Organisatie | Simpelveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld houdende regels omtrent jeugdhulp (Nadere regels jeugdhulp gemeente Simpelveld 2020) |
Citeertitel | Nadere regels jeugdhulp gemeente Simpelveld 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | nieuwe regeling | 17-12-2019 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld;
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
gelet op de artikelen van de Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp gemeente Simpelveld 2020;
overwegende dat het noodzakelijk is nadere regels vast te stellen ter uitvoering van de Jeugdwet en het bepaalde in voornoemde verordening;
besluit vast te stellen de Nadere regels jeugdhulp gemeente Simpelveld 2020:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening jeugdhulp gemeente Simpelveld 2020.
Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht:
Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.
Bij beleidsregels gaat het om een bij besluit vastgestelde algemene regel niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Feitelijk gaat het om een geschreven geldende gedragslijn met betrekking tot een bepaald beleid. Het gaat over de vaststelling van feiten, wet interpreterend beleid of over de toepassing van bepalingen in de verordening. Concreet betekent dit voor de uitvoeringspraktijk dat alle (min of meer) gelijke gevallen op een gelijke manier worden afgehandeld volgens het door het college vastgestelde beleid dat als zodanig ook is bekendgemaakt middels publicatie.
Hoofdstuk 2 Persoonsgebonden budget
Voor de werkbaarheid en transparantie is gekozen voor het hanteren van 8 vaste PGB-tarieven; 3 tarieven voor individuele begeleiding, 2 tarieven voor groepsbegeleiding, 1 tarief voor logeren en 1 uurtarief voor informele zorg en 1 logeertarief voor informele zorg. Op basis van deze indeling kan alle zorg die op dit moment met een PGB wordt toegekend, worden ingedeeld, maar is sprake van een enorme vereenvoudiging. Hiermee ontstaat een veel overzichtelijker systeem van berekening van de hoogte van het PGB en zijn er minder administratieve lasten. De indeling van tarieven is als volgt:
Informeel uurtarief voor begeleiding: er wordt bovenop de normale opvoeding en verzorging extra begeleiding, behandeling of verzorging geboden door iemand uit het sociaal netwerk van de jeugdige. Voor deze bovengebruikelijke verzorging of begeleiding kan compensatie geboden worden in de vorm van het wettelijk minimumuurloon;
De opbouw van de tarieven voor individuele en groepsbegeleiding
Aangezien er gewerkt gaat worden met 8 vaste tarieven is gekozen voor een zorgvuldige opbouw van een gemiddeld tarief, waarbij met gemiddelde opslagen en uren is gerekend. Hierbij hebben we gebruik gemaakt van de modelberekening van Q-consult, welke te vinden is in de Handreiking PGB tarieven op de website van de Vereniging voor Nederlandse gemeenten (VNG).
Stap 1: Bepalen van bruto loon per soort pgb
Voor de opbouw van de tarieven is gekozen om de CAO jeugdzorg te hanteren. Deze wijkt nauwelijks af van de functiewaardering in gezondheidszorg, en is daarmee een gepaste berekeningsgrondslag. Op basis van het functieboek is gekeken naar het referentie bruto maandloon en bij de trede-indeling in de schaal (salarisschaal per 1 januari 2020) is gekeken naar trede 7, aangezien dit de gemiddelde schaalindeling bij zorgaanbieders is.
Stap 2: Bepalen van opslag werkgeverslasten
Dit zijn de bedragen op jaarbasis die als uitgangspunt per functiecategorie zijn gebruikt. Hier komt bovenop een opslag van 23% werkgeverslasten (10% pensioen en 13% overige premies).
Stap 3: Vertaling van bruto naar netto werkbare uren
Het netto aantal werkbare uren is de beschikbare tijd met aftrek van vakantie-uren, opleidingstijd en 5% ziekteverzuim. Het netto aantal werkbare uren is vastgesteld op 1.510,7 uren op jaarbasis.
Stap 4: Productiviteitspercentage
Het productiviteitspercentage is het percentage dat de PGB- medewerker daadwerkelijk zorg kan verlenen. Het productiviteitspercentage is vastgesteld op 80%. Dit betekent op jaarbasis dat er 1208,56 (80% van 1.510,7) productieve uren zijn bij een fulltime dienstverband. Dit aantal uren hebben we gehanteerd in de berekening.
Stap 5: Berekenen basis uurtarief medewerker
Het basisuurtarief (ofwel bruto uurloon) wordt berekend door het Bruto jaarloon (inclusief 23% werkgeverslasten) te delen door het aantal productieve uren.
Overhead: voor de overhead is het percentage van 16% gehanteerd (16% van het basis uurtarief). Dit is als gemiddelde realistisch aangezien bij PGB vaak sprake is van ZZP-ers die een relatief lage overhead hebben.
Reiskosten: voor de reiskosten is uitgegaan van een gemiddelde afstand van 10 kilometer (heen en terug) per cliënt. Daarbij is gerekend met gemiddeld 2 zorguren per cliënt. Per zorguur wordt een opslag van € 0,95 gehanteerd.
Stap 7: Berekening totale tarieven per uur per cliënt
Om de tarieven per cliënt te berekenen is allereerst van belang om de gemiddelde groepsgrootte te bepalen. Deze is als volgt:
Het totale uurtarief (basis uurtarief + opslag overhead + opslag reiskosten) van een zorgaanbieder wordt vervolgens gedeeld door het gemiddeld aantal cliënten per groep. De uitkomst is een PGB-uurtarief per cliënt.
Berekening van het tarief voor informele zorg/begeleiding
Hierbij wordt het, minimaal verplichte, wettelijk minimumloon gehanteerd. Het wettelijk minimum uurloon inclusief vakantiegeld en vakantie-uren is € 12,41 (peildatum 1 januari 2020). 1
Berekening van het informele tarief voor logeren
We rekenen met een uurtarief van € 2,07 (uurtarief € 12,41 gedeeld door 6) en vermenigvuldigen dit met 24. Hiermee komen we op een informeel logeer tarief per etmaal van € 49,68.
Dit leidt tot de volgende uurtarieven:
De besteding van het PGB kan door het college eenmalig of periodiek worden onderzocht bij zowel de aanvrager als de aanbieder. Het college toetst steekproefsgewijs of de PGB aanbieder de gefactureerde directe en indirecte uren rechtmatig inzet. Een PGB dat niet is besteed aan de in de beschikking omschreven ondersteuning kan worden teruggevorderd. Een PGB dat gestelde doelen onvoldoende behaalt kan aangepast of herzien worden.
Het persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening eventueel al dan niet in combinatie met vervoer wordt na toekenning, op basis van declaratie, op grond van artikel 8.1.8 lid 1 van de wet, uitgekeerd door de Sociale Verzekeringsbank.
Jaarlijkse bijstelling PGB-tarieven
De PGB-tarieven zijn gekoppeld aan de cao Jeugdzorg. Een stijging van de salarisschalen van de cao leidt tot een stijging van de PGB-tarieven. Op peildatum 1 oktober van het lopende jaar worden de PGB-tarieven, indien nodig, bijgesteld aan de hand van eventuele cao-wijzigingen.
Hoofdstuk 3 Gebruikelijke hulp
Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet niet. In de verordening is daarom invulling gegeven aan de wettelijke bepaling van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige (artikel 2.3 lid 1 van de wet). Daarbij geldt het uitgangspunt dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht). Het begrip gebruikelijke hulp sluit aan op het (voormalige) Besluit zorgaanspraken AWBZ en thans geldende Besluit langdurige zorg en is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en verblijf als bedoeld in de wet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeven te worden ingezet voor zover sprake is van gebruikelijke hulp.
Onder gebruikelijk hulp wordt de hulp of de zorg verstaan die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s) en/of andere verzorgers of opvoeders (hierna ‘ouders’), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college, in het geval ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige niet woonachtig is. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.
De beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:
Het college kan pas na een onderzoek vaststellen of van de ouder(s) in het individuele geval verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp wordt geboden.
Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse hulp dan wel zorg bieden die past bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van hun kind. Bij gebruikelijke hulp voor kinderen kan het ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle kinderen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp dan wel zorg van ouders aan kinderen kunnen worden aangemerkt. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat kinderen van 4 jaar nog stimulans, toezicht of hulp nodig hebben bij het naar het toilet gaan. Bij kinderen met een behoefte aan jeugdhulp is het gebruikelijk dat ouders zo nodig de dagelijkse hulp dan wel zorg leveren, die meer kan zijn dan gemiddeld noodzakelijk is bij kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp van dezelfde leeftijd. Immers, ook bij die kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse hulp dan wel zorg van kind tot kind. Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de hulp dan wel zorg (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind. Het college beoordeelt in dat kader of de tijd die nodig is voor de hulp dan wel zorg veel meer kost vanwege de aandoening van het kind. Denk aan het wassen en kleden van een kind met bijvoorbeeld spasticiteit. Uit het bepaalde onder punt 1. en 2. volgt dat het college de genoemde onderwerpen in samenhang zal moeten beoordelen.
Voor de beantwoording van de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) toereikend zijn geldt het volgende. Het college beoordeelt dat aan de hand van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige en welke problemen ouders ondervinden met betrekking tot de zogeheten zorgplicht. Het kan voor komen dat de ouder(s) zelf - al dan niet tijdelijk - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om, om te gaan met (kortgezegd) opgroeiproblemen van hun kinderen die daarmee verband houden. In die gevallen kan het college ondersteuning, hulp dan wel zorg bieden die er op gericht is om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) wel kunnen doen. Er bestaan echter ook (kortgezegd) opgroeiproblemen waarbij er een jeugdhulp in de vorm van een voorziening noodzakelijk kan zijn, zonder dat sprake is van onwil of onvermogen van de kant van de jeugdige of zijn ouders. Denk bijvoorbeeld aan een beperking (als bedoeld in de wet) van de kant van de jeugdige die het noodzakelijk maakt dat er een voorziening wordt getroffen.
Permanent toezicht gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen, valt niet onder gebruikelijke hulp. Indien de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s) wordt geen bijdrage van de ouder(s) verwacht. Daarbij heeft het college oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.
Het kan zijn dat de gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. In voorkomende gevallen wordt gesproken van boven-gebruikelijk hulp gelet op de aard of omvang daarvan. Voor boven-gebruikelijke hulp kan door het college een indicatie worden afgegeven. Bij de beoordeling of sprake kan zijn van boven-gebruikelijke hulp wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Het is echter niet zo dat het college in nadere regels kan vaststellen hoeveel hulp dan wel zorg precies gebruikelijk is te bieden. Het college moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen. Onder substantiële overschrijding kan voor persoonlijke verzorging en begeleiding als uitgangspunt een omvang van gemiddeld meer dan een uur per etmaal worden gehanteerd.
Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de ouder(s) moet dat aannemelijk worden gemaakt en zo nodig nader worden onderbouwd. In dat geval rust er op het college de plicht daar een onderzoek naar in te stellen. De ouder(s) is dan verplicht, desgevraagd, zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het recht op een individuele voorziening niet worden vastgesteld, tenzij het college het recht op een andere manier kan vaststellen.
Omvang planbare en/of onplanbare hulp /zorg
Soms is het duidelijk dat de ouder(s) overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp dan wel zorg, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp dan wel zorg te bieden kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s) die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de ouder(s) die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen.
Gebruikelijke zorg/hulp overig
Het college zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting in voorkomende gevallen ook rekening moeten houden met de omstandigheid dat de ouder(s) gebruikelijke zorg/hulp bieden in het kader van andere regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015.
Eventuele (dreigende) overbelasting staat toepassing van deze nadere regels niet in de weg, wanneer er eigen mogelijkheden bestaan om de overbelasting op te heffen. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Een consulent moet altijd onderzoeken of betreffende personen niet onevenredig belast worden en overbelasting dreigt. Het is aan de consulent om zich hier een geobjectiveerd oordeel over te vormen, indien noodzakelijk aan de hand van een medisch advies bij een onafhankelijk arts.
Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij het vaststellen of sprake is van (dreigende) overbelasting zijn de volgende:
Factoren die geen reden zijn om van gebruikelijke hulp af te zien
Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van gebruikelijke hulp.
Niet gewend zijn om gebruikelijke hulp te geven
Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen gebruikelijke hulp willen verrichten’, zijn geen redenen om af te wijken van de nadere regels.
Als ouderen in staat zijn om hulp te bieden dan valt dat onder gebruikelijke hulp. Zij zijn immers niet per definitie niet in staat om gebruikelijke hulp te verstrekken. Uiteraard zal tijdens onderzoek bekeken moeten worden in hoeverre een oudere in staat is om dit te doen of nieuwe taken aan te leren.
Uitgangspunten hulp/zorg van ouder(s) voor kinderen
De wet kent geen regels over (boven-)gebruikelijke hulp. Daarom is ervoor gekozen om aan te sluiten bij de richtlijnen die daarvoor vóór 1 januari 2015 in de AWBZ en bij jeugd-ggz werden gehanteerd (CIZ-indicatiewijzer en Handboek Indicatiestelling jeugd-ggz).
Jongeren vanaf 18 jaar oud met een normaal ontwikkelingsprofiel