Organisatie | Oirschot |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleid grootschalige zonne- en windenergie in de Kempen |
Citeertitel | Beleid grootschalige zonne- en windenergie |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-03-2022 | artikel 6.5 | 22-02-2022 | 21.I003302 | ||
15-07-2020 | 03-03-2022 | nieuwe regeling | 30-06-2020 |
Grootschalige zonne- en windenergie in de Kempen
Dit document is opgesteld door medewerkers van
Om de negatieve gevolgen van klimaatverandering een halt toe te roepen is wereldwijd afgesproken het gebruik van fossiele brandstoffen terug te dringen. Het is nodig om, met de huidige stand van techniek, naast energiebesparing en zonnepanelen op daken, ook grootschalig duurzame energie op te wekken.
De Kempengemeenten hebben gezamenlijk dit beleid en toetsingskader opgesteld voor grootschalige zonne- en windenergie omdat deze vormen van energieopwekking de meeste impact hebben op de omgeving.
Er worden zowel ruimtelijke als sociaal-maatschappelijke randvoorwaarden gesteld. Zo behouden de gemeenten regie over waar en in welke vorm en omvang zonne- en windparken ontwikkeld mogen worden.
Door de uitstoot van CO2 verandert het klimaat en dat heeft negatieve gevolgen, zoals overstromingen, lange periode van droogte en het stijgen van de zeespiegel. Om klimaatverandering een halt toe te roepen is wereldwijd afgesproken het gebruik van fossiele brandstoffen terug te dringen. Ook de Nederlandse overheid ziet de noodzaak hiervan in en heeft als doel 49% minder CO2 uit te stoten in 2030 en 95% in 20501 . Het Nederlandse klimaatakkoord wijst gemeenten op het nemen van hun verantwoordelijkheid.
De Kempengemeenten, Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel-De Mierden werken samen op het gebied van duurzaamheid in de ‘Klimaatvisie Kempengemeenten’ uit 2009. Hierin staat het doel om gezamenlijk energieneutraal te zijn. Er is een groot urgentiebesef en bereidheid om gezamenlijk met deze enorme opgave aan de slag te gaan. Er moeten belangrijke stappen gezet worden om de doelstelling te realiseren. Het is nodig om, naast energiebesparing en zonnepanelen op daken, ook grootschalig duurzame energie op te wekken. Omdat grootschalige zonne- en windenergie de meeste impact heeft op de omgeving is voor deze vormen van energie een beleid en toetsingskader opgesteld. Er worden zowel ruimtelijke als sociaal-maatschappelijke randvoorwaarden gesteld. Zo behouden de gemeenten regie over waar en in welke vorm en omvang zonne- en windparken ontwikkeld mogen worden.
Voorafgaand aan het opstellen van dit beleid en toetsingskader is een haalbaarheidsonderzoek opgesteld. Hierin werd gesteld dat er, na 20% energiebesparing, circa 6,67 PJ duurzaam opgewekt moet worden in de Kempen om energieneutraal te zijn. In het planMER dat vervolgens is uitgevoerd bleek dat in de Kempengemeenten voldoende potentie is om het grootste deel van deze doelstelling op te wekken met zonne- en windenergie. Hoeveel zonne- en windparken daadwerkelijk gerealiseerd worden is echter afhankelijk van vele factoren. Naast zonne- en windparken kunnen andere vormen van duurzame opwekking van energie bijdragen aan de doelstelling. Deze vormen vallen buiten dit toetsingskader.
In dit beleid en toetsingskader staan de uitgangspunten en randvoorwaarden die de Kempengemeenten hanteren bij het beoordelen van plannen met betrekking tot grootschalige zonne- en windenergie. Tevens worden de gebieden die in principe geschikt zijn voor plaatsing van zonnevelden en windturbines aangegeven. Het beleidskader biedt voor inwoners, bedrijven en marktpartijen duidelijkheid over de mogelijkheden en voorwaarden om concrete plannen in te dienen bij de Kempengemeenten.
1.2 Hoe is dit beleid en toetsingskader tot stand gekomen
Vijf gemeentebesturen hebben de handen ineen geslagen om gezamenlijk een beleid en toetsingskader op te stellen. De landschappelijke effecten van zonne- en windenergie houden immers niet op bij de gemeentegrens én de vijf Kempengemeenten werken al langere tijd samen om gezamenlijk energieneutraal te worden.
De Kempengemeenten zijn daarnaast een samenwerking aangegaan met de provincie Noord-Brabant en de Metropoolregio Eindhoven, die zowel met kennis, capaciteit en financiële middelen dit proces hebben ondersteund. Daarnaast is nauw samengewerkt en afgestemd met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Enexis netbeheer.
In 2018 is een startnotitie opgesteld en vervolgens is een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd om de wettelijke, technische en eerste landschappelijke beperkingen voor zonne- en windparken inzichtelijk te maken. Eind 2018 hebben de vijf gemeenteraden besloten om de volgende stap in het proces te zetten, namelijk het starten van een participatieproces en een onderzoek naar de milieueffecten van de mogelijke locaties voor zonne- en windparken.
In 2019 is het vervolgproces gestart met een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD), gevolgd door een milieueffectrapportage (planMER). Inwoners, ondernemers, belanghebbenden en stakeholders zijn betrokken tijdens bijeenkomsten (drie in februari 2019, drie in mei 2019 en één in augustus 2019) om informatie te ontvangen en input te geven over het proces en de inhoud van het beleid en toetsingskader.
Figuur 1Processtappen van de beleidsvorming
De Kempengemeenten kiezen ervoor om ‘de maatschappij’ centraal te stellen; zowel bij het opstellen van het beleid als bij de uitvoering ervan.
Om inwoners, raadsleden en andere geïnteresseerden een zonneveld en windturbine van dichtbij te laten ervaren zijn in mei 2019 ook twee informatieve excursies georganiseerd naar een gerealiseerd zonne- en windpark.
De gemeenteraden zijn voor voorgenoemde bijeenkomsten uitgenodigd, maar ook structureel schriftelijk geïnformeerd. Daarnaast zijn twee gezamenlijke raadsinformatieavonden georganiseerd in november 2018 en september 2019.
Landelijk is vastgesteld dat in 2030 een reductie van broeikasgassen van 49% bereikt moet zijn. Dit beleidskader spitst zich toe op opwekking van duurzame energie door middel van zonne- en windparken. Door energie duurzaam op te wekken dragen de Kempengemeenten actief bij aan deze doelstelling.
In 2009 hebben de vijf Kempengemeenten aangegeven dat zij energieneutraal willen worden. Om een beeld te krijgen van de opgave is berekend hoeveel de energiebehoefte bedraagt in 2025. Na aftrek van 20% energiebesparing moet in totaal in de Kempen 6,67 PetaJoule (PJ) per jaar worden opgewekt.
Het is niet wenselijk om de volledige doelstelling met zonne- en/of windparken te behalen. Zonne- en windenergie zijn echter wel noodzakelijk omdat deze vormen momenteel de meest rendabele technieken zijn om duurzame energie op te wekken in de Kempen. Andere en/of nieuwe technieken worden niet uitgesloten. Ook is energiebesparing erg belangrijk om de energievraag te reduceren.
Omdat grootschalige zonne- en windenergie de meeste impact heeft op het landschap in de omgeving is voor deze vormen van energie een beleid en toetsingskader opgesteld. Andere vormen, zoals zon op dak, vallen buiten het beleid en toetsingskader, maar dat betekent niet dat hier geen aandacht voor is. Uit het haalbaarheidsonderzoek blijkt, dat een significant deel van de doelstelling (ongeveer een kwart) kan worden behaald met zon op dak. Hierbij wordt het maximale potentieel van de daken benut.
1.4 Grootschalige zonne- en windenergie
Het beleid stelt kaders en regels voor de realisatie van grootschalige zonne- en windparken. Het toetsingskader geeft richting aan de uitvoering van dit beleid.
Onder grootschalige windparken wordt verstaan: opstellingen van tenminste drie windturbines met een minimale rotordiameter van 120 meter.
Onder grootschalige zonneparken wordt verstaan: opstellingen van grondgebonden zonnepanelen die niet passen binnen het huidige bestemmingsplan.
Het realiseren van grootschalige zonne- en windparken is noodzakelijk om de klimaatdoelstellingen te behalen en klimaatveranderingen terug te dringen. Dergelijke ontwikkelingen kunnen echter ook negatieve (milieu)gevolgen hebben. Bijvoorbeeld geluidshinder en vogelslachtoffers als gevolg van windturbines en bodemverschraling als gevolg van zonneparken.
Om het milieubelang een volwaardige plaats te geven is een milieueffectrapport (MER) opgesteld om dergelijke milieueffecten in beeld te brengen. Dit is voor een beleid en toetsingskader niet verplicht, maar de Kempengemeenten vinden het belangrijk om goed inzicht te hebben in de milieueffecten, zodat zonne- en windparken op de meest geschikte locaties kunnen worden gepland.
Het planMER is te benaderen via de gemeentelijke websites.
De belangrijkste conclusies uit het MER die aanleiding geven tot keuzes in het beleids- en toetsingskader zijn hieronder samengevat.
Het planMER geeft op hoofdlijnen inzicht in de milieueffecten van realisatie van zonne- en windparken in de Kempen. Bepaalde aspecten zijn nog niet (in detail) onderzocht. Daarom zal voor elk concreet initiatief nader onderzoek moeten worden uitgevoerd.
1.6 Evaluatie en horizon beleid
Dit beleid is opgesteld voor de komende 10 jaar (tot 1 januari 2030) en zal in deze tijdspanne jaarlijks worden geëvalueerd. In die periode zal ook moeten blijken of dat dit beleid bijgesteld moet worden.
Indien geconstateerd wordt dat een minder frequentere evaluatie ook voldoet, kan daartoe besloten worden. Indien uit de evaluatie blijkt dat alle doelstellingen behaald zijn, kan ook besloten worden geen- of minder ontwikkelingen op het gebied van grootschalige zonne- en windenergie toe te staan.
Het beleid en toetsingskader heeft als doel duidelijk te maken waar, hoe, door wie en voor wie de ontwikkeling van grootschalige zonne- en windparken wordt toegestaan.
In dit beleid wordt verwezen naar verschillende doelstellingen die in verschillende eenheden worden uitgedrukt. Een toelichting op energie-eenheden kunt u vinden in Bijlage A.
Initiatiefnemers voor zonne- en windparken kunnen op basis van het beleid en toetsingskader een principeverzoek doen, om te vragen of de betreffende gemeente medewerking wil verlenen aan het initiatief. Deze gemeente neemt zelfstandig een beslissing over het verlenen van medewerking.
Het principeverzoek moet vergezeld gaan van een projectvoorstel. Het beleids- en toetsingskader beschrijft welke onderwerpen het projectvoorstel moet bevatten.
Hoofdstuk 2 Zonne- en windenergie in relatie tot de energietransitie
Toen de aarde miljarden jaren geleden ontstond was er geen zuurstof op aarde. Langzaam zijn organismen en planten koolstofdioxide (CO2) uit de atmosfeer gaan omzetten in zuurstof (O2). Door die zuurstof konden dieren en mensen zich ontwikkelen. In de aardbodem ontstonden uit dode planten fossiele brandstoffen zoals aardolie en steenkool. In deze brandstoffen zijn koolwaterstoffen opgeslagen. Sinds het industriële tijdperk is er veel CO2 in de atmosfeer terechtgekomen omdat we deze fossiele brandstoffen verbranden om energie (elektriciteit, beweging en warmte) op te wekken. Daarnaast zijn veel bossen verdwenen, terwijl deze juist CO2 opnemen. Het kwetsbare evenwicht tussen zuurstof en CO2 in onze lucht wordt hierdoor verstoord. Het belangrijkste en zichtbaarste gevolg hiervan is temperatuurstijging: doordat de concentratie CO2 in de atmosfeer stijgt wordt er meer zonnewarmte vastgehouden. Sinds het begin van de 20e eeuw is de gemiddelde temperatuur met ongeveer 0,85 °C gestegen. Naast temperatuurstijging veroorzaakt klimaatverandering ook zeespiegelstijging, toename van droogte- en hitteperioden, extreme neerslag en andere effecten2 .
Onze maatschappij is nu gedreven op en afhankelijk van fossiele brandstoffen. Het omvormen naar een energieneutraal, gezond en toekomst-bestendig systeem noemen we “de energietransitie”.
De Kempengemeenten houden de driestappenstrategie, de Trias Energetica, in de route naar een energie neutrale Kempen aan.
De Kempengemeenten zetten in op alle drie de stappen van de Trias Energetica. Dit beleid en toetsingskader is opgesteld voor grootschalige zonne- en windenergie omdat deze vormen van energieopwekking de meeste landschappelijke impact hebben op de omgeving. Andere vormen van duurzame energieopwekking, zoals zon op dak, geothermie of biomassa, hebben een minder grote impact op de omgeving en kunnen daarom per project beoordeeld worden.
Door het toepassen van zonne- en windenergie wordt het gebruik van fossiele grondstoffen en fossiele brandstoffen verminderd. Zonne-energie veroorzaakt tijdens de opwekking geen uitstoot van broeikasgassen, waaronder CO2, en is daardoor minder belastend voor het ecosysteem. Het toepassen van zonne-energie is ten opzichte van windenergie minder efficiënt. Er is ca. 15 ha zonneweide nodig om dezelfde energie op te wekken in vergelijking met één windturbine van 4,2 MW.
Ook windenergie veroorzaakt tijdens de opwekking geen uitstoot van broeikasgassen (zoals CO2) en is hierdoor minder belastend voor het klimaat. De opbrengst van de turbines hangt af van diverse factoren, zoals de hoogte, de grootte en vorm van de rotorbladen, de windsnelheid, het aantal uren dat de turbine in werking is. Gemiddeld genomen levert een moderne windturbine van 4,2 MW zo’n 15 miljoen kWh elektriciteit per jaar. Dit is vergelijkbaar met het jaarlijks elektriciteitsverbruik van ca. 4.500 huishoudens.
Het klimaatakkoord gaat uit van een benodigde CO2-reductie van 49% in 2030 ten opzichte van 1990. Een zonneveld van 15 ha of een windturbine met een vermogen van 4,2 MW bespaart circa 4.000 - 5.000 ton CO2-uitstoot per jaar ten opzichte van fossiele brandstoffen.
Om een zonnepaneel of een windturbine te maken en in productie te brengen is ook energie nodig. De energetische terugverdientijd is de tijd dat een zonnepaneel of windturbine in werking moet zijn om net zo veel energie opgewekt te hebben als nodig was om zichzelf te produceren, transporteren en te plaatsen. In 2019 ligt de energetische terugverdientijd tussen de 3-6 maanden voor windturbines en tussen de 1 en 4 jaar voor zonnepanelen.
Zonne- en windenergie vullen elkaar goed aan. Wanneer de zon niet schijnt, waait het vaak wel, en visa versa. Daarom wordt gestreefd naar een goede combinatie van beide. Dit leidt ook tot een efficiëntere benutting van de elektriciteitsinfrastructuur en het landschap.
Figuur 4. Combinatie van zonne- en windpark
Het beleids- en toetsingskader noemt geen gewenste verhouding tussen zonne- en windparken, aangezien dit niet overal in de Kempen hetzelfde is en op voorhand onvoldoende bekend is waar de ontwikkelingen zullen plaatsvinden.
2.3 Transport en opslag van energie
Opgewekte duurzame elektriciteit wordt via het elektriciteitsnetwerk getransporteerd naar de gebruikers, zoals woningen en bedrijven. De beheerders van dit elektriciteitsnetwerk in de Kempengemeenten zijn Ten-net (landelijk, hoogspanningsnetwerk) en Enexis (regionaal, midden- en laagspanningsnetwerk). De huidige (2019) capaciteit op het elektriciteits-netwerk is beperkt. Uitbreiding is kostbaar en kent lange doorlooptijden maar is zeer noodzakelijk.
De elektriciteitsnetten zijn nu gebaseerd op een aantal grote centrales waarvan de netten zich steeds verder vertakken om de elektriciteit te leveren aan de eindgebruiker. Door de energietransitie verandert dit omdat steeds meer kleinschalig elektriciteit wordt opgewekt. De netbeheerders zijn daarom bezig om de netten te transformeren om ook in de toekomst de elektriciteit te kunnen transporteren.
De Kempengemeenten streven ernaar zonne- en windparken te laten ontwikkelen op die locaties die het meest geschikt zijn.
Niet alleen op de korte termijn omdat er bijvoorbeeld netcapaciteit is, maar vooral daar waar de omgeving en het landschap zich het beste lenen voor grootschalige zonne- en windenergie. De voorkeur gaat uit naar concentratiegebieden. Op die manier wordt een efficiencyslag gemaakt voor de netwerkaansluiting én kunnen andere locaties in het Kempische landschap gevrijwaard blijven.
Aanpassing van de netwerkcapaciteit is noodzakelijk. Zowel voor ontwikkelingen op de korte termijn als voor een visie en uitvoering over de langere termijn.
Figuur 5. Schematische weergave elektriciteitsnetwerk
Momenteel zijn de volgende transformatiestations (hoogspanningstations in rood en middenspanningstations in groen) in en rondom de Kempen aanwezig:
Figuur 6. Aanwezige hoog- en middenspanningsstations in en om de Kempengemeenten
Een ander probleem bij nagenoeg alle duurzame vormen van energieopwekking is, dat de energie nu (nog) niet voldoende opgeslagen kan worden. Dat betekent dat vraag en aanbod niet op elkaar afgestemd kunnen worden. De Kempengemeenten houden daarom de ontwikkelingen op dit gebied (bijvoorbeeld waterstof-hubs en batterijtechnologie) nauwlettend in de gaten.
Hoofdstuk 3 Overkoepelende beleidskaders
In dit hoofdstuk worden de overkoepelende kaders beschreven. Voor een uitgebreidere omschrijving wordt verwezen naar de beleidskaders zelf of naar het hoofdstuk 3 van het planMER.
De Europese Raad en het Europees parlement hebben richtlijn 2009/28/EG vastgesteld op grond waarvan Nederland wordt verplicht om in 2020 14% van het totale bruto eindverbruik aan energie op te wekken met behulp van hernieuwbare bronnen. Deze richtlijn vormt de basis voor het rijksbeleid ten aanzien van de opwekking van duurzame energie.
Het broeikaseffect kan het beste worden aangepakt als landen samenwerken om de uitstoot van broeikasgassen (zoals CO2) te verminderen. Nederland heeft zich verbonden aan verschillende internationale klimaat-afspraken. Zoals het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties uit 1992 (het allereerste klimaatverdrag) en het Kyoto-Protocol uit 1997, waarin staat dat de emissiereducties van land tot land verschillen en onderling verhan-deld kunnen worden.
In 2015 was er een VN-klimaattop in Parijs: de Conference of Parties (COP21). Nederland heeft daar ingestemd met een nieuw VN-klimaatakkoord. Het akkoord heeft als doel: de opwarming van de aarde beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met een duidelijk zicht op 1,5 graden Celsius. In 2016 heeft staatssecretaris Dijksma het Klimaatakkoord ondertekend namens de 28 lidstaten van de Europese Unie. Het akkoord gaat per 2020 in.
Om tot een duurzame energiehuishouding te komen heeft het toenmalige Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (min. EL&I) in het energierapport (2011) vastgelegd te willen investeren in duurzame energie. Dit heeft onder andere geresulteerd in de doelstelling om in 2020 minstens 6.000 Megawatt (MW) aan windenergie op land te hebben staan. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het Rijk aan dat de overgang naar duurzame energie om meer ruimte vraagt. Om te waarborgen dat er in Nederland voldoende ruimte wordt gereserveerd voor windenergie, zijn in samenwerking met de provincies kansrijke gebieden aangewezen. Dat is gebeurd op landschappelijke en natuurlijke kenmerken enerzijds en het windaanbod anderzijds.
In het SER Energieakkoord van september 2013 zijn de doelen nog eens bevestigd en vastgelegd. In de Structuurvisie Wind op Land is - na overleg met de provincies - ook een doelstelling opgenomen voor de hoeveelheid gerealiseerd vermogen per provincie in 2020. De provincie Noord-Brabant heeft een opgave van 470,5 MW opgesteld vermogen in 2020. Uit de Monitor Wind op Land 2017 valt op te maken dat de provincie verwacht deze doelstelling te halen in de loop van 2021/2022.
Voor grootschalige zonneparken is geen nationaal beleid. Wel kan gezegd worden dat met zonneparken invulling wordt gegeven aan enkele doelstellingen die zijn opgenomen in het Nationaal Energieakkoord dat door tientallen partijen, waaronder de vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) is ondertekend. Het gaat dan om de volgende doelstellingen:
Inmiddels is er ook een nationaal Klimaatakkoord. Het klimaatakkoord is op 28 juni 2019 gepresenteerd. Het hierin genoemde doel is om ten minste 35 TWh aan hernieuwbare energie op land te realiseren in 2030. Ook hier zullen decentrale overheden een rol in krijgen, al zal de invulling waarschijnlijk techniekneutraal zijn.
Techniekneutraal betekent dat er geen specifieke techniek is voorgeschreven om het doel aan hernieuwbare energie op land te realiseren. De uitwerking van deze doelstelling van 35 TWh zal uitgevoerd worden in de regionale energiestrategieën (RES ).
Om aan de ambitieuze doelstelling voor hernieuwbare energie op land te voldoen zullen windenergie en zonne-energie de komende jaren behoren tot de meest kosteneffectieve wijzen om hernieuwbare energie te produceren.
Op moment van schrijven van dit beleids- en toetsingskader is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in voorbereiding (de ontwerp-NOVI en het daarbij behorende planMER lagen van 20 augustus t/m 30 september 2019 ter inzage). Deze omgevingsvisie zal op termijn de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangen. Over duurzame energie zegt de NOVI:
“We realiseren de opgave van duurzame energie met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies. Voor de inpassing op land van de opgave voor duurzame energie worden regionale energiestrategieën opgesteld.”
Daarnaast wordt in de NOVI de voorkeur uitgesproken voor grootschalige clustering (windturbines, eventueel in combinatie met zonnevelden), mits bewoners echt goed betrokken zijn, invloed hebben op het gebruik en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
Verder is er voor zonnepanelen (panelen met Photovoltaïsche cellen) een ‘voorkeursvolgorde’ genoemd: voorkeur voor zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen. Daarna onbenutte terreinen in bebouwd gebied. Hoewel natuur- en landbouwgebieden niet worden uitgesloten, ligt de voorkeur bij gronden met een andere primaire functie dan landbouw of natuur, zoals waterzuiveringsinstallaties, vuilnisbelten, binnenwater en areaal in beheer van het Rijk, waaronder waar mogelijk bermen van spoor- en autowegen.
De ruimtelijke afweging over windparken is volgens de Wet ruimtelijke ordening een verantwoordelijkheid van de provincies (5-100MW) en de gemeenten (<5MW). Voor windparken van tenminste 100 MW is de Rijks-coördinatie regeling van toepassing vanwege het nationale belang (conform de Elektriciteitswet 1998). Voor windparken van deze omvang, vormt de Structuurvisie windenergie op land het ruimtelijke toetsingskader. Het Rijk is dan bevoegd gezag.
De gemeente verleent de omgevingsvergunning voor grondgebonden zonneparken. Als de installatie minder dan 50 MW is stelt het Rijk geen voorwaarden. Op 28 mei 2019 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de motie Faber, waarin is vastgelegd dat nieuwe zonneparken moeten worden getoetst aan de nationale zonneladder (die nog moet worden opgeleverd). In paragraaf 5.3.2 wordt verder uiting gegeven aan een Kempische zonneladder.
Provinciale Staten van Noord Brabant hebben op 14 december 2018 de nieuwe Omgevingsvisie vastgesteld3 . In deze visie streeft de provincie Noord-Brabant naar een energieneutrale samenleving in 2050 en tenminste 50% duurzame energieopwekking in 2030 binnen de eigen provincie. Om dat voor elkaar te krijgen zet de provincie fors in op het besparen van energie enerzijds en het opwekken en gebruiken van duurzame energie anderzijds.
3.4.2Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 16 april 2019 is het ontwerp van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant gepubliceerd. De verordening maakt de ontwikkeling m-gelijk van windenergie en zonne-energie.
In de verordening zijn regels opgenomen voor windturbines. Gemeenten moeten onderzoeken op welke plekken de plaatsing van windturbines inpasbaar is in de omgeving. In het algemeen geldt dat hierbij zo veel als mogelijk wordt aangesloten bij de karakteristiek van het landschap. Vanwege het grootschalige karakter van de turbines heeft de ontwikkeling bij zogenaamde grootschalige landschappen, zoals grootschalige (middel)zware bedrijventerreinen, hoofdinfrastructuur en het grootschalige polderlandschap de voorkeur.
Tijdelijk karakter. Aan de ontwikkeling van windturbines in landelijk gebied is de voorwaarde verbonden dat deze uitsluitend gerealiseerd kan worden met de toepassing van een omgevingsvergunning inhoudende afwijking van het bestemmingsplan waaraan een maximale gebruikstermijn van 25 jaar is verbonden. Hierbij moet zijn verzekerd dat de windturbines na afloop van deze periode worden verwijderd en dat de situatie van voor de realisatie van windturbines wordt hersteld.
Maatschappelijke meerwaarde. Om de betrokkenheid van de inwoners en draagvlak voor duurzame energie te vergroten, geldt dat een ontwikkeling maatschappelijke meerwaarde moet geven. Een maatschappelijke meerwaarde wordt onderbouwd door de maatregelen die zijn getroffen om de impact van de windturbines op de omgeving te beperken en de bijdrage aan maatschappelijke doelen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen
Nieuwe ontwikkeling in het Natuur Netwerk Brabant (NNB) (artikel 28.3). Windturbines zijn alleen mogelijk indien de ontwikkeling plaatsvindt direct aansluitend op hoofdinfrastructuur en indien negatieve effecten op NNB worden beperkt of gecompenseerd. Medewerking is alleen mogelijk via afgifte van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan (dus niet middels een bestemmingsplanprocedure).
Windturbines in Landelijk gebied (artikel 44.2). Windturbines zijn mogelijk in opstellingen van minimaal 3, inpasbaar in de omgeving, mits de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft en is afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder. Alleen mogelijk via afgifte van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan (dus niet middels een bestemmingsplanprocedure).
Er bestaat een voorkeur voor plaatsing van zonnepanelen op daken of op braakliggende gronden in of aansluitend op stedelijk gebied. Er zijn mogelijkheden voor grondgebonden zonneparken in stedelijk gebied, in zoekgebieden verstedelijking en op bestaande bebouwde locaties in het landelijk gebied zoals rioolzuiveringsinstallaties, stortplaatsen maar ook op vrijkomende agrarische locaties tot een omvang van 5.000 m2.
De verwachting is dat dergelijke locaties onvoldoende blijken om in de behoefte voor opwek van duurzame energie te voorzien. Daarom is er ook een mogelijkheid om onder voorwaarden zelfstandige opstellingen van zonne-energie te ontwikkelen in landelijk gebied.
Tijdelijkheid: In beginsel gaat de provincie er vanuit dat de realisatie van zonneparken voorziet in een tijdelijke behoefte. Vanwege dit tijdelijke karakter van zelfstandige opstellingen voor zonne-energie is de ontwikkeling daarom uitsluitend mogelijk met de toepassing van een omgevingsvergunning inhoudende afwijking van het bestemmingsplan. Aan een dergelijke vergunning wordt een termijn verbonden en de voorwaarde dat na afloop van de termijn de installatie met toebehoren wordt verwijderd en dat de situatie van voor de vergunningverlening wordt hersteld. De maximale termijn is 25 jaar.
Naast de randvoorwaarden voor zonne- en windenergie specifiek bevat de provinciale omgevingsverordening ook een aantal algemene instructies die moeten worden opgevolgd.
Het projectvoorstel beschrijft op welke manier aan de eisen en randvoorwaarden in de provinciale omgevingsverordening wordt voldaan. |
Gelijktijdig met de Omgevingsvisie is ook de nieuwe Energie Agenda 2019-2030 door provinciale staten vastgesteld4 . In deze energieagenda is het energiebeleid van de provincie Noord-Brabant, dat op hoofdlijnen in de Omgevingsvisie is benoemd, nader uitgewerkt. De impact van duurzame energieopwekking, -transport en -opslag op de ruimte in Brabant zal groot zijn. De strategische hoofdlijnen van het nieuwe energiebeleid zijn: het mobiliseren van de samenleving voor de energietransitie, selectief en slim stimuleren van koplopers en slim integraal combineren. Bij de uitvoering van de agenda pakt de provincie een regisserende en verbindende rol en sluit zij aan bij de verschillende klimaattafels uit het Energieakkoord. Voor wat betreft elektriciteitsopwekking zijn concrete doelen benoemd. In 2030 wil de provincie 88 PJ opwekken uit zonne- en windenergie.
3.5 Lokaal en subregionaalbeleid
De gemeenteraden van de Kempengemeenten hebben in 2009 de ‘Klimaatvisie Kempengemeenten’ vastgesteld. Het doel van deze Klimaatvisie is om als Kempengemeenten samen Energieneutraal te worden.
Om dit te bereiken moeten enerzijds forse energiebesparingen worden gerealiseerd en aanhoudende efficiencyverbeteringen plaatsvinden zodat in alle sectoren de energievraag met 20% reduceert ten opzichte van de energieconsumptie in 2009.
Anderzijds dienen alle mogelijke hernieuwbare energiebronnen in de Kempen duurzaam aangewend te worden om in de restvraag te voorzien. Dit potentieel aan duurzame energie is beschikbaar in diverse vormen zoals elektriciteit uit zon en wind, maar ook biomassa en geo-, zonne-, en aquathermie.
De Kempengemeenten willen de realisatie hiervan stimuleren en faciliteren, waarbij een goede verdeling van de lusten en lasten van duurzame energieopwekking van cruciaal belang wordt geacht voor het verkrijgen en behouden van draagvlak voor de energietransitie.
Daarnaast heeft iedere gemeente haar eigen aanvullende beleid op het gebied van klimaat, energie en ruimtelijke ordening.
3.5.2Landbouwbeleid en herstructurering
In de Kempen is de landbouwsector een belangrijke werkgever en grondgebruiker. Binnen deze sector spelen uitdagingen rondom de ontwikkeling van het buitengebied. De koppelkansen tussen de energietransitie en de landbouwsector zijn van belang voor de gemeenten. Zo kunnen agrarische bedrijven hun eigen duurzame energie gaan opwekken voor hun bedrijfsprocessen, of zelfs helemaal opschakelen naar energieproducent.
In paragraaf 5.3.7 wordt dieper ingegaan op de ruimtelijke voorwaarde met betrekking tot agrarische herstructurering.
Op basis van de omgevingswet moet elke gemeenten een omgevingsvisie opstellen. Deze strategische visie heeft betrekking op alle aspecten van de fysieke leefomgeving en gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. In deze visie worden ambities en doelen voor de lange termijn vastgelegd. Het beleid en toetsingskader grootschalige zonne- en windenergie moet na vaststelling een plek krijgen in de vijf gemeentelijke omgevingsvisies zodat er integrale afwegingen gemaakt kunnen worden.
3.7 Relatie met Regionale Energiestrategie (RES)
Het nationaal klimaatakkoord (28 juni 2019) stelt dat per regio een Regionale Energiestrategie (RES) wordt opgesteld. Dit is een instrument om gezamenlijk te komen tot keuzes voor de opwekking van duurzame elektriciteit, de warmte transitie gebouwde omgeving (onder andere afkoppeling van het aardgas) en benodigde opslag en energie infrastructuur. De Metropoolregio Eindhoven is één van de vier regio’s in Brabant. De RES is de verantwoordelijkheid van de 21 gemeenten, waterschappen en provincie.
In de RES worden de besparingsmogelijkheden en de potentiële capaciteit van duurzaam op te wekken energie in beeld gebracht. De gemeenten binnen de Metropoolregio Eindhoven geven op hoofdlijnen inzicht in potentiële ontwikkelingslocaties en bepalen samen een strategie om de doelstelling voor 2030 te realiseren met een doorkijk naar 2050. Door middel van samenwerking nemen de deelnemers verantwoordelijkheid voor de inwoners van het gebied en voor realisatie van de energieopgave op democratische wijze.
De uitkomsten van het haalbaarheidsonderzoek, het planMER, het beleid en toetsingskader van de Kempengemeenten en de kennis worden actief gedeeld met de andere regiogemeenten in de Metropoolregio Eindhoven t.b.v. de RES. De Kempengemeenten behandelen op basis van dit beleid en toetsingskaders principeverzoeken voor grootschalige zonne- en windenergie en leveren onder andere met de realisatie van deze initiatieven voor duurzame energieproductie hun aandeel in de regionale energiebehoefte.
Hoofdstuk 4 Pijlers van het beleid
De Kempengemeenten willen een actieve en faciliterende rol vervullen in de ontwikkeling van grootschalige duurzame energieproductie. Gezien de unieke landschappelijke waarden van de Kempen en de ruimtelijke en sociale impact van zonne- en windparken is gemeentelijke regie op een zorgvuldig doorlopen planologische procedure gewenst.
De gemeentebesturen zijn zich bewust van de belangen van potentiële initiatiefnemers en stakeholders maar ook van de aanzienlijke ruimtelijke impact van zonne- en windparken op het Kempenlandschap. Daarom voorstaan de gemeentebesturen een zorgvuldige inpassing van zonne- en windparken.
4.2 De individuele Kempengemeenten bepalen wanneer, waar en hoe ontwikkeld mag worden
De individuele gemeenten zijn vrij een voorkeur uit te spreken voor de volgorde waarin gebieden tot ontwikkeling worden gebracht (wanneer). Dat betekent dat alle voorkeurslocaties voor zonne- en windparken zoals genoemd in dit beleid, ‘open gezet’ moeten worden voor ontwikkeling. Indien een gebied niet ‘open gezet’ is, worden principe verzoeken niet gehonoreerd.
De openstelling van een gebied gebeurt door de individuele Kempenge-meenten voor het grondgebied van de eigen gemeente. Welke gebieden opengesteld zijn, is te vinden via de gemeentelijke website. Het is mogelijk dat niet alle gebieden in de Kempen worden opengesteld; ook dit is aan de individuele Kempengemeenten om hierover een besluit te nemen.
Het beleids- en toetsingskader stelt ruimtelijke voorwaarden voor zonne- en windparken (waar). Deze zijn beschreven in Hoofdstuk 5. De Kempen-gemeenten zullen geen medewerking verlenen aan initiatieven die niet voldoen aan de ruimtelijke voorwaarden.
Tot slot zijn sociaal-maatschappelijke voorwaarden vastgesteld waaronder zonne- en windparken ontwikkeld mogen worden (hoe). Deze zijn beschreven in Hoofdstuk 6.
In ‘Figuur 7. Procestrechter van projectidee tot ontwikkeling’ wordt schematisch weergegeven welke stappen doorlopen moeten worden om te komen van een projectidee tot de daadwerkelijk planologische medewerking en ontwikkeling. Niet iedere projectidee leidt tot vergunningverlening en realisatie. Elke gemeente is, binnen haar eigen grondgebied, bevoegd om te beslissen over het al dan niet honoreren van een principe verzoek.
Een partij die een zonne- en/of windpark in de Kempen wil ontwikkelen dient daarvoor een principeverzoek in. Met dit verzoek vraagt de initiatiefnemer de gemeente om planologische medewerking. Initiatiefnemers moeten bij hun principeverzoek een projectvoorstel indienen waarin basisinformatie over het project staat beschreven. Het beleids- en toetsingskader geeft duidelijk aan welke zaken in het projectvoorstel terug moeten komen. In een projectvoorstel moet onderbouwd worden dat aan de volgende aspecten wordt voldaan:
projectbeschrijving: locatie, goede ruimtelijke ordening, omvang, gebiedsbeschrijving, landschappelijke inpassing, effecten op flora en fauna (tijdens vergunningsprocedure wordt getoetst aan wet en regelgeving, waaronder ook wet natuurbeheer), specifiek voor zon: beschrijving relatie met de zonneladder;
Het opstellen van een projectvoorstel heeft belangrijke voordelen:
Bijlage B bevat een checklist voor een projectvoorstel waarin alle eisen zoals die in dit beleids- en toetsingskader zijn genoemd terugkomen.
Projectvoorstellen worden beoordeeld volgens de beoordelingskaders. Deze zijn te vinden in bijlage B.
Het deskundigenpanel heeft als taak aanbevelingen en advies te geven door het beoordelen van projectvoorstellen op de thema’s landschap, participatie, energie en financiën. Zij brengt een advies uit aan de gemeente(n) maar geven de initiatiefnemer ook aanbevelingen voor de verbetering van het projectvoorstel. De initiatiefnemer is vrij om verbeteringen door te voeren. De betreffende gemeente(n) nemen het advies van het deskundigenpanel mee in hun afweging om wel of geen medewerking te verlenen aan het starten van de ruimtelijke procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning
De taak van het deskundigenpanel is tweeledig:
De werking, procedure en ‘spelregels’ voor het deskundigenpanel zijn te vinden in Bijlage B.
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke voorwaarden
Dit hoofdstuk biedt kaders voor de realisatie van zonne- en windparken. Daarbij gaat het zowel om de locatie als de inrichting.
Met locatie wordt bedoeld: op welke plekken hebben zonne- en windparken de voorkeur, en waar zien de Kempengemeenten dergelijke ontwikkelingen liever niet. Hierbij is voor zonne- en windenergie een verschillende beoordeling gehanteerd.
Met inrichting wordt bedoeld: welke eisen worden gesteld aan een zonne- of windpark ten aanzien van de opstelling en de landschappelijke inpassing.
Hieronder wordt apart ingegaan op zonne- (paragraaf 5.3) en windenergie (5.4).
De uitkomsten van het planMER geven de ruimte weer die technisch en wettelijk beschikbaar is voor wind- en zonne-energieprojecten binnen de Kempengemeenten en geven inzicht in knelpunten. Het planMER is in te zien via de gemeentelijke websites.
Uit het planMER volgt dat concentratiegebieden voor windenergie een goede manier zijn om een significante bijdrage aan de doelstelling te leveren, terwijl de milieueffecten tot een relatief klein gebied beperkt blijven.
Wanneer in plaats daarvan gekozen wordt voor spreiding (meerdere, kleine windparken) toont het MER aan dat de milieueffecten tot een groter gebied uitstrekken, dit kan zowel ontstaan bij de leefomgeving als bij natuur.
Landschap is een onderdeel van de onderzochte milieueffecten in het planMER. Net als bij windparken geldt ook voor zonneparken dat concentratie van ontwikkellocaties zorgt dat andere delen van het huidige Kempische landschap in tact kunnen blijven. Daarom geven de Kempengemeen-ten de voorkeur aan concentratiegebieden van zonne- en/of windparken.
Vanwege radarhinder zijn concentratiegebieden voor windenergie in de omgeving van Vliegbasis Eindhoven niet kansrijk. Daar waar dit het geval is (de zogenaamde 500-voetszone) zijn individuele windparken niet uitgesloten. Wel gelden hier strengere eisen waaraan het radarhindertoetsings-onderzoek moet voldoen.
Voor zonneparken is de grootte van toegestane zonneparken afhankelijk van het landschapstype waar het zonnepark in gepland is. In het PlanMER is per landschapstype de ‘draagkracht’ gedefinieerd: de hoeveelheid hectares aan zonneparken die gerealiseerd kan worden zonder dat de identiteit van het betreffende landschap te veel wordt verstoord.
Mede op basis van het planMER is bepaald aan welke ontwikkelingen op het gebied van zonne-energie ruimte wordt geboden en met welke voorwaarden rekening gehouden moet worden bij de voorbereiding van concrete projecten. Deze voorwaarden verschillen per landschapstype en zijn gebaseerd op de landschappelijke beoordeling in het planMER.
5.3.1Ruimtelijke strategie zonneparken
Op basis van de landschappelijke analyse in het planMER wordt voor zon-neparken een ruimtelijke strategie gevolgd die bestaat uit realisatie van grote zonneparken binnen de jonge zandontginningsgebieden, eventueel aangevuld met middelgrote zonneparken in de oude zandontginningsge-bieden. In alle gevallen moet rekening worden gehouden met de lokale draagkracht van het landschap.
De beoordeling vindt plaats op basis van de volgende criteria:
Voorliggend beleid en toetsingskader is van toepassing op grootschalige zonneparken. Hieronder verstaan we alle grondgebonden zonneparken waarvoor een aanpassing nodig is van het bestemmingsplan. Binnen de grootschalige zonneparken onderscheiden we drie omvangniveaus:
Grote zonneparken (met een omvang van 10 hectare of meer) zijn alleen toegestaan in de jonge zandontginningsgebieden, omdat dit het enige landschapstype is waar grote aaneengesloten ruimtes voorkomen. Deze grens van 10 hectare volgt uit de landschappelijke beoordeling die is uitgevoerd in het kader van het Plan-MER.
Zie voor de genoemde landschapstypen het planMER.
Figuur 8 toont waar grote en middelgrote zonneparken mogelijk zijn en waar zonneparken in principe niet gewenst zijn.
Figuur 8. Beleidskaart zonneparken
Naast de energietransitie spelen meer thema’s een rol in het landschap (bijvoorbeeld transitie landelijk gebied, economie en mobiliteit). In iedere individuele Kempengemeente worden projectvoorstellen voor grootschalige energieopwekking met zonne- en windenergie afgewogen tegen andere beleidsthema’s.
Mede op basis van andere thema’s worden door de individuele Kempen-gemeenten gebieden opengesteld voor zonneparken binnen de kaart zoals getoond in Figuur 8. Dat betekent dat initiatiefnemers altijd moeten nagaan welke gebieden opengesteld zijn of worden. Zie ook paragraaf 4.2.
Toelichting o.b.v. de landschappelijke beoordeling
Jonge zandontginning: grootschalige open gebieden met een rationele indeling met rechte kavels en wegen welke zich goed lenen voor grootschalige zonneparken. In dit gebied is een grootschalige aanpak mogelijk. Er kan gekozen worden voor een aantal geconcentreerde clusters in of tegen de jonge bossen aan, waardoor visueel de bossen vergroot worden. Hiervoor kunnen het beste gebieden ingezet worden waar de aantasting van de karakteristiek van beekdalen of oude zandontginningen minimaal is en waar verdichting een minimale aantasting van de karakteristiek van het landschap is.
Oude zandontginning: middelgrote zonneparken kunnen gekoppeld worden aan de dorpen, met hier en daar een los zonnepark in de tussenliggende gebieden. Maatwerk is van belang omdat het landschap heel divers is vanwege de beken, oude akkercomplexen en historische structuren. Er zijn veel erven (aan de linten) waaraan een kleinschalig zonnepark gekoppeld kan worden, dat volledig kan worden ingepast met erfbeplanting
Zonneparken in principe niet wenselijk: uit het planMER volgen gebieden waar zonneparken vanuit wet- en regelgeving niet mogelijk zijn. Daarnaast blijkt uit de landschappelijke beoordeling dat bepaalde gebieden niet geschikt zijn (beekdalen, landgoederen, Cartierheide en het oude zandlandschap van Oerle-Knegsel.
Binnen de aangewezen gebieden geldt dat de Kempengemeenten een voorkeursvolgorde hanteren in de vorm van een zonneladder. Deze volgorde houdt in dat de gemeente voorrang verleent aan gunstiger gelegen plannen (zie Tabel 1).
Tabel 1Zonneladder grootschalige zonneparken in de Kempen.
Bij de ontwikkeling van zonneparken in trede 4 en 5 van de zonneladder (op agrarische gronden en nog te ontwikkelen natuur) moet een percentage van het oppervlakte van het betreffende zonnepark ook op daken worden gerealiseerd. Het is aan de initiatiefnemer hoe zij dit doen. Dat kan door zon op dak te ontwikkelen of door bijvoorbeeld een ontzorgingsmodel op te zetten voor dak-eigenaren.
Het projectvoorstel toont aan hoe en hoeveel zonnepanelen op dak worden gerealiseerd, als aanvulling op het grondgebonden zonnepark. |
5.3.4 Landschappelijke inpassing
Alle zonneparken moeten worden ontworpen met respect voor de bestaande landschappelijke kwaliteiten. In meeste gevallen betekent dit dat het zicht op zonneparken moet worden voorkomen door het creëren van dichte randen. In andere gevallen is het creëren van dichte randen ongewenst vanwege de bestaande openheid. Hier kan juist weer een lagere bouwhoogte worden voorgeschreven.
De realisatie van de landschappelijke inpassing moet aantoonbaar binnen een realistische termijn volledig zijn uitgevoerd.
De bestaande landschappelijke kwaliteiten zijn beschreven in het planMER.5
Elk project moet getoetst worden aan de Wet natuurbescherming waarbij aandacht is voor specifieke doelsoorten. Indien uit deze toetsing blijkt dat negatieve effecten van het project beperkt zijn kan op dit onderdeel medewerking aan het plan verleend worden.
Bepaalde gebieden binnen de Kempengemeenten kennen een hoge concentratie aan akker- en weidevogels (zie Figuur 9, meer informatie is te vinden in het planMER). De bescherming van deze populaties staat mogelijk op gespannen voet met de ontwikkeling van grondgebonden zonneparken. Daarom verleent de gemeente bij voorkeur medewerking aan projecten die zich buiten de aangegeven hotspots bevinden.
Initiatiefnemers worden uitgedaagd een plan te ontwikkelen dat een positief effect heeft op de natuur, door bijvoorbeeld een zonnepark natuurinclusief te ontwerpen.
Figuur 9. Gebieden waar veel akker- en weidevogels voorkomen.
De Kempengemeenten vinden het belangrijk dat de ondergrond van een zonnepark na afloop van de levensduur in de oorspronkelijke staat kan worden hersteld. Daarom moeten onomkeerbare effecten op de bodem worden voorkomen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verdroging van een deel van de bodem doordat het regenwater niet gelijkmatig wordt verspreid, ontbreken van zonlicht op de bodem, bodemverschraling, afname van bodemleven en wijziging van de bodemstructuur.
Het projectvoorstel geeft aan hoe voorkomen wordt dat onomkeerbare effecten op de bodem plaatsvinden. |
Wanneer een zonnepark beoogd is in of nabij de aardkundige waardevolle gebieden moet op worden onderzocht of er daadwerkelijk significante effecten optreden.
Het projectvoorstel geeft aan of het zonnepark in of nabij aardkundige waardevolle gebieden ligt en wat de effecten hiervan zijn. |
5.3.8Agrarische structuurversterking
Het is belangrijk dat kansen voor agrarische structuurversterking worden benut. Voorkomen moet worden dat gunstige agrarische kavels (bijvoorbeeld grondkwaliteit, beregeningsmogelijkheden, vruchtbaarheid, kavelindeling) worden ingezet voor zonneparken terwijl minder gunstige kavels overblijven voor agrarische doeleinden. Ruilverkaveling is een van de middelen om agrarische structuurversterking te realiseren.
Bij de beoordeling van projectvoorstellen van zowel grote als middelgrote zonneparken houden de Kempengemeenten rekening met de draagkracht van het landschap, zoals is geanalyseerd in de landschappelijke beoordeling bij het planMER. Wanneer de draagkracht in een bepaald gebied is bereikt kunnen de Kempengemeenten er voor kiezen om in dat gebied geen nieuwe principeverzoeken in behandeling te nemen.
5.3.10Uitzondering voor VAB-locaties
Ontwikkeling van locatiegebonden zonneparken bij VAB-locaties (Voormalige Agrarische Bedrijfsbebouwing; meestal met een oppervlak kleiner dan 2 hectare) vormt een uitzondering op de ruimtelijke strategie voor zonneparken. De Kempengemeenten kunnen medewerking verlenen aan principeverzoeken op VAB-locaties, ongeacht het lokale landschap, mits het projectvoorstel aantoont dat met de opbrengsten een positief effect voor de leefomgeving wordt verwezenlijkt (bv. sloop stal/asbestsanering/geur¬vermindering etc.). Uitgangspunt hierbij is dat het locatiegebonden zonnepark de grenzen van het bouwvlak niet overschrijdt. Bij VAB-locaties is altijd sprake van maatwerk.
Het gemeentelijke VAB-beleid is leidend bij het eventueel herontwikkelen van locaties tot zonneparken.
Een mogelijk nadeel van locatiegebonden zonneparken is dat een verzwaring van de elektrische aansluiting kan leiden tot hoge maatschappelijke kosten en vertraging van de ontwikkeling van netinfrastructuur elders. Om deze reden hebben locatiegebonden zonneparken waarvoor geen netverzwaring nodig is de voorkeur.
Op basis van de milieueffecten (zoals beschreven in het PlanMER), alsook de input vanuit ophaalsessies in de Kempen en politieke wensen is een voorkeursalternatief bepaald, waarin voor windturbines enkele voorkeursgebieden zijn aangewezen.
Landschappelijk heeft deze strategie van concentratie het voordeel dat een groot deel van de Kempengemeenten gevrijwaard blijft van windparken. Daar staat wel een grotere landschappelijke belasting ter plaatse van de voorkeursgebieden tegenover, zoals beschreven in het planMER.
In verband met de radarverstoring binnen de 500-voetszone zijn concentratiegebieden niet overal kansrijk. Per ontwikkellocatie binnen de 500-voetszone is aanvullend onderzoek nodig naar de effecten op het radarsysteem. Het is niet mogelijk om dit onderzoek op gebiedsniveau uit te voeren. Het onderzoek wordt uitgevoerd op basis van concrete opstelpunten. Voor alle locaties binnen de Kempengemeenten is een verklaring van geen bezwaar van het Ministerie van Defensie benodigd.
De Kempengemeenten bieden mogelijkheden voor het ontwikkelen van windparken, met name binnen de aangewezen voorkeursgebieden. Hierbij is de wens om de uitrol van windenergie gefaseerd te doorlopen. Voordeel hiervan is dat vroege ervaringen in latere projecten gebruikt kunnen worden.
Op basis van de uitkomsten uit het uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek d.d. 16 oktober 2018 zijn in het planMER 53 mogelijke projectlocaties voor windenergie onderzocht. In het planMER is zowel een thematische toetsing op grond van leefbaarheid, natuur en infrastructuur uitgevoerd als een gebiedsgerichte toetsing. Hieruit blijkt dat niet alle lijnen even geschikt zijn om tot ontwikkeling te komen.
Er zijn drie voorkeursgebieden aangewezen voor windparken (zie Figuur 10). Buiten deze voorkeursgebieden heeft de ontwikkeling van windparken niet de voorkeur, maar is ook niet helemaal uitgesloten.
Er is bewust voor gekozen om in het beleid- en toetsingskader geen indicatieve lijnen in te tekenen, zowel binnen als buiten de voorkeursgebieden. Het ontwerp van windparken moet in overleg met de omgeving tot stand komen en het is niet wenselijk om op voorhand al te veel te sturen. De milieueffecten van de windparklocaties zoals die in het planMER zijn onderzocht zijn een belangrijke basis voor de nadere beoordeling van de geschiktheid van parkontwerpen. Daarnaast geeft de inschatting van de energieproductie van de windparklocaties inzicht in de potentiële bijdrage aan de duurzaamheidsdoelstelling.
De gemeenteraden zijn autonoom bevoegd om binnen hun eigen grondgebied te besluiten welke locaties op welk moment tot ontwikkeling komen. Ook stelt de gemeenteraad met dit beleid dat voor ieder windpark een projectMER opgesteld moet worden.
Naast de energietransitie maken de raden ook een afweging van de thema’s transitie landelijk gebied, economie en mobiliteit. Hieruit volgt dat niet alle mogelijke windlocaties daadwerkelijk tot ontwikkeling komen.
Figuur 10. Beleidskaart windenergie
5.4.2Inrichting en landschappelijke impact
Windparken moeten worden ontworpen met respect voor de bestaande landschappelijke kwaliteiten. Voor windparken is in mindere mate sprake van landschappelijke ‘inpassing’ dan bij zonneparken, in die zin dat het park niet aan het oog onttrokken kan worden. Daarom is het parkontwerp belangrijk (de ligging van de windturbines ten opzichte van elkaar, van landschappelijke structuren en van andere windparken).
Hoe groter de windturbines, des te meer zij bijdragen aan de duurzaamheidsdoelstelling, hoe lager de kostprijs van de geproduceerde elektriciteit en hoe minder windturbines er nodig zijn. Grotere windturbines zijn van grotere afstand zichtbaar. Doordat er echter minder windturbines nodig zijn om dezelfde energieproductie te bewerkstelligen nemen de negatieve milieueffecten niet evenredig toe. Daarnaast zijn grote windturbines vaak juist stiller dan kleinere en de rotatie van de wieken is rustiger. Daarom geven de Kempengemeente de voorkeur aan grote windturbines, met een minimale rotordiameter van 120 meter.
Bij de ontwikkeling van windparken geldt dat ter voorbereiding op een omgevingsvergunningaanvraag een landschappelijk ontwerp moet worden opgesteld waarin wordt aangesloten bij de beschrijving van kwaliteiten uit het planMER. De beschrijving van de landschappelijke impact die in het projectvoorstel is opgenomen kan als uitgangspunt dienen van dit landschappelijk ontwerp. Het landschappelijke ontwerp moet ook ingaan op de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de omgeving waarin het windpark gepland is.
In het landschappelijk ontwerp gaat de ruimtelijke kwaliteit niet om ‘mooi’, maar om ‘goed’. Dit omvat de drie waarden van Vitruvius:
Het projectvoorstel geeft inzicht in de gebruikswaarde, de belevingswaarde en toekomstwaarde in relatie tot het landschap. |
5.4.3Optimalisatiemogelijkheden
Voor windparklocaties geldt dat initiatiefnemers, mede aan de hand van de informatie uit het planMER, tot een ontwerp van een windpark moeten komen waarbij een optimum wordt gezocht tussen enerzijds de energieproductie en benutting van een locatie voor windenergie en anderzijds de bescherming van het woon- en leefklimaat van inwoners, bescherming van andere beleidsthema’s, bijvoorbeeld natuur- en landschapswaarden en behoud en bescherming van recreatie. De lijnen uit het planMER moeten gezien worden als een indicatieve inrichting, die niet bedoeld zijn als voorschrift voor een parkontwerp.
Vanuit de ruimtelijke strategie voor concentratie hebben gecombineerde zonne- en windparken in het bijzonder de voorkeur. Dit is de reden dat zonneparken op agrarische gronden onder of nabij windparken in de zonneladder de voorkeur hebben boven zonneparken die niet met wind gecombineerd zijn. Deze locaties zijn rood omcirkeld weergegeven in Figuur 11.
Doordat de mogelijke locaties voor windparken veel meer ruimtelijk beperkt zijn gelden geen aanvullende voorwaarden voor windparken als het gaat om de combinatie met zonneparken. Wel spreken de Kempengemeenten expliciet de voorkeur uit voor gecombineerde zonne- en windparken.
Een bijkomend voordeel van combinatie van zonne- en windparken is, dat de elektriciteitsnetwerkaansluiting efficiënter kan worden benut.
Indien de combinatie van zonne- en windparken niet mogelijk is moet het projectvoorstel een toelichting bevatten van de reden(en) van deze onmogelijkheid. |
Figuur 11. Beleidskaart energielandschappen waarin zonne- en windparken worden gecombineerd.
Ieder zonne- en windpark moet na beëindiging van de exploitatie opgeruimd worden. Dat wil zeggen dat de grond en omgeving teruggebracht moet worden in de originele staat, of een betere staat indien vooraf afgesproken (bijvoorbeeld bij ontwikkeling van natuur met opbrengsten betreffende zonnepark). Dit wordt vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de betreffende gemeente, voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning.
De materialen worden tenminste gerecycled conform de dan geldende wet- en regelgeving.
Hoofdstuk 6 Sociaal-maatschappelijke voorwaarden
De energietransitie is naast een technische en ruimtelijke opgave ook vooral een maatschappelijke transformatie. De maatschappij verandert en krijgt opnieuw vorm. De Kempengemeenten kiezen ervoor om ‘de maatschappij’ centraal te stellen; zowel bij het opstellen van het beleid als bij de uitvoering ervan.
Bij de vorming van dit beleid is een breed participatietraject opgezet. Door middel van ophaalsessies is in de Kempen de mening gevraagd van inwoners, bedrijven, recreanten, belangenorganisaties, et cetera. Deze input heeft een grote rol gespeeld bij het formuleren van de sociaal-maatschappelijke uitgangspunten en randvoorwaarden.
Ontwikkeling van grootschalige zonne- en windparken gebeurt niet alleen in de Kempen, maar ook voor en door de Kempen. Dat gebeurt doordat de omgeving meedenkt over het zonne- en/of windpark, de opbrengsten maximaal terugvloeien naar de omgeving.
6.2 Projectontwikkeling gebeurt bij voorkeur coöperatief.
De Kempengemeenten vinden het belangrijk dat de omgeving van een toekomstig wind- of zonnepark een actieve en betrokken rol heeft bij de ontwikkeling. Een coöperatie is een beproefde manier om dit te bewerkstelligen. Op deze manier komen lokale belangen zoveel mogelijk overeen met de belangen van de ontwikkelaar van de zonne- en windparken.
Een coöperatie kan professionele ondersteuning inzetten, bijvoorbeeld door samen te werken met een projectontwikkelaar of door middel van professionele procesbegeleiders of aansluiting te zoeken bij andere meer gespecialiseerde coöperaties.
6.3 De inrichting van een project wordt door de omgeving mede vormgegeven.
Hoe een project eruit komt te zien moet zo min mogelijk afhankelijk zijn van de grondeigendomssituatie. Daarom moet de verdeelsleutel van de lusten eerst vastgesteld zijn door diegenen die de lasten dragen (de omwonenden van een windpark en grondeigenaren in het plangebied). Daarna pas moet gesproken worden over de exacte inrichting van het zonne- of windpark.
We dagen initiatiefnemers, omwonenden en grondeigenaren uit om projecten te ontwerpen die overlast op de omgeving beperken en aansluiten bij het landschap.
Daarnaast is aandacht voor een optimale benutting van de opwekkingspotentie van het plangebied belangrijk om een wezenlijke bijdrage te leveren aan de duurzaamheidsdoelstelling. Of te wel, daar waar veel potentie is om veel duurzame energie op te wekken, moet dat ook zo veel mogelijk gebeuren. Op deze manier wordt voorkomen dat geschikte gebieden niet optimaal worden ingezet voor de productie van duurzame energie, waardoor ook minder geschikte gebieden alsnog moeten worden ingezet.
6.4 Gerealiseerde projecten zijn bij voorkeur eigendom van lokale partijen met een streven van minimum 50%.
Dit betekent dat het recht om te investeren in het eigen vermogen van het project in eerste instantie rust bij inwoners van de Kempen en lokale bedrijven. Hierbij zijn veel manieren denkbaar om het benodigde kapitaal op te halen. De voorkeur van de Kempengemeenten gaat er daarbij naar uit dat alle inwoners in staat worden gesteld om naar eigen draagkracht mee te investeren in projecten in hun omgeving. Een coöperatie kan hierin een belangrijke rol spelen.
Het voordeel van lokale investeerders is dat de winsten van het project automatisch terugvloeien naar de omgeving (bijvoorbeeld in de vorm van dividend).
Het is niet toegestaan om een projectontwikkeling na de planontwikkeling te verkopen met winst en daarna het percentage ‘eigendom van lokale partijen’ vast te stellen.
Optioneel kan hierin nog een nadere onderverdeling worden gemaakt (bijvoorbeeld dat eerst de directe omgeving mag investeren, vervolgens iedereen in de gemeente en vervolgens iedereen in de Kempen).
6.5 Zoveel mogelijk van de lusten moeten in de omgeving van het initiatief landen
De Kempengemeenten vinden het belangrijk dat de omgeving van grootschalige opwek baat heeft bij de ontwikkeling. Daarom moet elk project een financiële afdracht doen in een omgevingsfonds en een duurzaamheidsfonds.
1. Voor elk project moet een lokaal omgevingsfonds worden ingericht waarin jaarlijks een bedrag wordt gestort. Het doel van het omgevingsfonds is lokale gebiedsontwikkeling. Dit is een extra manier waarop zonne- en windparken concrete maatschappelijke meerwaarde kunnen genereren in de directe omgeving. Het omgevingsfonds wordt beheerd door een afvaardiging uit de betreffende omgeving. De gemeente heeft een controle functie in het beheer van deze gelden.
De bijdrage voor het omgevingsfonds is minimaal €1 per geproduceerde MWh. Er dient te allen tijden een bijdrage in dit fonds gedaan te worden maar bij zonneparken kan de hoogte van de afdracht afwijken indien m.b.v. een open business case aangetoond wordt dat de gestelde afdracht (minimaal €1 per geproduceerde MWh) een onrendabele business case tot gevolg heeft. De business case wordt beoordeeld door de gemeente en een onafhankelijke expert. Aan de hand daarvan wordt de hoogte van de bijdrage bepaald. Eventueel kan deze hoogte van de afdracht afhankelijk zijn van de opbrengsten van de stroomverkoop van het zonnepark.
De besteding van het omgevingsfonds moet een fysiek en/of ruimtelijk karakter hebben. De bestedingsdoelen worden als voorwaarden vastgelegd in de anterieure overeenkomst en de vergunning van het zonne- en/of windpark.
Indien een project een significante bijdrage levert aan de ontwikkeling en verbetering van het betreffende gebied kan de initiatiefnemer vrijgesteld worden voor deze afdracht. Bijvoorbeeld een stoppende veehouderij die veel geuroverlast geeft in de omgeving. Voorwaarde is dat de initiatiefnemer de bijdrage voor het gebied moet kwantificeren en moet aantonen dat deze gelijkwaardig is aan de afdracht en gelijkwaardig de omgeving dient. Dit is geen ‘vrijstelling’ maar een manier om ‘in natura’ te investeren in de omgeving.
2. Elk project moet storten in een gemeentelijk duurzaamheidsfonds. Doel van het duurzaamheidsfonds is om gemeentebreed grotere projecten op het gebied van duurzaamheid uit te voeren (bijvoorbeeld het stimuleren van zon op dak). Het duurzaamheidsfonds wordt beheerd door de betreffende gemeente.
De bijdrage voor het duurzaamheidsfonds is minimaal €1 per geproduceerde MWh. Er dient te allen tijden een bijdrage in dit fonds gedaan te worden maar bij zonneparken kan de hoogte van de afdracht afwijken indien m.b.v. een open business case aangetoond wordt dat de gestelde afdracht (minimaal €1 per geproduceerde MWh) een onrendabele business case tot gevolg heeft. De business case wordt beoordeeld door de gemeente en een onafhankelijke expert. Aan de hand daarvan wordt de hoogte van de bijdrage bepaald. Eventueel kan deze hoogte van de afdracht afhankelijk zijn van de opbrengsten van de stroomverkoop van het zonnepark.
Het projectvoorstel moet beschrijven hoe hoog de storting in het duurzaamheidsfonds is (minimaal €1 per geproduceerde MWh). |
6.6 Specifieke aandachtspunten bij windparken
6.6.1De betreffende gemeente verleent in een bepaald gebied slechts planologische medewerking aan één projectvoorstel.
De Kempengemeenten vinden het belangrijk dat inwoners en grondeigenaren binnen een projectgebied samenwerken, waardoor een coöperatief project tot stand kan komen.
Als er meerdere gelijktijdige initiatieven in hetzelfde gebied zijn kan de betreffende gemeente eisen dat de verschillende initiatiefnemers er eerst samen uitkomen en een gezamenlijk projectvoorstel indienen.
Dit zorgt voor een optimale gebiedsinrichting, waarbij niet alleen wordt gekeken naar bijvoorbeeld grondposities.
Het projectvoorstel omschrijft op welke wijze inwoners en grondeigenaren gekomen zijn tot één gezamenlijk projectvoorstel. |
6.6.2Gesocialiseerde gebiedsbijdrage
Windprojecten moeten werken met een gesocialiseerde gebiedsbijdrage. Dit is een verdeelsleutel tussen enerzijds een vergoeding voor omwonenden vanwege eventuele hinder6 en anderzijds de grondvergoeding voor grondeigenaren. De hoogte en verdeling van de gebiedsbijdrage wordt door de inwoners en grondeigenaren van het projectgebied vastgesteld. Dit gebeurt voordat de uiteindelijke windturbineposities gekozen worden.
De initiatiefnemer is verplicht de dialoog betreffende de gebiedsbijdrage te voeren met omwonenden en grondeigenaren. Bij voorkeur komt hierbij een unaniem voorstel tot stand.
De grondeigenaren van de uiteindelijke windturbineposities en kabeltracés worden volledig gecompenseerd voor de opbrengstderving als gevolg van het ter beschikking stellen van de (landbouw)grond.
Een projectgebied bestaat bij voorkeur uit één ononderbroken zone.
Daarbij kan bijvoorbeeld onderscheid worden gemaakt tussen de directe omgeving (schil 1) en de wijdere omgeving (schil 2).
6,67 PJ per jaar is gelijk aan:
Dit toetsingskader behoort tot het beleid ‘Grootschalige zonne- en windenergie in de Kempen’ (hierna te noemen: beleid). Het vaststellen van het beleid is een bevoegdheid van de gemeenteraad. Het opstellen en vaststellen van het toetsingskader (wat een vorm van uitvoering van beleid is) ligt bij het college van Burgemeester en Wethouders (college B&W).
De Kempengemeenten willen een actieve en faciliterende rol vervullen in de ontwikkeling van grootschalige duurzame energieproductie. In het beleid is vastgelegd dat:
Dit toetsingskader geeft een verdere uitwerking van deze punten.
B.1Faseren en openstellen gebieden
De individuele Kempengemeenten bepalen wanneer, waar en hoe ontwikkeld mag worden. De zoekgebieden voor grootschalige zonne- en windparken worden door de individuele Kempengemeenten opengesteld in fases. Tijdens de openstelling kunnen projectvoorstellen ingediend worden. De openstelling wordt vastgelegd door de Individuele Gemeenteraden. Mede op basis van de evaluatie van het beleid kunnen andere of nieuwe gebieden opengesteld worden. De Kempengemeenten informeren elkaar hier actief over.
De zoekgebieden voor zonne- en windparken zoals vastgelegd in het beleid zijn weergegeven in onderstaande kaarten (zie ook Figuur 8 en Figuur 10 in het beleid). De open te stellen gebieden per gemeente worden bepaald door de Gemeenteraden.
Iedere initiatiefnemer doorloopt het proces zoals vastgelegd in de procestrechter in het beleid.
Hieronder wordt de procestrechter verder uitgewerkt:
Projectvoorstel wordt ingediend bij de gemeente;
De Kempengemeenten hebben ten minste ieder kwartaal ambtelijk overleg over de voortgang en uitvoering van het beleid. Ambtenaren Energietransitie7 en Ruimtelijke ordening zijn hierbij aanwezig en organiseren de overleggen. Overleggen worden voorafgaand aan het startend jaar voor een jaar ingepland. De vergaderlocatie rouleert. De beleidsmedewerker Energietransitie van de gemeente waar dit overleg plaatsvindt is notulist voor het overleg. Voorzittersrol in dit overleg rouleert tussen de andere aanwezigen van het overleg.
De Kempengemeenten hebben ten minste ieder kwartaal bestuurlijk overleg over de voortgang en uitvoering van het beleid. Portefeuillehouders Energietransitie8 en beleidsmedewerkers Energietransitie en Ruimtelijke Ordening zijn hierbij aanwezig. De ambtenaren Energietransitie organiseren de overleggen. Overleggen worden voorafgaand aan het startend jaar voor een jaar ingepland, één a twee weken na het ambtelijk overleg. De vergaderlocatie rouleert. De beleidsmedewerker van de gemeente waar dit overleg plaatsvindt is notulist voor het overleg. De portefeuillehouder van de betreffende gemeente is voorzitter van het overleg.
Thematische en ruimtelijke toets door gemeente op projectvoorstel;
De gemeente is binnen haar eigen gemeentegrenzen verantwoordelijk voor de toetsing van een projectvoorstel. De gemeente toetst naast het beleid voor grootschalige zonne- en windenergie ook op andere ruimtelijke en maatschappelijke thema’s. De gemeente bepaalt of een projectvoorstel voldoende is om een advies te vragen aan het deskundigenpanel.
De gemeente toetst het projectvoorstel na afloop van de inschrijftermijn voor een specifiek gebied. Voor windparken geldt de voorwaarde dat één ontwikkelplan per zoekgebied wordt opgesteld en ingediend. Dat betekent dat initiatiefnemers moeten samenwerken indien meerdere projectvoorstellen voor windparken in één zoekgebied worden ingediend. Wanneer na afloop van de inschrijftermijn blijkt dat projectinitiatieven door verschillende ontwikkelaars zijn ingediend, worden de afzonderlijke projectinitiatieven niet in behandeling genomen, maar wordt aan de initiatiefnemers gevraagd om een nieuw gezamenlijk projectvoorstel in te dienen. De gemeente bepaalt de termijn waarbinnen dit moet gebeuren.
Indien positief: start vergunningsprocedure;
De provincie is verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van windparken van 5 tot 100 MW. De provincie kan deze bevoegdheid voor het verlenen van de omgevingsvergunning overdragen aan de gemeente. Indien er sprake is van een windpark zal het betreffende College van B&W aan Gedeputeerde Staten verzoeken de bevoegdheid voor het verlenen van de omgevingsvergunning over te dragen aan het gemeentebestuur.
Indien vergunning verleend: start realisatie;
Medewerking verlenen aan een principeverzoek betekent niet dat het initiatief zeker tot realisatie komt. Tijdens de ruimtelijke procedure tot het verlenen van de omgevingsvergunning kan alsnog blijken dat het initiatief niet haalbaar of niet wenselijk is op basis van onderzoeken in het projectMER voor een windpark, of ruimtelijke onderbouwing voor een zonnepark, de Wet natuurbescherming, zienswijzen of andere belemmeringen.
Iedere initiatiefnemer stelt een projectvoorstel op. In het ‘Beleid grootschalige zonne- en windenergie in de Kempen’ wordt beschreven waaraan een projectvoorstel moet voldoen. Iedere eis is samengevat in een kader. Al deze kaders samen zijn hieronder samengevat tot een checklist voor het projectvoorstel. Daarnaast is een specifieke hoofdstukindeling bepaald zodat projectvoorstellen uniform worden opgesteld en beoordeeld kunnen worden, te weten:
Daarnaast gelden ook de volgende voorwaarden:
Projectvoorstellen die niet aan de voorgeschreven vormvereisten voldoen kunnen niet getoetst en beoordeeld worden zoals gesteld in bijlage A.4. Dat betekent dat deze projectvoorstellen automatisch onvoldoende scoren en niet gehonoreerd zullen worden.
Het projectvoorstel wordt getoetst aan de hand van de onderstaande checklist.
De gemeente wil initiatieven zorgvuldig tot stand laten komen waarbij selectie plaatsvindt op basis van kwaliteit. De gemeente stelt gedurende een bepaalde periode een projectgebied open voor het indienen van projectvoorstellen. Alle initiatieven worden verzameld en na afloop getoetst aan de criteria. Het deskundigenpanel kent aan de hand van de beoordelingssystematiek punten toe.
In paragraaf A.3 Projectvoorstel zijn de criteria beschreven waar een projectvoorstel aan moet voldoen. In de checklist zijn alle aandachtspunten uitgewerkt, waar een individuele score aan kan worden toegekend. Een projectvoorstel krijgt per aandachtspunt een score van 0, 2, 6, 8 of 10 punten. Per hoofdstuk wordt een eindscore berekend (gemiddelde van alle scores). De eindscore van het totale projectvoorstel wordt berekend op basis van een weging zoals hieronder beschreven. Een projectvoorstel waar op een of meerdere onderdelen 0 of 2 punten worden gescoord, vinden geen doorgang.
De weging van de scores is als volgt:
Scoregrondslag per beoordelingsaspect
Het deskundigenpanel heeft als taak het beoordelen van projectvoorstellen op de thema’s landschap, participatie, energie en financiën. Zij brengt een advies uit aan de gemeente(n), maar geven de initiatiefnemer ook aanbevelingen voor de verbetering van het projectvoorstel. De initiatiefnemer is vrij om verbeteringen door te voeren. De betreffende gemeente(n) nemen het advies van het deskundigenpanel mee in hun afweging om wel of geen medewerking te verlenen aan het starten van de ruimtelijke procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning.
Taken van het deskundigenpanel
De taak van het deskundigenpanel is tweeledig:
Wanneer komt het deskundigenpanel in actie
Een projectvoorstel wordt door de initiatiefnemers ingediend bij de betreffende gemeente(n). De gemeente bepaalt of het projectvoorstel voldoende is om doorgezet te worden aan het deskundigenpanel . Indien de gemeente beoordeelt dat het projectvoorstel onvoldoende en/of onwenselijk is, zal het dus ook niet voorgelegd worden aan het deskundigenpanel.
Alle projectvoorstellen die naar het deskundigenpanel gaan zijn inzichtelijk voor de vijf Kempengemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel-de Mierden, ongeacht welk grondgebied het projectvoorstel betreft.
Het deskundigenpanel beoordeelt het projectvoorstel en brengt advies uit. De initiatiefnemer krijgt aanbevelingen die leiden tot aanpassing van het projectvoorstel. De initiatiefnemer kan het projectvoorstel aanpassen. Indien nodig wordt het aangepaste projectvoorstel voor de tweede keer beoordeeld door het deskundigenpanel.
Een adviesronde bestaat uit aanbevelingen op het projectvoorstel aan initiatiefnemer, eenmaal kans om te verbeteren en een eindadvies aan gemeenten over het aangepaste projectvoorstel. Het aangepaste projectvoorstel wordt door de initiatiefnemer ingediend als principeverzoek.
Samenstelling van het deskundigenpanel
Het deskundigenpanel bestaat uit een aantal inhoudelijke experts, op het gebied van:
Voorzitter; deze rol wordt vervuld door de beleidsmedewerker energietransitie van de betreffende gemeente. De voorzitter leidt de gesprekken van het deskundigenpanel , is verantwoordelijk voor de bemensing van het deskundigenpanel en onderhoudt een relevant netwerk aan deskundigen om ervoor te zorgen dat eventuele pieken- en dalen in projectvoorstellen opgevangen kunnen worden. Vanzelfsprekend is het onderhouden van een relevant netwerk vooral bedoeld om de kwaliteit van het deskundigenpanel te waarborgen.
Secretaris; deze rol wordt vervuld door een medewerker van de betreffende gemeente. De secretaris is verantwoordelijk voor het organiseren en plannen van de bijeenkomsten van het deskundigenpanel , reserveert de vergaderlocatie, levert de stukken aan, maakt de agenda’s en notuleert en ondersteunt bij het schrijven van de aanbevelingen en het advies.
Participatie specialist; deze rol wordt vervuld door een externe specialist op het gebied van participatie bij zonne- en windparken. Deze specialist is verantwoordelijk voor het beoordelen van de sociaal-maatschappelijke voorwaarden die in het beleid worden gesteld en de mate waarin de omgeving betrokken is bij het plan.
Specialist financiële en energetische haalbaarheid; deze rol wordt vervuld door een externe specialist op het gebied van financiële en energetische haalbaarheid van zonne- en windparken. Deze specialist is verantwoordelijk voor het beoordelen van de business case op zowel financiële haalbaarheid als energetische haalbaarheid. Deze specialist beoordeelt ook in welke mate het project bijdraagt aan optimale benutting van het zoekgebied.
De samenstelling van het deskundigenpanel kan verschillen per samenkomst. Het deskundigenpanel wordt door de vijf Kempengemeenten samengesteld op basis van interne en externe beschikbaarheid en geschiktheid binnen de verschillende specialismes.
Hoe toetst het deskundigenpanel
Het deskundigenpanel toetst aan de hand van de beoordelingskaders zoals opgenomen in paragraaf A.4 van dit document.
Het deskundigenpanel wordt bekostigd door de Kempengemeenten en door de initiatiefnemers van een projectvoorstel.
Mocht blijken dat er binnen het projectvoorstel dermate veel ruimte is tot bijvoorbeeld verbetering en aanvullend onderzoek, dan brengt Het deskundigenpanel een negatief advies uit voor het projectvoorstel (inclusief advies betreffende benodigde aanpassingen). Wanneer deze aanvullingen/aanpassingen uitgevoerd zijn, dan kan het projectvoorstel opnieuw ingediend worden bij de gemeente. Het deskundigenpanel beoordeelt vervolgens desgewenst het projectvoorstel opnieuw met als gevolg dat de kosten voortvloeiend uit dit advies op kosten van de initiatiefnemer komen.