Organisatie | Son en Breugel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatregelen Pw, IOAW en IOAZ gemeente Son en Breugel 2020 |
Citeertitel | Verordening maatregelen Pw, IOAW en IOAZ gemeente Nuenen en Son en Breugel 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Verordening maatregelen Pw, IOAW en IOAZ gemeente Nuenen en Son en Breugel 2020 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | Nieuwe regeling | 11-06-2020 | 20.2235 |
De raad van de gemeente Son en Breugel ;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 mei 2020, bijlage nr.: 13 – 2020;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en d en artikel 9a, twaalfde lid Participatiewet, artikel 35, aanhef en onder a en c Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35, aanhef en onder a en c Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd of verder ten uitvoer gelegd als belanghebbende binnen zes maanden na beëindiging of intrekking van de uitkering opnieuw een uitkering gaat ontvangen.
Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering wordt in ieder geval vermeld:
Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 7. Gedragingen Participatiewet (niet-geüniformeerde verplichtingen)
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van artikel 9, 9a, 17 en 55 van de wet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de wet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid van de wet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid van de wet;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de wet;
Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 IOAW/IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub e IOAW/IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid IOAW/IOAZ;
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 10. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de uitkeringsnorm gedurende:
Hoofdstuk 4. Overige gedraging die leiden tot een verlaging
Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft getoond, wordt een maatregel van 40% van de norm opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand of uitkering.
Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende of diens vertegenwoordiger zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet wordt een verlaging opgelegd gedurende twee maanden, ter hoogte van:
Artikel 14. Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel van 40% van de norm opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand of uitkering. De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:
Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive
Artikel 15. Samenloop van gedragingen
Als er sprake is van één gedraging die een schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid van de wet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als er sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid van de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als er sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid van de wet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid van de wet of artikel 13 eerste lid IOAW/IOAZ genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid van de wet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid van de wet of artikel 13 eerste lid IOAW/IOAZ genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt naast de boete voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 11 juni 2020
DE RAAD VOORNOEMD,
de griffier, Frans den Hengst
de voorzitter, Hans Gaillard
Artikel 18, eerste lid van de wet spreekt over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, verlaagt het college de uitkering. Er is geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting.
Het college moet bij de vaststelling van de verlaging rekening houden met de persoonlijke omstandigheden. Het college ziet af van een verlaging als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of als daartoe dringende redenen zijn.
Enkel die bepalingen die meer toelichting nodig hebben worden hier behandeld.
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
Lid 2: De verordening biedt geen ruimte om een verlaging toe te passen op een individuele inkomenstoeslag.
Lid 2, sub a: Hierin is bepaald dat een verlaging ook kan worden toegepast op de bijzondere bijstand als aan een belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet. Als een verlaging uitsluitend op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen. De berekeningsgrondslag bestaat uit de bijstandsnorm inclusief de verleende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de wet.
Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Lid 2: Het gaat hier om een herziening van het bijstandsrecht op grond van 54, derde lid, laatste volzin van de wet en 17 lid 3 laatste volzin IOAW/IOAZ en terugvordering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, artikel 58 lid 2 onder a van de wet en 17 lid 2 IOAW/IOAZ.
Artikel 6. Afzien van de verlaging
Lid 1, sub b: Er kan worden gedacht aan enerzijds een mindere mate van verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging en anderzijds aan de financiële of sociale gevolgen voor belanghebbende en/of zijn gezin. Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf geen reden zijn om van een verlaging af te zien, omdat dit inherent is aan het verlagen van een uitkering.
Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
De artikelen 7 t/m 9 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. In artikel 7 en 8 worden de schendingen van verplichtingen uit de wet en IOAW/IOAZ geformuleerd. De verwijtbare gedragingen die genoemd zijn in artikel 7 en 8 zijn ondergebracht in categorieën. Aan die categorieën wordt in artikel 9 een gewicht toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.
Artikel 10. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Het gaat om de volgende verplichtingen van artikel 18 lid 4 van de wet, onderdeel:
bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende uitkeringsnorm, kan aangaan;
Artikel 11. Verrekenen verlaging
Lid 1: Het verrekenen van de verlaging over 3 maanden kan alleen bij schending van geüniformeerde verplichtingen, zoals gesteld in artikel 10 van deze verordening. Er kan geen verrekening plaatsvinden bij maatregelen voor schendingen van andere gedragingen (artikel 7 en 8 van deze verordening) of bij recidive (artikel 16 van deze verordening).
Lid 2: Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de wet, vindt er geen verrekening plaats zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid. Het betreft het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Deze keuze is gebaseerd op de zwaarte van de gedraging.
Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Voorbeelden van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zijn:
Als sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan het college tevens besluiten de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken. Dit volgt uit artikel 48, tweede lid, onderdeel b, van de wet. Als het college besluit beide instrumenten te gebruiken (leenbijstand én verlaging) moet het wel voldoende acht slaan op het totale effect hiervan voor de bijstandsgerechtigde. Zie hiervoor ECLI:NL:CRVB:2007:BA2344.
Artikel 15. Samenloop van gedragingen
Lid 2: Als sprake is van meerdere gedraging die schending opleveren van één of meerdere verplichtingen, dan wordt voor iedere gedraging afzonderlijk verlaging toegepast. Deze verlagingen worden in principe gelijktijdig opgelegd. Dit is anders als dit niet verantwoord is. Hierbij spelen factoren zoals de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van een belanghebbende een rol. Daarvoor moet altijd gekeken worden naar de individuele omstandigheden. De verlaging wordt dan over meerdere maanden uitgesmeerd.
Lid 3 en 4: In deze leden wordt geregeld in hoeverre een verlaging kan worden opgelegd als sprake is van een verlagingswaardige gedraging die tevens een boetewaardige gedraging is.
Als sprake is van een samenloop tussen de bestuurlijke boete en afstemming dan zal het college in het individuele geval dienen te beoordelen welke sanctie wordt opgelegd.
Bij meerdaadse samenloop ligt het voor de hand de gedraging te sanctioneren door het opleggen van een bestuurlijke boete voor zover sprake is van een gedraging waarin ook een beboetbare gedraging zit. Daarnaast kan het college in dit geval nog een of meer maatregelen opleggen, waarbij bij de hoogte van de afstemming zo nodig rekening kan worden gehouden met de boete en de eventuele andere maatregelen (lid 4).
Als sprake is van één gedraging die zowel schending van een in artikel 18, vierde lid, van de wet benoemde verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert, is het voorgaande ook van toepassing.
De grotere mate van verwijtbaarheid wordt tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging, als binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging wederom sprake is van een verwijtbare gedraging waarmee dezelfde verplichting wordt geschonden. Aangezien de verlaging nooit hoger kan zijn dan honderd procent, is er gekozen voor een verdubbeling van de duur van de maatregel in plaats van de hoogte.
Voor recidive bij niet-geüniformeerde verplichtingen is vereist dat sprake moet zijn van een verwijtbare gedraging in dezelfde categorie, zoals weergegeven in artikel 7 en 8 van deze verordening.
Wanneer is afgezien van een verlaging wegens het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid, dan telt de gedraging niet mee voor recidive. Is afgezien van een verlaging vanwege dringende redenen, dan telt de gedraging wel mee voor recidive.