Organisatie | Harlingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Havenverordening Harlingen 2020 |
Citeertitel | Havenverordening Harlingen 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | Havenverordenig Harlingen 2020 |
Externe bijlage | Havenverordening Harlingen 2020 |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-05-2020 | Nieuwe Verordening | 06-05-2020 |
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt verstaan onder:
gebied c.q. de ligplaats waarvoor toelating wordt gevraagd, dan wel ernstige verstoring van de openbare orde met zich meebrengt of kan brengen, dan wel het nuttig gebruik van (een gedeelte van) de haven en haar toegangswegen door de aanwezigheid van het
betreffende schip niet in voldoende mate mogelijk zal zijn.
‘Gasdeskundige’ als bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
ontvangst van scheepsafval en ladingresiduen: de ontvangst van scheepsafval en ladingsresiduen door een vaste, drijvende of mobiele voorziening die is ingericht voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen als omschreven in Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad, of zoals nadien gewijzigd of herzien;
scheepsafval: afval, met inbegrip van sanitair afval, en residuen, niet zijnde ladingresiduen, die ontstaan tijdens de bedrijfsvoering van een zeeschip en vallen onder het toepassingsgebied van de bijlagen I, IV, V en VI van MARPOL 73/78, en ladinggebonden afval zoals omschreven in de Guidelines voor de uitvoering van bijlage V van MARPOL 73/78;
schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een duwbak, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;
Deze verordening is van toepassing in het havengebied, zoals aangegeven in Bijlage 1.
Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle binnen het havengebied gelegen bouwwerken zoals steigers, kademuren en de achterliggende terreinen, en infrastructuur. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal de orde en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed.
Artikel 1.3 Op wie is deze verordening van toepassing?
De meeste bepalingen van deze verordening zijn geadresseerd aan de schipper of kapitein. In enkele artikelen in de verordening is expliciet bepaald dat "een ieder" zich aan dat voorschrift dient te houden (bijvoorbeeld het artikel dat niet-rechthebbenden verbiedt om een schip vast te houden, of de mogelijkheid voor een ieder om werkzaamheden aan een schip te verrichten).
In de Havenverordening Harlingen 2012 was geen expliciete beslistermijn opgenomen. Hier gold de algemene regel van artikel 3:18 van de Awb. Nu is expliciet opgenomen dat binnen 8 weken op een aanvraag moet worden besloten. Indien het een ingewikkelde aanvraag betreft, kan deze termijn éénmaal met 8 weken worden verlengd. Wel moet deze verlenging (binnen de eerste 8 weken) aan de aanvrager gemeld worden. Op grond van het eerste lid is mogelijk gemaakt dat bij of krachtens deze verordening voor bepaalde besluiten een andere afwijkende beslistermijn kan worden vastgesteld. Vooralsnog wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Een toestemming die wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling. De termijn is vermeld in de ontheffing en hangt samen met de aanvraag. Een toestemming kan worden verleend voor de maximale duur van vijf jaar. In het tweede lid is bepaald dat de erkenning voor een bootliedenorganisatie voor onbepaalde duur kan worden verleend. Het college kan in spoedeisende gevallen een ontheffing mondeling verlenen voor een eenmalige gedraging of handeling. Wel wordt de ontheffing daarna zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.
Artikel 1.7 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden
Het college kan, onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, een toestemming weigeren, wijzigen of intrekken indien:
Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking dan wel wijziging van de vergunning of ontheffing wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften nopen tot toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Met name het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.
Artikel 1.8 Ontheffing en vrijstelling van geboden en verboden
In de verordening zijn in de artikelen zelf geen ontheffings- of vrijstellingsmogelijkheden opgenomen. Er wordt volstaan met deze algemene mogelijkheid om ontheffing of vrijstelling te verlenen voor de verboden en geboden in de verordening. Deze mogelijkheid is niet beperkt. Voorwaarde is wel dat de aanvrager aannemelijk maakt dat de voorwaarden zoals die in dit artikel vermeld zijn, worden gewaarborgd, en niet het college.
Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen
Voorzover de toestemming op een schip betrekking heeft, houdt de houder houdt deze toestemming, of een (digitale) kopie hiervan, aan boord van het schip.
§ 3 Orde in en gebruik van de haven
Artikel 3.1 Verkeerstekens en bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken
In het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat het college dezelfde tekens gebruikt ten behoeve van de ordening in de haven. Het BPR regelt de verkeersafhandeling, terwijl deze verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (milieu, ordening en veiligheid). Door nu, middels dit artikel, de borden uit het BPR verplicht te stellen, ontstaat er uniformiteit in verkeersborden. Alleen de grondslag voor de borden kan dus verschillend zijn..
Artikel 3.2 Ligplaatsenoverzicht
Het college kan een ligplaatsenoverzicht vaststellen, dat in elk geval een kaart van de haven bevat met daarop aangegeven:
Dit artikel biedt de mogelijkheid om middels een ligplaatsenoverzicht het gebruik van ligplaatsen te reguleren of voor te behouden aan specifieke doelgroepen. Hiermee kunnen ligplaatsen efficiënter en passend bij de infrastructuur worden ingedeeld of kunnen ligplaatsen worden voorbehouden voor schepen die in het historisch stadsbeeld passen.
Artikel 3.3 Nemen van een ligplaats
Een schip mag alleen ligplaats nemen als dit gebeurt in overeenstemming met het in artikel 3.2 genoemde ligplaatsenoverzicht en:
Toelichting Artikel 3.3 Nemen van een ligplaats
Het nemen van ligplaats omvat tevens het ankeren of gebruik maken van spudpalen op de aangewezen ankerplaatsen. Onderdeel d heeft betrekking op de door het college specifiek aangewezen openbare ligplaatsen voor tankschepen geladen met of leeg van onverpakte vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen. Dit lid is noodzakelijk omdat op niet-aangewezen openbare ligplaatsen in principe een verbod geldt voor het ligplaats nemen van deze schepen. De bedoelde openbare ligplaatsen kunnen boeien, afmeerpalen of openbare kades zijn. Het artikelonderdeel verwijst daarom naar artikel 6.1 dat de aanwijzing regelt.
In onderdeel e is de uitzondering vermeld, wanneer een schip een specifieke ligplaatsvergunning, ontheffing of toestemming heeft. Dit kan een schriftelijke vergunning of ontheffing zijn, maar ook een mondelinge of schriftelijke toestemming. Hiermee wordt tevens bedongen dat iedere ligplaatshouder zich voor vergunning, ontheffing of toestemming meldt bij de havenmeester (namens het college gemandateerd).
Artikel 3.4 Deugdelijk afmeren
Een schip dient te allen tijde op deugdelijke en veilige wijze te zijn afgemeerd.
Toelichting Artikel 3.4 Deugdelijk afmeren
In het artikel wordt bewust niet verder omschreven wat onder deugdelijk en veilig afmeren wordt verstaan. Goed zeemanschap en bestaande richtlijnen, zoals de Guidelines on Mooring van Oil Companies International Marine Forum geven richting hoe een bepaald type schip dient af te meren en laten de verantwoordelijkheid voor het afmeren in eerste instantie bij de kapitein of de schipper.
Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan plaatsvinden, zij het dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen, wordt voorkomen.
Artikel 3.5 Gebruik van een ligplaats
Met dit artikel wordt het oneigenlijk gebruik van de beschikbare ligplaatscapaciteit beperkt. Door de ligduur te beperken wordt het gebruik van ligplaatsen voor overslag en andere activiteiten bevorderd.
Artikel 3.6 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland
1. Het is verboden een boorinstallatie, werkeiland of soortgelijk object op te vijzelen.
Op grond van artikel 3.6 is het verboden om een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object (hierna: werkeiland) op te vijzelen. Dit artikel is opgenomen in verband met het toenemend gebruik van havens door werkeilanden. Bij het opvijzelen - dat is het met behulp van de aan boord geplaatste vijzels op eigen kracht verheffen van een werkeiland - worden de poten van het werkeiland op de bodem geplaatst. Vervolgens werkt het werkeiland zich omhoog. Dit is een risico voor de infrastructuur en moet per geval worden beoordeeld.
Artikel 3.7 Voorzieningen en voorwerpen
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, voor het laden en lossen van schepen en op voorwaarde dat het hebben, plaatsen of aanbrengen ervan een tijdelijk karakter heeft.
Dit artikel bepaalt in algemene zin dat het verboden is voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben of aan te brengen indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.
De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van alle voorzieningen die in, onder of boven water en op het aangrenzende haventerrein worden aangebracht en die van een min of meer permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook werkelijk (als zodanig) tijdelijk in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor anderen zijn blijvend worden aangebracht.
Artikel 3.8 Gebruik van ankers en spudpalen
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers of spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging van deze voorzieningen. Het college wijst daarom gebieden aan, plaatst verkeerstekens of neemt besluiten met dezelfde strekking als gebleken is dat het gebruik van ankers en spudpalen geen schade toebrengt.
Artikel 3.9 Verhalen van schepen
Het college kan een exploitant , kapitein of schipper (schriftelijk) opdragen een schip te verhalen of te doen verhalen naar een andere ligplaats, als dit in het kader van de bescherming van de orde, de veiligheid of het milieu in of in de omgeving van de haven, of het doelmatig gebruik van de haven, noodzakelijk is.
Indien zich een calamiteit voordoet in de haven, moeten schepen - in verband met de veiligheid of het milieu - met spoed verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er met ontheffing van het college (de havenmeester) of met een vergunning,. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor incidenten bestrijdingsvaartuigen.
Aangezien niet altijd in strijd met bestaande wettelijke voorschriften wordt gehandeld, is bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 Awb in dergelijke gevallen niet mogelijk. Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, wordt in het eerste lid bepaald dat - overeenkomstig artikel 5:24 Awb - de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt indien dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt. De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Indien medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden voor rekening en risico van de exploitant.
Artikel 3.10 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als deze anders worden gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.
Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven mag ook niet plaatsvinden als een schip op spudpalen ligt of als het schip gaande wordt gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt (anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren). Reden van het verbod is gelegen in het feit dat gebleken is dat door gebruikers van de haven gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Ook kan het proefdraaien van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven, maar ook het trachten los te komen, indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken.
Het bij- of afdraaien door een schip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade, levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is daarom aanvaardbaar, gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade.
Artikel 3.11 Plezier- en zeilvaart in de haven
Artikel 3.11 regelt in het eerste lid dat het - in principe - verboden is zich met een pleziervaartuig in de haven te bevinden. Het varen met pleziervaartuigen in havens die worden gebruikt door de beroepsvaart, kan zeer gevaarlijke situaties met zich meebrengen. Daarom wordt alleen toegestaan dat pleziervaartuigen zich via de kortste route van de haveningang of sluis naar een aangewezen ligplaats begeven en vice versa. Om het scheepvaartverkeer vlot en veilig te laten verlopen is het verboden om uitsluitend op zeil de haven te bevaren. Hiervoor kan ontheffing worden verleend wanneer de situatie het toelaat of wanneer bijvoorbeeld de motor voor direct gebruik gereed is.
Artikel 3.12 Duiken en dreggen
Het is verboden in de haven te duiken en/of met middelen naar zich onder het wateroppervlak bevindende voorwerpen te zoeken of deze op te dreggen.
Om de veiligheid bij duikwerkzaamheden te kunnen borgen is dit in principe verboden. Dit geeft een instrument om middels een ontheffing aanvullende voorschriften te kunnen stellen over locatie en meldprocedure. Hiermee kan de scheepvaart over de duikwerkzaamheden worden geïnformeerd.
Dreggen en magneetvissen vormt een risico voor kabels en leidingen en kan op bepaalde locaties een verhoogd risico geven voor het opvissen van Niet Gesprongen Explosieven,
In de zeehavens is de maximale vaarsnelheid gelijk als op het Van Harinxmakanaal. Voor de overige havens en vaarwegen geldt een maximale vaarsnelheid die gelijk is aan de Vaarwegenverordening Fryslân voor vaarwegen binnen de bebouwde kom.
Artikel 3.14 Overlast aan schepen
Alleen rechthebbenden ten aanzien van een schip mogen dit schip vasthouden, zich daarop bevinden of losmaken.
In de praktijk van de haven komt het voor dat handelingen plaatsvinden, zoals het vasthouden en losmaken van schepen alsmede het zich begeven en bevinden op schepen, die onrechtmatig zijn. Met de invoeging van dit artikel wordt handhaving mogelijk gemaakt.
Artikel 3.15 Melding bedrijfsstoring, gebrek, schade of aanvaring
Dit artikel bevat de verplichting voor schepen om alle aanvaringen, bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren en schades die veroorzaakt zijn aan de infrastructuur en vaarwegmeubilair ( oevers, afmeervoorzieningen, lichtopstanden en andere constructies en kunstwerken) aan de havenmeester te melden. De bepaling is van toepassing op alle schepen. Lid 3 biedt de mogelijkheid om zekerheidsstelling af te dwingen voor de herstelkosten van de schade voor de gedupeerde partij, voor zover de schade verband houdt met de genoemde havenwerken, zodat herstel van de schade en het gebruik van de haven geen onnodige vertraging oploopt door schadeafwikkeling.
Artikel 3.16 Meldplicht zeeschepen
Dit artikel is de basis voor het aanwijzen van meldingsformaliteiten aanvullend op het reeds bepaalde in de Regeling Melding en Communicatie Scheepvaart.Hierbij valt te denken aan aanvullende meldplicht voor bijvoorbeeld vissersschepen.
Artikel 3.17 Operationele ruimte ligplaatsen
Het college kan aan een ligplaats een operationele ruimte toewijzen, een in drie dimensies (lengte, breedte en diepte) afgebakend waterperceel, waarbinnen schepen ligplaats kunnen nemen om hun activiteiten uit te voeren. Het vaststellen van de grenzen van deze ruimte geschiedt op een zodanige wijze, dat de eigenaar van de ligplaats onder praktisch alle omstandigheden al zijn reguliere scheepvaartontvangsten kan afhandelen, waarbij ook voldoende manoeuvreerruimte overblijft voor het vertrek en de aankomst van schepen op naburige ligplaatsen.
Het tweede lid spreekt over nautisch gebruik, daaronder wordt bijvoorbeeld verstaan de wijze waarop een schip moet worden afgemeerd of de kielspeling. De verantwoordelijkheid voor naleving van het derde lid is neergelegd bij de huurder, erfpachter of eigenaar (= beheerder) van de afmeervoorziening, waar de ligplaats aan ligt, aangezien deze beschikt over de actuele planning van verwachte scheepvaart op de ligplaats en het in zijn macht heeft in te grijpen, aangezien deze rechthebbende is van het desbetreffende stuk water.
In het vierde lid wordt een uitzondering gemaakt voor bunker- of dienstverlenende schepen om buiten de operationele ruimte hun activiteiten uit te oefenen. Gelet op het relatief kortdurende karakter van deze activiteiten is er voor gekozen om deze bunkerschepen en dienstverlenende schepen een operationele melding aan de havenmeester te laten doen. Deze kan overzien of de operationele ruimte wordt overschreden en zo ja, of dit een knelpunt gaat opleveren in de scheepvaartafhandeling. Voor deze activiteiten is geen toestemming nodig. De melding kan de havenmeester wel aanleiding geven om bijvoorbeeld een aanwijzing te geven om bijvoorbeeld de activiteit uit te stellen.
Artikel 3.18 Maatregelen onttrekking economisch verkeer
Dit artikel is opgenomen in de verordening om te voorzien in de situatie dat schepen door de eigenaar zijn onttrokken aan het economisch verkeer ( “opgelegd”), of onvrijwillig zijn onttrokken aan het economisch verkeer, namelijk in geval van schepen waar beslag op is gelegd of waaraan een vaarverbod is opgelegd.
Bij een opgelegd schip blijft vaak een minimum aan bemanningsleden aan boord. Dit, om enerzijds te zorgen voor een kostenreductie en om er anderzijds voor te zorgen dat het minimale onderhoud dat aan boord vereist is, plaatsvindt. Bij een schip waarop beslag of een vaarverbod is gelegd, kan ook, vanwege de duur van de maatregel, een deel van de bemanning van boord gehaald worden.
Bij een gevaarlijke situatie in de haven dient in beginsel elk afgemeerd schip te allen tijde in staat te zijn op eigen kracht of met behulp van sleepboten onmiddellijk van ligplaats te veranderen. Daarnaast moet onder meer toegezien worden op een blijvende deugdelijke afmeersituatie.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om doeltreffende maatregelen op te kunnen leggen aan de kapitein, schipper of exploitant van het schip om de ordening, veiligheid of het milieu ten aanzien van het schip en haar omgeving blijvend te waarborgen. Te denken valt aan het voorschrijven van een minimum aan bemanningssterkte.
Artikel 3.19 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water
Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de kapitein of schipper verplicht, als hij met zijn schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.1 ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.
Port of Harlingen is voor het bevaarbaar houden van de belangrijkste doorgaande vaarwegen in de haven bij ijsgang aangesloten bij de Friesch Groningsche Vereniging tot IJsbestrijding. Hiervoor zijn echter beperkte middelen beschikbaar. Dit is echter alleen van toepassing op de doorgaande vaart. Voor het bereiken of vertrekken van een ligplaats is de schipper zelf verantwoordelijk voor het
Artikel 3.20 Sleepbootassistentie [GSP/HVH]
Dit artikel geeft de bevoegdheid om te bepalen onder welke omstandigheden schepen zich dienen te laten assisteren door een sleepboot.
§ 4 Veiligheid en bescherming milieu in en in de omgeving van de haven
Artikel 4.1 Verontreiniging en overlast door schepen
Dit artikel is opgenomen in het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) geluid- en luchtkwaliteit in de haven. Het in het eerste gestelde verbod beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip. Handelingen gepleegd vanaf de wal vallen buiten deze bepalingen. Deze handelingen worden geregeld in de milieuwet- en regelgeving.
Het gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen is, ter voorkoming van gevaar, schade en hinder van afvalverbrandingsovens voor de omgeving, verboden. Eventueel zich aan boord bevindend afval kan worden afgegeven aan de daartoe bestemde inzamelaars.
Artikel 4.2 Verbod gebruik generator, hoofd- en hulpmotor
Dit artikel is opgenomen in het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) geluid- en luchtkwaliteit in de haven. In door het college aan te wijzen gebieden is het verboden om terstond na het afmeren een generator of hoofd- en hulpmotor te gebruiken. Dat zullen meestal gebieden zijn die in of nabij gebieden liggen waar voor deze hinder gevoelige functies (zoals wonen) zijn gevestigd.
In deze gebieden zijn bij de ligplaatsen veelal aansluitingen voor de afname van elektriciteit ten behoeve van de binnenvaart gerealiseerd (walstroom). Er is geen verplichting tot het gebruik van de walstroomaansluiting. Er kan door het afgemeerde schip ook gekozen worden om gebruik te maken van een aan boord aanwezige, schone andere stroomvoorziening, zoals bijvoorbeeld accu's.
Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen
Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:
Artikel 4.3 regelt dat, in verband met de veiligheid en het eventuele belemmeren van de vaarweg, indien stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden, maar de voorkeur wordt gegeven aan een telefonische melding op 0517-412512 of via de marifoon op VHF kanaal 11. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden verwijderd. De havenmeester stelt zo nodig de waterkwaliteitsbeheerder, Rijkswaterstaat of Wetterskip Fryslân, in kennis en informeert de scheepvaart en havenbedrijven over eventuele belemmeringen.
Het opnemen van een verbod is niet noodzakelijk in verband met de werkingssfeer van de Waterwet, het Binnenvaartpolitiereglement en gemeentelijke regelgeving.
Artikel 4.4 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen / averijschepen
Onverminderd het bepaalde in de Wet Bestrijding Maritieme Ongevallen kan het college indien naar zijn oordeel een schip ernstig gevaar, schade of hinder, of ernstige verstoring van de orde in of in de omgeving van de haven met zich meebrengt of kan brengen, of aangemerkt is als verwaarloosd vaartuig:
In het kader van een goed havenbeheer is het noodzakelijk ten aanzien van schepen die ernstig gevaar, schade of hinder of ernstige gevolgen voor de orde in of in de omgeving van de haven met zich mee (kunnen) brengen, maatregelen te kunnen treffen van min of meer ingrijpende aard. Hierbij kan gedacht worden aan schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit gevaarlijke stoffen lekken. De maatregelen kunnen variëren van het treffen van noodvoorzieningen aan boord van het schip, tot - in het uiterste geval - het verbieden van binnenkomst of van verblijf van het schip in de haven. De te treffen maatregelen en het verbod zullen (zo nodig achteraf) schriftelijk worden meegedeeld. Ook kunnen verwaarloosde vaartuigen die het aanzicht van de gemeente of de directe leefomgeving aantasten worden verwijderd of herstelmaatregelen worden opgelegd. Om een objectiviteit te borgen laat het college zich bij het aanmerken als verwaarloosd vaartuig adviseren door een onafhankelijk orgaan zoals bijvoorbeeld een schouwcommissie.
Echter biedt de Wet Bestrijding Maritieme Ongevallen de bevoegdheid aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat ( in de praktijk gemandateerd aan de HID Rijkswaterstaat Noordzee) om een averijschip naar een Nederlandse haven ( een zogenaamde Port of Refuge) te doen brengen, waarbij het bevoegde gezag het schip toe moet laten tot de aangewezen haven. De Minister neemt de bedoelde maatregel slechts na overleg met het bedoelde gezag, tenzij zich een situatie voordoet die onmiddellijk ingrijpen nodig maakt. In dat geval wordt dit overleg zo spoedig mogelijk gevoerd. In dergelijke gevallen draagt de Minister de kosten die door de haven worden gemaakt of gederfd door de ontvangst van het averijschip.
Dit artikel is toegevoegd aangezien er in de havenpraktijk zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voordoen. Veilige toegang tot een schip was nergens geregeld, tenzij een schip uitsluitend als een werkplaats werd gezien, dan waren er in de Arbo-wetgeving algemene voorschriften dat de werkplek veilig moest kunnen worden betreden. Echter er wordt niet altijd gewerkt, er wordt op een schip ook gewoond en geleefd en ook dan dient een schip op veilige wijze te kunnen worden betreden. Het motief voor deze regeling is gelegen in het wonen en leven aan boord, met al het daartoe noodzakelijk maatschappelijk verkeer. In dit artikel wordt als norm gesteld dat het schip over een toegang dient te beschikken waardoor in redelijkheid geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.
Voor binnenschepen is het in sommige gevallen niet mogelijk of zeer onpraktisch om een veilige toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situatie kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig.
Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om in dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.
Artikel 4.6 Verrichten van werkzaamheden
1°.geen gevaar, schade of hinder veroorzaken of kunnen veroorzaken;
2°. ten minste 25 meter verwijderd zijn van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal;
3°. worden verricht en tijdens de werkzaamheden doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn, direct beschikbaar zijn, en;
4°. geen vonkvorming naar de buitenlucht veroorzaken of kunnen veroorzaken die gevaar, schade of hinder voor de omgeving kunnen opleveren.
Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden vaak aan boord verricht door de eigen bemanning, door een reparatiefirma of door werknemers van de stuwadoor. Het verrichten van reparaties kan gevaren met zich meebrengen. Het artikel richt zich tot een ieder.
Onder het in het tweede lid bedoelde tankschip wordt tevens begrepen een combinatietankschip, dat is omgebouwd tot bulkcarrier en nog slechts geschikt is voor het vervoer van droge lading. In de praktijk is gebleken dat in deze van scheepstype veranderde schepen restanten van voormalig vervoerde vloeibare lading achter kunnen blijven die bij het uitvoeren van werkzaamheden met vuur kunnen leiden tot ongewenste gevaarlijke situaties.
Werkzaamheden aan een LNG-installatie zijn toegestaan met een ontheffing waaraan voorwaarden worden gesteld om de ordening en (milieu) veiligheid te waarborgen. Dergelijke werkzaamheden kunnen zoveel gevaar met zich meebrengen dat een enkele melding niet volstaat.
Sloopwerkzaamheden zijn geregeld in het vierde lid. Met slopen wordt bedoeld het demonteren van de scheepsconstructie. Sloopwerkzaamheden zijn specifieke werkzaamheden zijn die niet op het herstel van het schip zijn gericht.
Artikel 4.7 Ontsmetten van schepen
Het college kan ligplaatsen aanwijzen waar het is toegestaan met een schip ligplaats te nemen om het schip of de lading te ontsmetten.
De in het eerste lid opgenomen bevoegdheid ziet op het aanwijzen van ligplaatsen voor schepen die in Nederland worden behandeld met een ontsmettingsmiddel. Het ontsmetten van schepen in Nederland wordt geregeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Artikel 4.8 Lading die in het buitenland is ontsmet
Een schip geladen met bulklading in vaste vorm waarbij de lading is ontsmet, mag alleen ligplaats nemen of zich op een ligplaats bevinden als:
Dit artikel is van toepassing op schepen die de haven aandoen en in het buitenland zijn beladen met aldaar of tijdens de reis ontsmette lading, Schepen met los gestorte bulklading die nog een te hoge concentratie ontsmettingsmiddel hebben in de lading dienen, wanneer zij de haven inkomen, te handelen overeenkomstig het door het college vastgestelde plan van aanpak. Dit plan van aanpak beschrijft, gedurende de periode dat de lading onvoldoende vrij is van ontsmettingsmiddelen, de te treffen maatregelen om met name de veiligheid en het milieu op het schip en voor de omgeving te waarborgen.
Artikel 4.9 Vergunning ontvangst afval zeeschepen
De ontvangst van scheepsafval en ladingresiduen van zeeschepen mag alleen als de ontvangstvoorziening beschikt over een vergunning van het college. Het college kan minimumeisen stellen aan de vergunninghouder en de vergunning voor de ontvangst van scheepsafval en ladingresiduen.
Deze minimumeisen kunnen betrekking hebben op:
Het gebruik van een ontvangstvoorziening voor schepen is geregeld in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). Op basis van deze wet kan de havenmeester ontvangstvoorzieningen aanwijzen. Daarin voorziet deze bepaling. Drie groepen van bedrijven kunnen in aanmerking komen voor een vergunning: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen). Uit de Memorie van Toelichting van de Wvvs blijkt dat een overlap met de vergunningvereiste voor een inzamelvergunning conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door de wetgever ongewenst wordt geacht. De wetgever heeft bij de wijziging van de Wvvs uitdrukkelijk de keuze gemaakt om beantwoording van de vraag welke bedrijven/personen scheepsafvalstoffen mogen inzamelen, over te laten aan de regeling neergelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Alleen bedrijven die beschikken over een op deze wet gebaseerde vergunning zijn gerechtigd tot het inzamelen van afvalstoffen van zeeschepen. De havenbeheerder kan wel gebruik maken van het instrument vergunning teneinde nadere voorschriften te kunnen geven aan bedrijven die scheepsafvalstoffen inzamelen in de haven. Dit betreffen operationele en administratieve voorschriften om zorg te dragen voor een goede logistieke infrastructuur in de haven. Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen (een vergunning heeft gekregen) voor het in ontvangst nemen van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken, verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven, zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen komen ook voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren. Deze bedrijven worden door de aanwijzing verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen. De vergunning die is neergelegd in de Havenverordening heeft dus een ander oogmerk en een aanvullend karakter op de inzamelvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In de Europese verordening (EU) 2017/352 zijn de eisen vastgesteld voor het vergunnen van bedrijven met een afvalontvangstvoorziening. Deze eisen die de haven stelt aan de vergunning worden opgenomen in deze verordening.
Artikel 4.10 Vergunning mobiele ontgasvoorziening
Een mobiele ontgasvoorziening mag alleen dampen van ladingrestanten van een tankschip ontvangen als zij beschikt over een vergunning van het college.
Mobiele ontgasvoorzieningen die op het water hun diensten verlenen aan schepen en niet onder een omgevingsvergunning vallen mogen dit alleen doen met een vergunning van het college. De eisen die het college stelt aan door dergelijke bedrijven gebruikte ontgasvoorzieningen sluiten zoveel als mogelijk aan bij de eisen die voor een walinstallatie worden gehanteerd.
Mobiele ontgasvoorzieningen die op de wal staan vallen onder de omgevingsvergunning van het betreffende walbedrijf
Artikel 4.11 Schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van tankschepen
Ladingtanks of sloptanks van een binnentankschip, leeg van stoffen als bedoeld in ADN nummer 7.2.3.7.1.3 (niet T-stoffen) mogen in afwijking van het eerste lid overeenkomstig het gestelde in paragraaf 7.2.3.7 van het ADN open worden schoongemaakt of geventileerd op de daartoe door de havenmeester aangewezen locaties.
Dit artikel regelt in zijn algemeenheid het veilig en milieuverantwoord schoonmaken van tanks, inclusief het gebruik van een ontgassingsinstallatie. Het beperken van emissies maakt een belangrijk onderdeel uit van dit artikel. Slechts het onvermijdelijke laten ontsnappen van een klein restje gas bij het openen van de ladingtanks of sloptanks is toelaatbaar.
In het eerste lid, onder b, wordt geregeld dat de zogenaamde stankstoffen uit bijlage 1 en die niet onder het bepaalde onder a en c vallen, verboden zijn open schoon te maken. In het vierde lid onder a wordt geregeld dat ventileren onder de 10% LEL is toegestaan. Met dit percentage wordt aangesloten bij de bepalingen uit het ADN en het CDNI.
In het zevende lid is in zijn algemeenheid bepaald dat het schoonmaken van stoffen (als bedoeld in artikel 4.11 in het eerste en vierde lid), hetgeen mede inhoudt het openen of ventileren van deze ruimtes na het schoonmaken, door het college kan worden beperkt of verboden, indien atmosferische omstandigheden dit noodzakelijk maken. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de havenmeester en de milieuautoriteiten op basis van afgegeven weercodes.
Artikel 4.12 Langszij liggen tijdens het open schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van zeetankschepen
Langs een zeetankschip waarvan ladingtanks vloeibare gevaarlijke stoffen bevatten of als
laatste hebben bevat en open worden schoongemaakt of geventileerd, mogen aan elke zijde:
één zeetankschip, of maximaal twee binnentankschepen, overeenkomstig het ADN gecertificeerd,
Artikel 5.2 Toegelaten schepen in de oliehaven
1°. gebruikt wordt voor het vervoeren van opvarenden naar en van een schip, of;
2°. waarvan de werking van de motor, de davit of de vrije val-installatie wordt getest;
In verband met de risico’s die gevaarlijke stoffen met zich meebrengen mogen in de oliehavengebieden alleen bepaalde schepen of activiteiten worden toegelaten.
Onderdeel f bepaalt dat schepen (in het algemeen, niet specifieke schepen) het oliehavengebied mogen doorvaren, indien dat noodzakelijk is om hun bestemming te bereiken. Voorwaarde hierbij is dat ze ruim afstand houden ten opzichte van andere in de oliehaven verblijvende schepen en de kortste weg kiezen zonder (onnodig) te stoppen.
Artikel 5.3 Verbod open vuur, roken en vonkvorming
Deze verboden betreffen activiteiten die niet passen in aangewezen oliehavens. Open vuur en roken, waaronder elektrische sigaretten aan boord in een oliehaven zijn verboden.
Artikel 5.4 Tankschepen met gevaarlijke stoffen
1°. met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, of;
2°. een inerte atmosfeer bevatten of in het geval van zeetankschepen maximaal 20% van de
laagste explosiegrens brandbare dampen bevat en gesloten blijven, of;
Artikel 5.5 Binnentankschepen met gevaarlijke stoffen
In afwijking van artikel 5.4, eerste lid, mag een binnentankschip ook buiten een oliehaven ligplaats nemen als:
De artikelen 5.5, 5.6 en 5.7 hebben hetzelfde onderwerp, maar hebben betrekking op verschillende soorten schepen. Gelet op het verschillende karakter van de schepen (constructie en (hoeveelheid) lading) zijn verschillende voorwaarden per soort schip van toepassing verklaard
Artikel 5.6 Zeetankschepen met gevaarlijke stoffen
Zeetankschepen mogen alleen buiten een oliehaven ligplaats nemen wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden zoals gesteld onder het eerste lid. De verklaring van een gasdeskundige is dus altijd nodig.
Artikel 5.7 Combinatietankschepen met gevaarlijke stoffen
Combinatietankschepen mogen alleen ligplaats nemen buiten een oliehaven wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden zoals gesteld in het eerste lid. De verklaring van een gasdeskundige is dus altijd nodig.
§ 6 Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk
Artikel 6.1 Aanwijzing ligplaats tankschepen
Als aan een ligplaats als bedoeld in het eerste lid een tankschip met gevaarlijke stoffen ligt zijn in een strook water van 25 meter rondom alle direct of indirect afgemeerde schepen de regels van toepassing zoals deze gelden in de oliehaven. Dit geldt niet als het tankschip een lading of residu daarvan aan boord heeft overeenkomstig artikel 5.4, tweede lid.
Dit artikel regelt specifiek de leemte in het ligplaatsenbeleid voor tankschepen geladen met of leeg van onverpakte vloeibare gevaarlijke en schadelijke stoffen op openbare ligplaatsen. Het college kan vanuit haar ordeningsbevoegdheid openbare ligplaatsen aanwijzen, waar deze schepen veilig en verantwoord ligplaats kunnen nemen.
Dit artikel vult dus de leemte in voor zeetankschepen, maar gaat verder dan alleen de activiteit wachten. Ook activiteiten als schoonmaken, repareren en overslag vallen binnen de werkingssfeer van dit artikel en dit geldt dan zowel voor zee- als binnentankvaart. Bij het aanwijzen van openbare ligplaatsen houdt het college rekening met aspecten als externe veiligheid en milieubelasting in relatie tot de aard en hoeveelheden van de gevaarlijke en schadelijke stoffen en de door de schepen uitgevoerde activiteiten als schoonmaken, repareren en ladingoverslag. De aard en hoeveelheid spelen een rol bij het aanwijzen. De operationele milieu- en veiligheidsvoorschriften en beperkingen die vervolgens aan deze activiteiten worden gesteld, zijn bij of krachtens deze Havenverordening geregeld.
Artikel 6.2 Controlelijst bij de overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk
De directe overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen tussen tankschepen onderling of de overslag tussen een zeetankschip en een inrichting mag alleen plaatsvinden als voor de betreffende activiteit de controlelijst als bedoeld in de ISGOTT, StSTGP of ISGINTT overeenkomstig het bepaalde in de hiervoor bedoelde controlelijst door de betrokken partijen is ingevuld en ondertekend.
Voordat overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen met een zeetankschip of tussen tankschepen plaatsvindt, moeten de voor de overslag verantwoorde personen (op een (zee)tankschip de kapitein/schipper en voor de inrichting de exploitant) een controlelijst nalopen en invullen. De hier bedoelde controlelijst is opgenomen in de International Safety Guide for Oiltankers and Terminals, (ISGOTT) die wordt uitgegeven door de International Chamber of Shipping (International Association of Ports and Harbors (IAPH), de International Safety Guide for Inland Navigation Tank-barges and Terminals (ISGINTT) of de Ship to Ship Transfer Guide for Petroleum(StSTGP). Er wordt niet verwezen naar een specifieke uitgave van deze richtlijnen. Er wordt altijd volgens de laatste uitgaven gehandeld.
Artikel 6.3 Overige regels voor overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk
wordt gebruik gemaakt van een:
Dit artikel regelt in zijn algemeenheid de veilige en milieuverantwoorde behandeling van genoemde stoffen. Het beperken van emissies maakt een belangrijk onderdeel uit van dit artikel.
Overigens geldt voor dit gehele artikel het uitgangspunt dat het schip centraal staat, waarvoor de bepalingen uit dit artikel gelden. Daarbij maakt het niet uit of het schip is afgemeerd op bijvoorbeeld een openbare ligplaats of aan een afmeervoorziening, die behoort tot een ligplaats van een inrichting, waarvoor een omgevingsvergunning geldt.
De veiligheidsvoorschriften voor overslag tussen een binnentankschip en een inrichting zijn neergelegd in het ADN. Aanvullende regulering in dit reglement is voor dat type overslag niet nodig.
Als overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen tussen schepen plaatsvindt, moet dat met gebruik van een dampretourleiding. De International Bulk Chemical Code schrijft aan zeetankschepen voor dat voor het vervoer van bepaalde stoffen een tank met dampretouraansluiting op het schip aanwezig moet zijn. Het ADN bepaalt voor binnentankschepen dat bepaalde stoffen gesloten vervoerd moeten worden. In deze internationale regelingen is echter niet expliciet voorgeschreven dat bij overslag een dampretourleiding moet worden gebruikt. De milieuveiligheid in de haven is erbij gebaat wanneer de betreffende leidingen tijdens overslag van deze gevaarlijke of schadelijke stoffen worden gebruikt en om die reden wordt het gebruik ervan verplicht gesteld in het vijfde lid.
De leidingen moeten dan gebruikt worden ter voorkoming van met name stankoverlast of risico voor de omgeving vanwege hun schadelijke aard. De laatste categorie waarvoor het gebruik van dampretourleidingen verplicht is gesteld, is de categorie van vluchtig organische stoffen. Ook in de afzonderlijke vergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van de inrichtingen (aan de wal) die milieugevaarlijke stoffen behandelen, wordt gesloten behandeling van deze stoffen verplicht gesteld door de vergunningverlener. Ook de andere bepalingen in dit artikel zijn erop gericht de aanwezige risico’s te beheersen.
§ 7 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk
Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking
Geregeld is dat het verboden is met een schip dat geladen is met een gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in de bijlage genoemde afstand van een kwetsbaar object. Uit de bijlage volgt welke afstand tot een kwetsbaar object bij het toekennen van een ligplaats in acht moet worden genomen indien een bepaalde hoeveelheid stoffen uit de IMDG-Code zich in verpakte vorm aan boord van het schip bevindt. Zie verder de toelichting bij deze bijlage.
§ 8 Bunkeren en van of aan boord brengen van hulpstoffen
In hoofdstuk 8 zijn de regels opgenomen voor de energievoorziening aan boord van schepen. De ontwikkelingen in de toepassing van (duurzame) energie in de scheepvaart gaan snel. In dit hoofdstuk is daar rekening mee gehouden door de brandstoffen niet meer specifiek te benoemen. Op die wijze zijn de artikelen toekomstbestendig. De haven wil een bijdrage leveren aan een schoon milieu. Dit gebeurt door eisen te stellen aan de leveranciers van bijvoorbeeld nieuwe schone brandstoffen door middel van een bunkervergunning of een hulpstoffenvergunning. De vergunningen zijn hiermee in lijn met de minimum-eisen die de Europese zeehavenverordening hier voorschrijft.
Het zesde lid staat onder voorwaarden gelijktijdige operationele handelingen tijdens het LNG-bunkeren toe. Activiteiten die gelijktijdig uitgevoerd worden met een LNG-bunkering, zoals ladinghandelingen, bunkeren van andere brandstoffen of smeerolie, schoonmaken en repareren, kunnen risico’s opleveren. Binnen de ISO TS 18683 guidelines for systems and installations for supply of LNG as fuel to ships en diverse best practice guidelines wordt gesteld dat gelijktijdige handelingen alleen verantwoord zijn als er een risico-assessment is uitgevoerd waaruit is gebleken of er en onder welke condities, gelijktijdig andere activiteiten verantwoord plaats kunnen vinden. Het resultaat van de risico-assessment wordt verwerkt in de door de vlaggenstaat goedgekeurde operationele documentatie, zoals het bunkermanagementplan, voor het LNG aangedreven schip. De bij de bunkering betrokken partijen moeten het gestelde en de beperkingen vanuit deze operationele documentatie naleven. Alleen die handelingen die in de operationele documentatie zijn opgenomen, mogen tijdens het LNG-bunkeren plaatsvinden
Artikel 8.3 Invulling minimum eisen aan bunkervergunning
Het college kan bepalen dat voor bepaalde brandstoffen of energiebronnen voor de aanvraag voor de vergunning aanvullende gegevens worden overgelegd. Deze aanvullende gegevens staan in verband met de voorschriften en beperkingen als bedoeld in het derde lid en kunnen verband houden met een audit die het college kan houden voor de bunker- of debunkeractiviteiten die het bedrijf uitvoert.
Artikel 8.4 Regels schepen langszij bij bunkeren
Het college kan beperkingen stellen aan het aantal, de locatie en het type schepen dat mag afmeren langszij een schip dat gebunkerd of gedebunkerd wordt met door het college aangewezen brandstoffen of soorten energiebronnen.
In artikel 8.4 kan het college beperkingen stellen aan schepen die langszij een schip afmeren dat aan het bunkeren is. Met dit artikel kunnen de risico’s die (toekomstige) energiedragers en brandstoffen tijdens het bunkeren voor de afmerende schepen met zich meedragen worden beheerst.
Artikel 8.6 Eisen aan hulpstoffenvergunning
Het college kan bepalen dat voor bepaalde hulpstoffen voor de aanvraag van de vergunning aanvullende gegevens moeten worden overgelegd. Deze aanvullende gegevens staan in verband met de voorschriften en beperkingen als bedoeld in het derde lid en kunnen verband houden met een audit die het college kan houden voor de activiteiten die het bedrijf uitvoert voor het van of aan boord brengen van hulpstoffen.
Artikel 8.7 Controlelijst (de)bunkeren en aan boord brengen hulpstoffen
In artikel 8.7 wordt het gebruik van de bunkercontrolelijst verplicht gesteld. Hiermee wordt beoogd dat het bunkeren of debunkeren van brandstoffen op verantwoorde wijze plaats vindt en verontreiniging van het oppervlaktewater word voorkomen. In de bunkercontrolelijst wordt voor het bunkeren van onbemande schepen het gebruik van een bunkerovervulbeveiliging verplicht gesteld.
1. Tijdens het bunkeren van LNG voert een LNG-aangedreven zeeschip als bijkomend teken tussen zonsopgang en zonsondergang de internationale seinvlag “B” en tussen zonsondergang en zonsopgang een rood helder rondom schijnend licht.
2. Het college kan voor het bunkeren van andere brandstoffen of energiebronnen als bedoeld in het eerste lid voorschriften voor de seinvoering vaststellen.
Artikel 9.1 geeft het college de bevoegdheid om aanwijzingen te geven die in een specifiek geval nodig zijn voor het veilig en vlot verloop van het scheepvaartverkeer of het doelmatig gebruik van de haven. Deze bevoegdheid is in de praktijk gemandateerd aan het personeel van de Havendienst dat met het operationeel scheepvaartverkeer is belast. Zij beschikken daarvoor over een aanwijzing tot het geven van verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen op basis van de Scheepvaartverkeerswet.
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 9.2 bepaalt de straf die kan worden opgelegd bij overtreding van deze verordening.
Artikel 9.3 Toezichthoudende ambtenaren
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of categorieën van personen.
Artikel 9.3 is de basis voor het aanwijzen toezichthouders op de naleving van deze verordening. Dit wordt vastgelegd in een aanwijzingsbesluit van het college voor specifieke personen of functiegroepen.
Artikel 9.4 Betreden van woonruimten
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
In genoemde gevallen kan het noodzakelijk zijn de privévertrekken van een schip te betreden. Denk hierbij aan de woning op een binnenvaartschip of een woonschip.
§ 10 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 10.1 Intrekken oude regelgeving
De Havenverordening Harlingen 2012 vervalt bij inwerkingtreding van de Havenverordening Harlingen 2020.
Toestemmingen of besluiten of erkenningen die zijn verleend bij of krachtens één van de in artikel 10.1 ingetrokken regelingen en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze Havenverordening Harlingen 2020 worden aangemerkt als toestemmingen, of besluiten of erkenningen bij of krachtens deze verordening.
Toelichting artikel 10.1 en 10.2
Met deze artikelen wordt de oude Havenverordening ongeldig, maar blijven reeds afgegeven vergunningen en ontheffingen geldig. Nieuwe vergunningen en ontheffingen worden afgegeven op basis van deze nieuwe Havenverordening.
Deze verordening wordt gepubliceerd in het gemeenteblad en treedt in werking op de eerste dag na publicatie.
Deze verordening wordt aangehaald als: Havenverordening Harlingen 2020.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 6 mei 2020
Bijlage 2, behorende bij artikel 4.11 en artikel 6.3, van de Havenverordening Harlingen 2020
De in artikel 4.11 en artikel 6.3, bedoelde vloeistoffen zijn:
Bijlage 3, behorende bij artikel 7.1 van de Havenverordening Harlingen 2020
Waar in de tabel kilogrammen staan vermeld wordt bedoeld kilogrammen netto explosieve massa
Havenverordening Harlingen 2020
Bij de verzelfstandiging van het havenbedrijf Harlingen is overeen gekomen dat een deel van havengebied in (economisch) eigendom blijft bij de gemeente en niet wordt overgedragen aan N.V. Port of Harlingen. N.V. Port of Harlingen (en/of de havenmeester) voeren het nautisch beheer en andere publiekrechtelijke taken waaronder handhaven van de orde uit namens de gemeente. De Havenverordening Harlingen 2020 ziet toe op zowel de delen van de haven die bij de verzelfstandiging van het Harlingen havenbedrijf zijn overgegaan op N.V. Port of Harlingen als de delen die bij de gemeente Harlingen zijn verbleven.
De Havenverordening Harlingen 2020 is gebaseerd op de modelverordening (VNG), alsmede de daaruit ontwikkelde havenverordeningen van Amsterdam/ Noordzeekanaalgebied (NZK), Rotterdam (PoR) en Groningen Seaports( GSP). Hiermee wordt eenduidige regelgeving voor de scheepvaart beoogd, wat de orde en veiligheid ten goede komt.
Verhouding tot andere regelgeving
De bepalingen in de Havenverordening zijn aanvullend ten opzichte van hogere regelgeving, zoals
Rijksregelgeving, in het bijzonder het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling melding en
communicatie scheepvaart, de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen, de Wet
voorkoming verontreiniging door schepen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Europese
regelgeving, zoals het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over