In deze verordening en de daarop berustende bepalingen hebben de in de Jeugdwet omschreven begrippen dezelfde betekenis als daaraan in die wet wordt gegeven.
2.
In deze verordening wordt verstaan onder:
a.
exitplan: plan waarin de gecertificeerde instelling uiteenzet op welke wijze zij zich in het geval van een volledige of gedeeltelijke beëindiging van gesubsidieerde activiteiten in zal spannen ten behoeve van:
i.
het kunnen blijven uitvoeren van deze activiteiten totdat de uitvoering kan worden overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling die deze activiteiten zal uitvoeren;
ii.
het faciliteren van de overdracht van alle met betrekking tot de uitvoering van deze activiteiten te verrichten werkzaamheden, inclusief het leveren van alle voor de bevordering van de zorgcontinuïteit benodigde administratieve ondersteuning;
iii.
de overname van het betrokken personeel door een gecertificeerde instelling zoals bedoeld in sub i;
iv.
het zo veel mogelijk voortzetten van bestaande hulpverleningsrelaties tussen jeugdhulpverleners of medewerkers van de gecertificeerde instelling en jeugdigen of hun ouders.
b.
gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 Jeugdwet en die een kinderbeschermingsmaatregel en/ of jeugdreclassering uitvoert;
c.
geregistreerde jeugdhulpaanbieder: jeugdhulpaanbieder die in een gesloten accommodatie opname en verblijf biedt aan jeugdigen voor wie een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2, 6.1.3 of 6.1.4 Jeugdwet is afgegeven, opgenomen in een openbaar register, welke registratie is bekend gemaakt in de Staatscourant;
d.
normenkader: normenkader ten behoeve van certificering van uitvoerende organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opgenomen in het Certificatieschema voor toetsing van het kwaliteitsmanagementsysteem van uitvoerende organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering versie 2.0;
e.
college: het college van burgemeester en wethouders
f.
RSJ IJsselland: gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland met als deelnemende gemeenten: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Ommen, Olst-Wijhe, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle
g.
Woonplaatsbeginsel: het beginsel zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Artikel 2. Bevoegdheden van het college
Het college is bevoegd te besluiten op aanvragen om subsidies krachtens deze verordening.
Hoofdstuk 2 Maatregelen jeugdbescherming en jeugdreclassering
Artikel 3. Doelgroep en subsidiabele activiteiten
1.
Subsidie kan worden verstrekt voor de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze subsidieverordening ten behoeve van de jeugdigen die conform het woonplaatsbeginsel onder verantwoordelijkheid vallen van één van de deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland , voor zover deze op grond van de Jeugdwet verplicht door een gecertificeerde instelling moeten worden uitgevoerd.
2.
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover het maatregelen betreft die zijn opgelegd na inwerkingtreding van deze verordening of waarvan de uitvoering na inwerkingtreding van deze verordening is overgenomen van een andere gecertificeerde instelling.
Artikel 4. Subsidieontvanger
Subsidie wordt uitsluitend verleend aan gecertificeerde instellingen.
Artikel 5. Maximaal aantal subsidieontvangers
Maximaal 3 gecertificeerde instellingen kunnen een subsidie ontvangen. Er worden ten aanzien van deze subsidie 3 categorieën gecertificeerde instellingen onderscheiden. Per categorie wordt aan 1 gecertificeerde instelling subsidie verstrekt.
Dit betreft de volgende categorieën:
Categorie 1:
Dit betreft het uitvoeren van activiteiten ten behoeve van de (wettelijke) taken ten aanzien van jeugdbescherming en jeugdreclassering in de deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland , voor zover niet (in hoofdzaak) uitgevoerd ten behoeve van jeugdigen zoals beschreven in categorie 2 en categorie 3, te weten:
Justitiële maatregelen:
a.
Ondertoezichtstelling (OTS) < 1 jaar.
b.
Ondertoezichtstelling (OTS) > 1 jaar.
c.
Voorlopige Ondertoezichtstelling (VOTS)
d.
Ontheffing/Ontzetting uit ouderlijk gezag (Voogdij) en Spoedeisende maatregelen/voorlopige voogdij (Vovo).
Dit betreft het uitvoeren van activiteiten ten behoeve van de (wettelijke) taken ten aanzien van jeugdbescherming en jeugdreclassering deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland, voor zover (in hoofdzaak) uitgevoerd ten behoeve van ouders en/of jeugdigen met een lichamelijke of geestelijke beperking of chronische ziekten, te weten:
Justitiële maatregelen:
a.
Ondertoezichtstelling (OTS) < 1 jaar.
b.
Ondertoezichtstelling (OTS) > 1 jaar.
c.
Voorlopige Ondertoezichtstelling VOTS).
d.
Ontheffing/Ontzetting uit ouderlijk gezag (Voogdij) en Spoedeisende maatregelen/voorlopige voogdij (Vovo).
Jeugdigen in de leeftijd van nul tot zes jaar met een verhoogd medisch risico op een blijvende beperking.
.
Jeugdigen met een ernstig lichamelijke, chronische of progressieve ziekte. Te denken valt aan een stofwisselingsziekte, aids, cystic fybrose, leukemie.
.
Jeugdigen van wie de ouders een beperking hebben, waardoor specialistische hulp noodzakelijk is.
Categorie 3:
Dit betreft het uitvoeren van activiteiten ten behoeve van de (wettelijke) taken ten aanzien van jeugdbescherming en jeugdreclassering deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland, voor zover (in hoofdzaak) uitgevoerd ten behoeve van jeugdigen zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een bepaalde culturele en/of godsdienstige achtergrond, complexe gezinssystemen en als vangnetorganisatie als de uitvoering bij van de maatregel op inhoudelijke of juridische gronden vastloopt bij de op dat moment uitvoerende gecertificeerde instelling te weten:
Justitiële maatregelen:
a.
Ondertoezichtstelling (OTS) < 1 jaar.
b.
Ondertoezichtstelling (OTS) > 1 jaar.
c.
Voorlopige Ondertoezichtstelling (VOTS).
d.
Ontheffing/Ontzetting uit ouderlijk gezag (Voogdij) en Spoedeisende maatregelen/voorlopige voogdij (Vovo).
Complexe multi-probleem gezinnen, waaronder sociaal en zorg afhankelijke gezinnen.
.
Jeugdigen met ernstige risicofactoren als voortijdig schoolverlaten, overmatig middelengebruik, psychische problematiek of beperkte vermogens, zwervend, tienermoeders.
.
Jeugdigen zonder vaste woon- of verblijfplaats.
.
Jeugdigen met ouders met (zware) psychische of verslavingsproblematiek.
.
Gezinnen zonder zelfstandige huisvesting of die te maken hebben met (dreigende) uithuiszetting.
.
Zorg mijdende, vluchtende en zwervende gezinnen.
.
Zwaardere multi-probleemgezinnen met specifieke cultuurgebonden leefwijze, zoals Roma/ Sinti.
.
Gezinnen in besloten (geloofs)gemeenschappen.
.
Gezinnen met een groot wantrouwen richting hulpverlening.
.
Overlast gevende gezinnen.
.
Alle gezinnen, als vangnetorganisatie als huidige hulpverlening vastloopt.
Artikel 6. Subsidietijdvak
Subsidie wordt verleend voor een tijdvak van drie kalenderjaren, te weten van 2020 tot en met 2022.
Artikel 7. Meerjarige subsidieverlening
De subsidie voor meerdere kalenderjaren wordt, indien deze ten laste komt van een nog niet vastgestelde of goedgekeurde begroting, slechts verleend onder de voorwaarde als bedoeld in artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 8. Hoogte subsidie
1.
De te verlenen subsidie wordt berekend aan de hand van het tarief per activiteit keer het verwachte aantal eenheden per activiteit. Dit is in de bij de aanvraag overlegde begroting opgenomen. Het tarief is gebaseerd op het prijspeil 2019 plus indexatie, als bedoeld in lid 4 van dit artikel.
2.
De subsidie wordt vastgesteld op basis van het aantal gerealiseerde activiteiten tegen het in de verleningsbeschikking opgenomen tarief per activiteit.
3.
Het gehanteerde tarief is inclusief risico-opslag en inclusief innovatiegelden.
4.
De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd. Voor het eerst voor het jaar 2020. De indexatie voor het desbetreffende jaar (jaar t) wordt berekend op basis van het door de Nederlandse Zorg Autoriteit gepubliceerde prijsindexcijfer voor personele kosten en voor materiele kosten voor jaar t-1. Als peildatum geldt 1 september jaar t-1. Als wegingsfactor voor de personele en materiele component wordt de verhouding van respectievelijk 83% en 17% gehanteerd.
Artikel 9. Bevoorschotting
Er wordt een voorschot verstrekt op de verleende subsidie. In het besluit tot subsidieverlening, worden de termijnen van de voorschotten bepaald.
Artikel 10. Kennisgeving en prognose
Het college zorgt voor een tijdige, adequate en duidelijke bekendmaking van onderhavige subsidieverordening, zodat alle gecertificeerde instellingen hiervan kennis kunnen nemen en een afweging kunnen maken om al dan niet een aanvraag te doen.
Aanvragen om subsidieverlening kunnen worden ingediend vóór 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het tijdvak waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
2.
Aanvragen of aanvullingen van aanvragen die na 1 november worden ontvangen, worden geweigerd.
Artikel 12. Indieningsvereisten
1.
Een aanvraag bevat in ieder geval:
a.
een activiteitenplan waarin een heldere, duidelijke en relevante beschrijving is opgenomen van de activiteiten en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de genoemde doelstellingen voor de periode van drie jaar. Het volgende dient te worden beschreven:
i.
de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
ii.
de wijze waarop aanvrager aansluit bij de in de gemeente gebruikelijke werkwijzen en methoden met betrekking tot de toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van jeugdhulp.
b.
de wijze waarop de subsidieaanvrager bijdraagt aan de doelstellingen opgenomen in het visiedocument van deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland en de regioagenda;
c.
een sluitende begroting met een toelichting, inclusief een prognose van de aantallen uit te voeren subsidiabele activiteiten over het jaar;
d.
een exitplan.
2.
De aanvrager maakt bij het indienen van een aanvraag tot subsidieverlening gebruik van het aanvraagformulier zoals toegevoegd als bijlage 2
3.
Bij een eerste aanvraag tot subsidieverlening overlegt de aanvrager die een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is, tevens:
a.
een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd;
b.
een afschrift van het huishoudelijk reglement;
c.
een opgave van de samenstelling van het bestuur;
d.
een gewaarmerkt verslag van de financiële positie over het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag plaatsvindt.
Artikel 13. Beslistermijn
Het college beslist met in achtneming van het bepaalde in artikel 7 uiterlijk 30 november van het jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak op de ingediende aanvragen.
Artikel 14. Overige voorwaarden voor subsidie
Subsidie wordt uitsluitend verleend wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1.
de aanvraag heeft betrekking op de uitvoering van alle subsidiabele activiteiten in de deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland ten behoeve van alle cliënten behorend tot de doelgroep jeugdbescherming en jeugdreclassering;
2.
de subsidieontvanger beschikt gedurende het subsidietijdvak over het kwalitatief en kwantitatief benodigde personeel en materieel voor de naar verwachting door hem uit te voeren subsidiabele activiteiten;
3.
de aanvrager voldoet aan het normenkader ten behoeve van de certificering van uitvoering voor jeugdbescherming en jeugdreclassering;
4.
de aanvrager is bekend met de lokale zorgstructuur in de deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland;
5.
de locaties van waaruit de activiteiten worden uitgevoerd, zijn gelegen in de deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland.
Artikel 15. Intrekkingsgronden
Een subsidie kan worden ingetrokken wanneer:
a.
het aan de subsidieontvanger afgegeven certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet niet wordt verlengd, wordt geschorst of wordt ingetrokken;
b.
naar het oordeel van het college aannemelijk is dat niet meer wordt voldaan of niet meer zal worden voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 21 en artikel 22;
Artikel 16. Rangschikking aanvragen
1.
Het college rangschikt de aanvragen op basis van de beoordelingscriteria zoals vermeld in artikel 17. Dit is het geval wanneer voor een categorie meer dan één aanvraag is ingediend die voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een subsidie.
2.
Een aanvraag wordt hoger gerangschikt naarmate deze naar het oordeel van het college beter voldoet aan de beoordelingscriteria.
3.
De subsidie wordt op volgorde van de rangschikking verleend tot een maximum van drie subsidies; één subsidie per genoemde categorie (zie artikel 5 van deze verordening).
4.
Het maken van een keuze tussen twee of meer aanvragen die gelijk zijn gerangschikt vindt plaats door middel van het afnemen van een interview van de gelijk gerangschikte aanvragers aan de hand van een casus. Hierbij zijn de volgende aandachtspunten van belang:
a.
het samenwerken met de lokale toegang;
b.
eigen kracht van het gezinssysteem;
c.
het inpassen van lokale algemene voorzieningen;
d.
het afschalen van de maatregel; en
e.
de inschatting van de doorlooptijd van de maatregel.
5.
Van deze interviews worden verslagen gemaakt, waarin de waardering van bovengenoemde punten wordt gemotiveerd.
Artikel 17. Beoordelingscriteria
1.
Het college rangschikt de aanvragen in de situatie als bedoeld in artikel 16 eerste lid, aan de hand van de volgende criteria:
a.
de mate waarin de aanvrager borgt dat bij de uitvoering van de activiteiten wordt aangesloten bij de in de deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland gebruikelijke werkwijzen en methoden met betrekking tot de toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van jeugdhulp (zowel vrij-toegankelijke als niet vrij-toegankelijke jeugdhulp);
b.
de mate waarin de aanvrager borgt dat wordt gewerkt volgens de doelstellingen die zijn opgenomen in het Visiedocument van de deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland:
i.
één gezin, één plan, één regisseur;
ii.
eigen kracht;
iii.
ondersteuning zo dichtbij als mogelijk;
iv.
zakelijk partnerschap.
3.
de wijze waarop de aanvrager anticipeert en medewerking verleent aan de jaarlijks vast te stellen ontwikkelagenda, specifiek gericht op het gedwongen kader;
4.
de mate waarin de aanvrager zich inspant dat een passende bijdrage wordt geleverd aan het streven van de Regio IJsselland om de intensiviteit en de duur van de maatregelen terug te dringen;
5.
de kwaliteit van het beleid van de aanvrager ten aanzien van het begeleiden van jeugdigen naar zelfstandigheid waarover zij moeten beschikken wanneer zij de leeftijd van 18 jaar bereiken;
2.
Het college kent voor de criteria genoemd in het eerste lid onder a, b, c, d en e het volgende aantal maximale punten toe:
Subgunningscriterium
Maximaal aantal punten
a (kwaliteit)
20
b (kwaliteit)
20
c (kwaliteit)
20
d (kwaliteit)
20
e (kwaliteit)
20
Totaal (maximaal)
100
3.
De criteria genoemd in het eerste lid onder a, b, c, d en e worden als volgt beoordeeld:
i.
Score '10' wordt gegeven als de aanvrager zeer goed voldoet aan de vereisten, biedt uitstekend inzicht in de wijze waarop inschrijver bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en biedt duidelijk meerwaarde voor het college in het realiseren van de doelstellingen.
ii.
Score '8' wordt gegeven als de aanvrager goed voldoet aan de vereisten, biedt goed inzicht in de wijze waarop aanvrager bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en biedt goede meerwaarde voor het college in het realiseren van de doelstellingen.
iii.
Score '6' wordt gegeven als de aanvrager voldoende voldoet aan de vereisten, biedt beperkt inzicht in de wijze waarop aanvrager bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en/ of biedt geen of zeer beperkte meerwaarde voor het college in het realiseren van de doelstellingen.
iv.
Score '4' wordt gegeven als de aanvrager onvoldoende voldoet aan de vereisten, biedt beperkt inzicht in de wijze waarop aanvrager bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en/of biedt geen of zeer beperkte meerwaarde voor het college in het realiseren van de doelstellingen.
v.
Score '0' wordt gegeven als de aanvrager slecht voldoet aan de vereisten en/of, biedt geen inzicht in de wijze waarop aanvrager bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en/of geeft aanleiding twijfels te hebben over het kunnen realiseren van de doelstelling.
4.
Per score wordt 2 punten toegekend. Dus een score van 10 is 20 punten. Het college rangschikt de aanvragen hoger naarmate meer punten aan de aanvraag zijn toegekend.
Artikel 18. Algemene meldplicht
De subsidieontvanger is verplicht:
1.
te melden wanneer de certificering dreigt te worden ingetrokken, geschorst of niet te worden verlengd;
2.
melding te maken van een situatie waardoor hij in de toekomst mogelijk niet meer zal voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 22;
3.
het college onmiddellijk schriftelijk te berichten over feiten en ontwikkelingen die ertoe leiden of kunnen leiden dat de activiteiten niet kunnen worden verwezenlijkt;
4.
ingeval van het beëindigen en/ of gedeeltelijk beëindigen en/ of het wijzigen van de aard en omvang van zijn activiteiten onmiddellijk het college schriftelijk in kennis te stellen;
5.
het college zo spoedig mogelijk schriftelijk te informeren over:
a.
wijziging van het huishoudelijk reglement onder toezending van een afschrift van het nieuwe reglement;
b.
wijziging in de bestuurssamenstelling.
Artikel 19. Communicatie en calamiteiten
De subsidieontvanger is verplicht om zich te houden aan het vastgestelde communicatieprotocol inclusief het escalatiemodel bij calamiteiten en crisis. De meest actuele versie is te vinden op de website van het RSJ IJsselland; https://www.rsj-ijsselland.nl/Escalatiemodel/
Artikel 20. Voortgangsrapportages en -gesprekken
De subsidieontvanger is verplicht:
1.
per kwartaal van ieder kalenderjaar een voortgangsrapportage in te dienen. De voortgangsrapportage bevat per gemeente in ieder geval:
a.
Financieel administratieve kengetallen:
i.
aantal cliënten instroom, doorstroom en uitstroom, totaal en per gemeente;
ii.
effectiviteit van de maatregel (succesvol beëindigd; herhaald beroep), duur van de maatregel; totaal en per gemeente;
iii.
reden beëindiging, leeftijd (categorieën);
iv.
uitnutting van de subsidie, inclusief een prognose tot eind van het jaar;
v.
klachten en calamiteiten;
vi.
cliënttevredenheid (volgens eigen meting);
vii.
ontwikkelingen in het kader van transformatie;
viii.
inzage in eventuele wachttijden en wachtlijsten.
b.
Reductie terugname inzet van specialistische jeugdhulp:
i.
door middel van meer inzet van lichtere, wijkgerichte of lokale en voorliggende voorzieningen;
ii.
door middel van reductie op het aantal toewijzingen per kind;
iii.
door middel van reductie in tijd van de OTS langer dan een jaar.
c.
de specifiek afspraken:
i.
instemmingsverklaring (aantal en inzet); PO op verzoek van rechtbank (aantal en inzet);
ii.
LET (aantal en inzet).
2.
per kwartaal een voortgangsgesprek te voeren met de subsidieverlener aan de hand van de voortgangsrapportages.
Artikel 21. Verwijzing voor jeugdhulp
1.
In overleg met de gemeentelijke toegang kan de subsidieontvanger jeugdhulp inzetten, waarbij verwijzing geschiedt met in achtneming van de in die gemeente gehanteerde toeleiding naar jeugdhulp en de hieronder genoemde principeafspraken. Hierbij neemt de subsidieontvanger het Administratieprotocol jeugdhulp Regio IJsselland voor het jaar 2019 en verder in acht, voor zover dat op hem van toepassing is.
2.
De subsidieontvanger is verplicht zich te houden aan de hieronder genoemde principeafspraken:
a.
Het hanteren van de volgende principe afspraken bij toewijzing van zorg:
i.
GI heeft verwijsbevoegdheid en is bekwaam om in te schatten welke hulp ingezet moet worden. ii. GI is op de hoogte van het lokale aanbod in de betreffende gemeente naast de gespecialiseerde jeugdhulp. Denk hierbij aan bv. extra inzet van de kinderopvang.
ii.
Indien er inzet of een ander aanbod nodig is, vindt er vooraf overleg plaats met de lokale toegang.
iii.
GI verwijst alleen door naar gecontracteerde jeugdhulpaanbieders.
iv.
GI verstrekt een kopie van de bepaling jeugdhulp aan de betreffende gemeentelijke Toegang/ backoffice.
b.
Het hanteren van de volgende principe afspraken bij een nieuwe casus:
i.
Checken of het gezin al bekend is bij de gemeente.
ii.
Check op het woonplaatsbeginsel.
iii.
Via berichtenverkeer gegevens doorgeven.
iv.
Aansluiten bij het gezinsplan/ of gezamenlijk met lokale toegang opstellen.
v.
MDO/ ronde tafel gesprek plannen met alle relevante betrokkenen (benoemd in het raadsrapport) aan het begin van het traject door GI. Het uitgangspunt van het gesprek is om duidelijk te maken aan de ouders wat de betreffende maatregel betekent.
vi.
Afspraken maken wie waar verantwoordelijk is in het MDO zodat alle relevante betrokkenen op de hoogte zijn, traject helder maken en prioriteiten stellen.
3.
Bij beëindiging van de maatregel vindt er een warme overdracht (middels MDO of ronde tafelgesprek) plaats naar de gemeentelijke toegang toe.
Artikel 22. Overige verplichtingen
De subsidieontvanger is verplicht gedurende het subsidietijdvak:
1.
gecertificeerd te blijven, te voldoen aan de eisen die bij of krachtens Jeugdwet worden gesteld en te voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 21;
2.
te beschikken over het kwalitatief en kwantitatief benodigde personeel om de activiteiten uit te kunnen voeren;
3.
zich te houden aan de afspraken zoals vermeld in artikel 19 en 20;
4.
de inzet van een medewerker van de gecertificeerde instelling af te stemmen met de lokale toegang en ervoor zorg te dragen dat de medewerker zelf voor de start, tijdens en tijdig bij afsluiting van de jeugdreclassering of uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel afstemt met de lokale toegang, zodat een warme overdracht mogelijk is;
5.
in ieder geval uiterlijk zes maanden voordat een jeugdige 18 jaar wordt afstemming te zoeken met de lokale toegang ter bevordering van een goede overgang 18- en 18+;
6.
de subsidieontvanger faciliteert en stimuleert samenwerking met andere betrokken partijen/ organisaties/ lokale toegang gemeenten;
7.
zich te gedragen als een goed hulpverlener en daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid die voortvloeit uit de voor hem geldende professionele standaard, te handelen;
8.
bij de uitvoering van de subsidiabele activiteiten in overeenstemming te handelen met alle toepasselijke regelgeving, de norm verantwoorde werktoedeling, de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de bij aanvraag overlegde bescheiden;
9.
aangesloten te zijn bij de verwijsindex, bedoeld in artikel 7.1.2.1 van de Jeugdwet, en hiervan in overeenstemming met de gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 7.1.3.1, eerste lid, van de Jeugdwet, gebruik te maken;
10.
zorg te dragen voor een overdracht bij de beëindiging van de subsidie in het kader van zorgcontinuïteit;
11.
zodra daar aanleiding toe is, uitvoering te geven aan het exitplan;
12.
binnen tien werkdagen (of zo snel mogelijk nadat bekend is) nadat de rechter de maatregel heeft opgelegd, aan de gemeente waar de jeugdige woonplaats (conform het woonplaatsbeginsel) heeft via VECOZO te melden dat een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering wordt uitgevoerd door de subsidieontvanger en binnen tien werkdagen via VECOZO te melden dat de maatregel dan wel reclassering is beëindigd. Deze berichten vinden plaats op basis van BSN, op individueel cliëntniveau;
13.
zolang de mailfaciliteit van VECOZO nog niet beschikbaar is, dient subsidieontvanger te beschikken over programmatuur waarmee beveiligde communicatie per e-mail kan plaatsvinden. Deze programmatuur moet gebruikt worden bij het uitwisselen van informatie tussen de subsidieontvanger en gemeente, anders dan het uitwisselen berichten zoals bedoeld onder 12;
Artikel 23. Indieningstermijn en beslistermijn vaststelling subsidie
1.
De subsidie wordt per kalenderjaar als onderdeel van het totale subsidietijdvak (drie jaar) jaarlijks vastgesteld.
2.
De subsidieontvanger dient de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in lid 1, uiterlijk 1 april na afloop van het betreffende kalenderjaar in.
3.
Het college beslist na ontvangst binnen 6 maanden op een aanvraag om subsidievaststelling.
De aanvraag tot subsidievaststelling (waarbij gebruik gemaakt wordt van het vastgestelde aanvraagformulier subsidievaststelling zoals toegevoegd als bijlage 3), moet voor wat betreft de financiële productieverantwoording en de inhoudelijke verantwoording vóór 1 maart na afloop van het kalenderjaar en voor wat betreft de controleverklaring op de productieverantwoording vóór 1 april na afloop van het subsidiejaar bij het college binnen te zijn. Hierbij dient rekening te worden houden met het Algemeen Accountantsprotocol Financiële productieverantwoording Wmo en Jeugdwet.
Hoofdstuk 3 Overige en slotbepalingen
Artikel 25. Afwijken
Het college kan in bijzondere gevallen het bepaalde in deze verordening ten gunste van belanghebbenden buiten toepassing laten of daarvan afwijken, indien strikte toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 26. Evaluatie subsidieverordening
Het RSJ IJsselland evalueert periodiek de werking van deze subsidieverordening en kan daarbij voorstellen tot aanpassingen doen.
Artikel 27. Inwerkingtreding
1.
Deze verordening treedt na bekendmaking in werking op 1 november 2019.
2.
De Subsidieverordening Jeugdhulp, vastgesteld op 7 december 2015 en in werking getreden op 1 januari 2016, wordt ingetrokken.
Artikel 28. Overgangsbepalingen
1.
Op subsidies die zijn verleend vóór de in artikel 27, eerste lid, genoemde datum, maar op die datum nog niet zijn vastgesteld, blijft de in artikel 27, tweede lid, genoemde verordening van toepassing.
2.
Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend vóór de in artikel 27, eerste lid, genoemde datum, maar waarop op die datum nog niet is beslist, is deze verordening van kracht.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zwartewaterland van 10 oktober 2019.