Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Buren

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2020

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBuren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2020
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2020
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.4, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.1.4, zevende lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  10. artikel 3.8, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  11. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-06-202001-01-2020nieuwe regeling

19-05-2020

gmb-2020-137689

Z.017049

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2020

De raad van de gemeente Buren, 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 februari 2020; 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; en

artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

overwegende dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

dat het noodzakelijk is om regels bij verordening vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit: vast te stellen de:

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2020

Hoofdstuk 1- Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c.

    beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijkeondersteuning gemeente Buren;

  • d.

    besluit:Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren;

  • e.

    bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • f.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • g.

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de Basisregistratie Personen ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de Basisregistratie Personen ingeschreven staat, gaat het om het feitelijke woonadres.

  • h.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • i.

    ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Buren;

  • j.

    melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • k.

    ondersteuningsplan: uitkomst van de gezamenlijke inventarisatie van de hulpvraag van de cliënt. Op basis van het ondersteuningsplan bepaalt de gemeente welke hulp er geboden moet worden en wat ieders aandeel in die hulp is;

  • l.

    onverwijld: zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;

  • m.

    persoonlijk plan: plan waarinde cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijften aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • n.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • o.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • p.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • q.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hoofdstuk 2- Melding onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1.

    Een melding van een ondersteuningsbehoefte kan door of namens een cliënt schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt schriftelijk de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    De schriftelijke bevestiging van de melding kan achterwege blijven als door of namens de cliënt wordt aangegeven op basis van de verstrekte informatie naar aanleiding van de melding geen behoefte meer te hebben aan een verdere behandeling van zijn melding.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheidvan kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger bij aanmelding op de mogelijkheid om voorafgaand en tijdens het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 4. Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 5. Informatie en identificatie

  • 1.

    Voor en/of tijdens het gesprek verschaft de cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat momentredelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2.

    Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt door een deskundige gevoerd met de cliënt, danwel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijnfamilie.

  • 2.

    Het college onderzoekt in dit gesprek zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

  • a. De behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

  • b. Het gewenste resultaat van het verzoek tot ondersteuning;

  • c. De mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren;

  • d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

  • e. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • f. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • g. de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

  • h. de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • i. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet verschuldigd zal zijn, en

  • j. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4 aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 5.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 7. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Hierbij geeft hij de bevindingen weer van zowel de medewerker als de cliënt, alsmede het ondersteuningsplan.

  • 2.

    Binnen 10 werkdagen na het (laatste) gesprek verstrekt het college aan de cliënt het ondersteuningsplan met inbegrip van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    De cliënt ondertekent het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord en stuurt een ondertekend exemplaarnaar het college.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekendeondersteuningsplan.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat hetonderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk ofelektronisch bij het college worden ingediend.

  • 3.

    Het college kan het ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 9. Advisering

  • 1.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

  • a.Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

  • b.Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

Hoofdstuk 3- Maatwerkvoorziening

Artikel 10. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

  • a.ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van hetcollege niet kan verminderen of wegnemen

  • i. op eigen kracht;

  • ii. met gebruikelijke hulp;

  • iii. met mantelzorg;

  • iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

  • v. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

  • vi. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in hetvoorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren vaneen situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zolang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

  • b.ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid

  • als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

  • i. op eigen kracht;

  • ii. met gebruikelijke hulp;

  • iii. met mantelzorg;

  • iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

  • v. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in hetvoorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in debehoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van eensituatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht tehandhaven in de samenleving.

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij;

  • a.de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • b.de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of;

  • c.de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 4.

    Recht op een maatwerkvoorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopstcompenserende voorziening kan worden aangemerkt.

  • 5.

    De centrumgemeente Nijmegen zorgt voor de uitvoering van de maatwerkvoorziening beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Voor de van toepassing zijnde bepalingen betreffende beschermd wonen en maatschappelijke opvang wordt verwezen naar de bepalingen betreffende beschermd wonen en maatschappelijke opvang in de meest recent vastgestelde verordening maatschappelijke opvang en jeugdhulp van de gemeente Nijmegen.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen over op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een bepaalde maatwerkvoorziening in aanmerking komt, en over de voorwaarden waaronder het beschermd wonen door de centrumgemeente Nijmegen uitgevoerd wordt.

  • 7.

    Het college stelt nadere regels vast welke algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen beschikbaar zijn.

Artikel 11. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel pgb, niet zijnde beschermd wonen of opvang, bestaat indien de cliënt geen hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Buren.

  • 2.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleidinggeeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

  • 3.

    Indien naar het oordeel van het college niet gewaarborgd is dat de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt, weigert het college een persoonsgebonden budget op grond van artikel 2.3.6 Wmo 2015. Een dergelijke weigering moet het college voldoende onderbouwen.

  • 4.

    Geen maatwerkvoorziening dan wel pgb wordt verstrekt indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum vanbesluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijktoestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

  • 5.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

  • a.voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruiktematerialen;

  • b.indien de noodzaak tot het treffen van deze voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud, dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld

  • c.indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleidingbestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geenbelangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • d.indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming isverleend door het college.

  •  

Artikel 12. Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.welke de te verstrekken maatwerkvoorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • c.hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing

  • d.welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in iedergeval vastgelegd:

  • a.voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

  • b.welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • c.wat de hoogte van het pgb is en hoe dit tot stand is gekomen;

  • d.wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

  • e.de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt hierover in de beschikking geïnformeerd.

  • 5.

    Indien de uitkomst van het onderzoek leidt tot een beschikking die afwijkt van de wens/verwachting van cliënt neemt het college voor het verzenden van de beschikking contact op met de cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger, om het besluit mondeling toe te lichten.

 

Artikel 13. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Het tarief voor een pgb:

  • a.wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • b.wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

  • c.bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.

  • 3.

    De hoogte van een pgb voor een hulpmiddel of woningaanpassing wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van het hulpmiddel of de woningaanpassing.

  • 4.

    Een door het college geaccepteerde offerte is het uitgangspunt.

    a. betreft de naturaverstrekking een nieuwe voorziening, dan wordt het pgb vastgesteld tot ten hoogste de kostprijs van deze nieuwe voorziening, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;

    b. als de naturaverstrekking een tweedehandsvoorziening betreft, wordt het pgb vastgesteld tot ten hoogste de kostprijs van deze tweedehandsvoorziening, rekening houdend met onderhoud en verzekering;

    c. als de naturaverstrekking een tweedehandsvoorziening betreft die ouder is dan vier jaar, wordt het pgb vastgesteld op de kostprijs van een tweedehandsvoorziening die volgens een afschrijvingstabel vier jaar oud is, rekening houdend met onderhoud en reparaties.

     

  • 5.

    De hoogte van een pgb voor dienstverlening wordt bepaald op basis van de dienstverlening die anders als zorg in natura zou zijn geleverd. Hierin onderscheidt het college de volgende onderverdeling:

    a. als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een professionele aanbieder Wmo (formele ondersteuning), betreft het tarief per uur maximaal 100% van het laagste tarief per uur van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt;

    b. als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk (informele ondersteuning), betreft het uurtarief:

    • 0

      75% van het van toepassing zijnde uurtarief hulp bij het huishouden;

    • 0

      Maximaal € 141,-- per kalendermaand voor hulp uit het sociaal netwerk, waaronder ook valt respijtzorg en kortdurend verblijf, zoals opgenomen in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming;

    • 0

      75% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt tot een maximum van € 20,- per uur.

  • 6.

    Het college indexeert jaarlijks per 1 januari het in het kader van deze verordening toegekende pgb aan de hand van de consumentenprijsindex. Dit geldt niet voor het hiervoor vermelde maximum uurtarief van € 20,- voor inzet van een persoon uit het sociaal netwerk.

  • 7.

    Een pgb dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 14. Controle

  • 1.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2.

    Het college kan in het Besluit nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 15. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening op het pgb is aangewezen;

    c. de maatwerkvoorziening op het pgb niet meer toereikend is te achten;

    d. de cliënt die langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    e. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    f. de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 16. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid onder a, d of e van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit de pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, sub d.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 4- Bijdrage in de kosten

Artikel 17. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet is de hoogte van de eigen bijdrage voor collectief vervoer (Versis) als volgt opgebouwd:

    a. een opstaptarief van € 0,98 per rit; en

    b. een bijdrage ter hoogte van € 0,175 per kilometer voor de eerste 25 kilometer; en

    c. een bijdrage ter hoogte van € 1,92 per kilometer na 25 kilometer.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2020 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van de openbaar vervoer tarieven. De actuele prijzen worden bekend gemaakt via de website van Versis (www.versis.nl).

Artikel 18. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd: voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage verschuldigd is.

  • 3.

    De kostprijs is gelijk aan de kosten die het college voor de maatwerkvoorziening maakt. Eventuele onderhoudskosten, onderhoudsbijdrage en/of verzekeringskosten maken dus onderdeel uit van de kostprijs. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening (bruikleen, huur of eigendom).

  • 4.

    De kostprijs van de pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 5.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 6.

    Als een maatwerkvoorziening in natura of een pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in dekosten verschuldigd door:

  • a. de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen,en

    b. degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over eencliënt.

  • 7.

    In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de oudersvan het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

  • 8.

    De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan debedragen en percentages opgenomen in het uitvoeringsbesluit.

Hoofdstuk 5- Kwaliteit en veiligheid

Artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a.het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

  • c.erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader vanhet leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • d.voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving vandeze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijkscliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren vande geleverde voorzieningen.

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

  • b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • 1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

  • 2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

  • b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a. de kosten van de beroepskracht;

  • b. redelijke overheadkosten;

  • c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d. reis en opleidingskosten;

  • e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst, en;

  • f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen,

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudendambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bijde verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar decalamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verderecalamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 6- Waardering mantelzorgers

Artikel 22. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college of een door het college aangewezen organisatie voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. In de nadere regels vermeld het college eveneens de waarde van de waardering.

Hoofdstuk 7- Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 23. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving vandeze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijkscliëntervaringsonderzoek.

Artikel 24. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn tenaanzien van de volgende voorzieningen:

  • a.Hulp bij het huishouden;

  • b.Begeleiding;

  • c.Kortdurend verblijf.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij debesluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijkeondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbijzij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de vooreen adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

 

Hoofdstuk 8- Slotbepalingen

Artikel 26. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van van de consumentenprijsindex, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 27. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 28. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2019 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2019, of een eerdere verordening totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2019, geschiedt op grond van de maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2019 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 5.

    Van het in lid 3 en 4 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2020.

 

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 mei 2020.

De griffier,

G. van Droffelaar

De voorzitter,

J.A. de Boer MSc