Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ouder-Amstel

Beleidsregels Leerlingenvervoer Ouder-Amstel 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOuder-Amstel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Leerlingenvervoer Ouder-Amstel 2019
CiteertitelBeleidsregels leerlingenvervoer Ouder-Amstel 2019
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-07-2019Nieuwe regeling

03-06-2019

gmb-2019-186693

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Leerlingenvervoer Ouder-Amstel 2019

1. Algemeen

Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het naar school brengen van hun kind. Het leerlingenvervoer is niet bedoeld om ouders te ontlasten van hun verantwoordelijkheid voor een goede schoolgang van hun kinderen.

 

In de Verordening Leerlingenvervoer zijn de regels voor de uitvoering van de drie onderwijswetten, te weten de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen. De Beleidsregels beschrijven hoe het college omgaat met een bepaalde bevoegdheid, in dit geval het leerlingenvervoer. Er kunnen dus geen rechten of plichten in worden vastgelegd. Beleidsregels helpen uitvoerders om besluiten te nemen over het toe- of afwijzen van voorzieningen.

 

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet op primair onderwijs, de Wet op voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening leerlingenvervoer Ouder-Amstel 2014.

 

Hoe de gemeente haar taak vormgeeft is vast gelegd in de Verordening leerlingenvervoer Ouder-Amstel 2014. De Verordening leerlingenvervoer Ouder-Amstel 2014 is gebaseerd op de modelverordening leerlingenvervoer van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG.)

2. OUDERS

 

2.1. Verantwoordelijkheid ouders

Onder ouders wordt verstaan: ouders, voogden en verzorgers. Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’, zoals bedoeld in de verordening.

 

Begeleiding van de leerling in het vervoer van huis naar school en terug is een verantwoordelijkheid van de ouders. Deze verantwoordelijkheden kunnen de ouders niet op- of overdragen aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.

3. SCHOOL

 

3.1. Scholen voor primair onderwijs (artikelen 1 en 9 Verordening Leerlingenvervoer)

Onder scholen voor primair onderwijs wordt verstaan:

Basisschool

Kinderen mogen naar de basisschool als ze 4 jaar zijn. De meeste kinderen volgen 8 jaar basisonderwijs. Er zijn openbare basisscholen en bijzondere basisscholen (met godsdienstige of levensbeschouwelijke achtergrond).

School voor speciaal basisonderwijs (sbo)

Het speciaal basisonderwijs biedt onderwijs aan leerlingen die zich op het regulier onderwijs niet optimaal ontwikkelen. Het betreft hier lichtere problematiek dan de problematiek waar leerlingen op het speciaal onderwijs mee te maken hebben. Het speciaal basisonderwijs is erop gericht dat zoveel mogelijk leerlingen na groep 8 doorstromen naar regulier voortgezet onderwijs. Scholen voor speciaal basisonderwijs vallen niet onder het speciaal onderwijs, maar onder het reguliere onderwijs.

School voor speciaal onderwijs (so)

Scholen voor speciaal onderwijs zijn er voor leerlingen die lichamelijk, zintuiglijk of verstandelijk gehandicapt zijn en voor leerlingen die psychische problemen of gedragsproblemen hebben. Voor deze leerlingen zijn er scholen die verdeeld zijn in vier clusters:

  • Cluster 1 voor visueel gehandicapte kinderen (blind of slechtziend);

  • Cluster 2 voor communicatief gehandicapte kinderen (gehoor-, taal- of spraakproblemen);

  • Cluster 3 voor verstandelijk of lichamelijk gehandicapte en langdurig zieke kinderen;

  • Cluster 4 voor kinderen met psychiatrische stoornissen of ernstige gedragsproblemen

3.2. Scholen voor voortgezet onderwijs (artikelen 1 en 16 Verordening Leerlingenvervoer)

Onder scholen voor voortgezet onderwijs wordt verstaan:

School voor voortgezet onderwijs

Na de basisschool gaan leerlingen naar het voortgezet onderwijs: praktijkonderwijs, vmbo, havo of vwo. Het voortgezet onderwijs bereidt leerlingen voor op het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), het hoger (beroeps)onderwijs (hbo) of wetenschappelijk onderwijs (wo). Het praktijkonderwijs bereidt leerlingen voor op de arbeidsmarkt.

School voor voortgezet speciaal onderwijs (v)so

Leerlingen met een beperking kunnen naar het regulier voortgezet onderwijs met extra ondersteuning of naar het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so). Het gaat bijvoorbeeld om kinderen met een zintuiglijke, lichamelijke en/of verstandelijke beperking, langdurig zieke kinderen of kinderen met gedragsproblemen.

 

De scholen voor voortgezet speciaal onderwijs zijn ook verdeeld in vier clusters:

  • Cluster 1 voor visueel gehandicapte kinderen (blind of slechtziend);

  • Cluster 2 voor communicatief gehandicapte kinderen (gehoor-, taal- of spraakproblemen);

  • Cluster 3 voor verstandelijk of lichamelijk gehandicapte en langdurig zieke kinderen;

  • Cluster 4 voor kinderen met psychiatrische stoornissen of ernstige gedragsproblemen

3.3. De rol van het samenwerkingsverband (artikel 1, 9 en 16 Verordening Leerlingenvervoer)

Als een kind op school extra ondersteuning nodig heeft komt het samenwerkingsverband voor het primair onderwijs en het samenwerkingsverband voor het voortgezet onderwijs in beeld.

 

Wanneer een school problemen heeft met het bieden van de juiste ondersteuning aan een leerling kan het samenwerkingsverband ingeschakeld worden. Zij bezitten zowel de expertise als de middelen om extra ondersteuning te kunnen bieden aan de school. Wanneer het een school niet lukt om de leerling voldoende te ondersteunen kan het samenwerkingsverband de leerling toelaten tot een school voor (voortgezet) speciaal (basis-)onderwijs middels een toelaatbaarheidverklaring.

 

Wanneer het samenwerkingsverband een toelaatbaarheidverklaring heeft afgegeven, of een advies heeft gegeven voor een andere reguliere basisschool, kan gesteld worden dat de aangewezen school de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. Het wisselen van school hangt vaak samen met de vraag om leerlingenvervoer. Een toelaatbaarheidsverklaring is een verplicht bewijsstuk voor een aanvraag LLV. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3 (dichtstbijzijnde toegankelijke school).

 

Als de leerling voldoet aan de andere, in de verordening genoemde bepalingen, kan leerlingenvervoer toegekend worden.

 

3.4. Dichtstbijzijnde toegankelijke school (artikel 3 Verordening Leerlingenvervoer)

Op basis van artikelen 9 en 16 van de Verordening Leerlingenvervoer wordt vervoer geregeld naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt: de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.

 

Als toegankelijke school is aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.

 

Wanneer een leerling een school bezoekt die verder gelegen is dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van dezelfde richting dan is de gemeente niet verplicht in dat geval deze kosten te vergoeden. Ook het vervoer naar dislocaties en naar andere locaties i.v.m. verbouwing school wordt als dichtstbijzijnd gezien. Bij crisisplaatsen kan van dit uitgangspunt voor ten hoogste dat schooljaar worden afgeweken.

 

Op grond van artikel 3 kunnen ouders van een leerling die een school bezoekt die op grote afstand is gelegen terwijl zich dichterbij een andere passende school bevindt, bij de aanvraag schriftelijk verklaren dat zij overwegende bezwaren hebben tegen de richting van het bijzonder onderwijs (en niet de onderwijskundige methode). Dat betekent dat alleen bij een bezwaar op de richting van het onderwijs leerlingenvervoer kan worden toegekend over een grotere afstand (dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school).

 

Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het joods onderwijs,(orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen).

 

Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Iederwijsscholen etc.

 

Als de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is dan wordt een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school. Als de wachtlijst is opgelost, het is aan de gemeente om naar de duur van de wachtlijst te informeren, en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school kan de vervoersvoorziening (in welke vorm dan ook) gewijzigd worden naar de dichtstbijzijnde school. Dit ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken. Maakt de leerling gebruik van het Aangepast Vervoer dan kan de leerling alleen met het Aangepast Vervoer naar de dichtstbijzijnde school (en dus niet meer naar de verder weg gelegen school). Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school te worden verstrekt.

 

3.5. Hoogbegaafde leerlingen (artikel 3 Verordening Leerlingenvervoer)

Door de invoering van het Passend Onderwijs dient elke basisschool een aanbod voor hoogbegaafde leerlingen aan te kunnen bieden met middelen vanuit het samenwerkingsverband. Passend onderwijs gaat over een zo passend mogelijk onderwijsaanbod voor alle leerlingen. Niet alleen voor leerlingen met een beperking of een leerprobleem, maar ook voor talentvolle en hoogbegaafde leerlingen. Passend onderwijs stelt de onderwijsbehoefte van de leerling centraal. Het onderwijs aan hoogbegaafdheid hoort binnen de basisondersteuning, het basisaanbod van een school. Het is belangrijk dat leerlingen waar mogelijk participeren in het regulier onderwijs in plaats van aparte voorzieningen.

 

De Ouder-Amstelse basisscholen krijgen middelen vanuit het samenwerkingsverband om een passend onderwijsaanbod aan te bieden aan hoogbegaafde leerlingen. Voortgezet onderwijs kreeg voor de invoering van het passend onderwijs al middelen voor hoogbegaafde leerlingen. Hierdoor zijn er geen uitzonderingsregels regels meer nodig voor deze leerlingen als het gaat om leerlingenvervoer. Hoogbegaafde leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs kunnen daarom geen aanspraak maken op bekostiging van het leerlingenvervoer.

 

Als de dichtstbijzijnde basisschool (nog) geen passend aanbod heeft voor de hoogbegaafde leerling of onvoldoende middelen beschikbaar heeft om een passend aanbod te bieden kan een vorm van leerlingenvervoer worden toegekend. In dat geval kan het zijn dat de leerling verder moet reizen naar een voor hem toegankelijke school die wel een passend aanbod kan bieden. Dit kan ook een andere reguliere basisschool zijn die wel in staat is een passend aanbod te bieden. De dichtstbijzijnde basisschool moet aantonen dat zij geen passend aanbod kunnen bieden. Het Samenwerkingsverband bevestigd dit en geeft een advies voor een andere dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. De ouders kunnen alleen onderbouwd (school en Samenwerkingsverband) een aanvraag voor leerlingenvervoer indienen.

 

3.6. Medische behandeling en zorg

Zorginstellingen en medisch kinderdagverblijven (MKD) zijn geen onderwijsinstelling in de zin van de onderwijswetgeving. De meeste medisch kinderdagverblijven (hierna: MKD) bieden ook onderwijs aan de kinderen vanaf 4 jaar. Dit gaat vaak met externe inzet van onderwijzers of doordat een MKD gevestigd is binnen een school. Het merendeel van de kinderen krijgt een behandeling van negen tot twaalf maanden en verblijft gemiddeld een schooljaar in het speciaal onderwijs. Na behandeling stromen de leerlingen uit naar het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs. In incidentele gevallen stroomt het kind uit naar een vorm van dagbesteding.

 

Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer naar en van een school op de schooltijden die zijn aangegeven in de schoolgids. Dan gaat het dus om een onderwijsinstelling in de zin van de onderwijswetgeving. Zorginstellingen, medisch kinderdagverblijven en dergelijke worden hier niet toe gerekend. Het vervoer waarmee kinderen op een MKD komen is in beginsel de verantwoordelijkheid van ouders. Ouders kunnen alleen een aanvraag voor leerlingenvervoer indienen als het gaat om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving. Dat betekent dat de instelling die het onderwijs verzorgt een “school” moet zijn. Hierbij geldt dat de gemeente het vervoer organiseert in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids (van de verordening). Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.

 

3.7. Orthopedagogisch en didactisch centrum (Opdc)

Bovenschoolse voorziening zijn bedoeld om leerlingen extra zorg te geven. Op een orthopedagogisch en didactisch centrum (opdc) kan ook onderwijs gegeven worden, maar de leerlingen blijven ingeschreven op een school. Alleen leerlingen die volledig onderwijs volgen aan een opdc en aanspraak maken op vervoer, kunnen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar het opdc. Leerlingen die gedeeltelijk onderwijs volgen aan een opdc en gedeeltelijk aan een school, kunnen alleen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar de school.

 

3.8. Schooltijden (artikel 1 Verordening Leerlingenvervoer)

In de uitvoeringspraktijk komt het regelmatig voor dat kinderen halverwege de dag de school verlaten bijvoorbeeld vanwege ziekte of een doktersbezoek. Er zijn ouders die voor het vervoer de gemeente vragen dit te organiseren. Dit vervoer behoort echter niet tot de gemeentelijke taak, maar tot de verantwoordelijkheid van de ouders zelf.

 

Het aangepaste vervoer wordt alleen georganiseerd op de vaste schooldagen en schooltijden, genoemd in de schoolgids van de school.

 

Dit geldt ook ten aanzien van incidentele lesuitval door ziekte van leerkrachten of anderszins. De school is verantwoordelijk voor de opvang van kinderen in geval van uitval van lessen.

 

Een uitzondering kan gemaakt worden wanneer aangetoond wordt dat er een ontheffing is voor de leerplicht op de aanvangs- en/of eindtijd van de reguliere schooltijden. Wanneer er ontheffing van de leerplicht is verleend en er aanspraak gemaakt kan worden op aangepast vervoer vergoedt de gemeente Ouder-Amstel het vervoer buiten de schooltijd op basis van een kilometervergoeding. Ouders ontvangen deze vergoeding voor het door hen of door hen geregelde vervoer buiten de reguliere schooltijden.

 

3.9. Vervoer naar stage (artikel 3 Verordening Leerlingenvervoer)

Wanneer de stage een onderdeel is van het onderwijsprogramma en de leerling krijgt dagelijks een vorm van leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres. Het stageadres moet dan zijn opgenomen in de schoolgids. Het stageadres is dan aan te merken als de ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’. Hiervoor moet een aparte aanvraag ingediend worden.

 

Een verzoek om vervoer naar een stageplek moet vergezeld gaan van een stage overeenkomst. Vervoer naar stageadressen vindt alleen op schooldagen plaats dus niet tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties. De plaats waar de leerling stage loopt kan voor de gemeente grote financiële gevolgen hebben. Omdat de stage kan plaatsvinden op tijden en/of locaties, die niet aansluiten bij het vervoer naar de school, doet de gemeente een dringend beroep op de scholen om de stageplaatsen zo dicht mogelijk bij de school of het huisadres van de leerling te zoeken en de stagetijden aan te laten aansluiten op de schooltijden. Het gehanteerde uitgangspunt houdt in dat de gemeente alleen vervoer naar een stageplek buiten de gemeente Ouder-Amstel bekostigt, als de school toereikend motiveert waarom in het betreffende geval een stage binnen de gemeente niet voldoet en een stage buiten de gemeente een duidelijke meerwaarde heeft voor de leerling. De motivering dient specifiek op de betreffende leerling geschreven te zijn.

 

Om het plannen van stage-ritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen zoveel mogelijk plaats op vaste uren in de ochtend (tussen 07.30 en 09.00 uur) en de middag (tussen 16.00 en 17.00 uur) of aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen. Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties.

 

Omdat stage een opstap is naar deelname in het maatschappelijk verkeer zal de gemeente Ouder-Amstel kritisch kijken naar de mogelijkheden van het openbaar vervoer of fiets, omdat dit de zelfredzaamheid van de leerling ook bevorderd.

 

3.10. Weekend- en vakantievervoer (artikelen 20 en 21 van de Verordening Leerlingenvervoer)

In bepaalde gevallen kan een vervoersvoorziening voor het weekend en vakantievervoer toegekend worden aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die voor het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft. Voor de toekenning is bekostiging van de kosten van openbaar vervoer het uitgangspunt.

Weekendvervoer

Weekendvervoer is vervoer van het internaat of pleeggezin waar de leerling verblijft (en onderwijs volgt) naar de woning van de ouders en weer terug. Deze reis mag eenmaal per weekeind gemaakt worden voor zover de weekenden niet vallen in de schoolvakanties. De gemeente dient na te gaan op welke gronden een leerling op een internaat op pleeggezin is geplaatst. Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen.

Vakantievervoer

Vakantievervoer is het vervoer van het internaat of pleeggezin waar de leerling verblijft naar de woning van de ouders en terug gedurende de schoolvakanties. Deze reis mag eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer gemaakt worden voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

 

Er wordt geen vervoersvoorziening voor het weekend en de vakantie toegekend als:

  • 1.

    de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met het dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden.

  • 2.

    de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft (en dus niet om reden van het volgen van passend onderwijs) en daar in de buurt een school bezoekt.

  • 3.

    de leerling naar regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs of regulier voortgezet onderwijs gaat.

De gemeente waar de ouders wonen verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekend- en vakantievervoer. Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van internaat of pleeggezin naar de school en terug dan verstrekt de gemeente waar de leerling in het internaat of pleeggezin verblijft deze voorziening.

 

Alle bepalingen zoals opgenomen in de Verordening Leerlingenvervoer (artikelen 9 tot en met 19) zijn ook van toepassing op de vervoersvoorziening voor weekend- en vakantievervoer. Dit betekent dat alle vormen van leerlingenvervoer mogelijk zijn (afhankelijk van de mogelijkheden van de leerling).

 

Er geldt één uitzondering: Er wordt geen vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer verstrekt als de leerling gebruik kan maken van het openbaar vervoer. De reistijd is niet bepalend voor het toekennen van een vervoersvoorziening. Dus ook bij een reistijd langer dan anderhalf uur wordt geen vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer verstrekt.

4. WONING (artikel 1 Verordening Leerlingenvervoer)

Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. In deze is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.

 

Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat indien een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aangevraagd moet worden (dit geldt overigens niet indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders verblijft).

 

4.1. Tweede adres/buitenschoolse opvang

Leerlingenvervoer is uitsluitend bedoeld voor vervoer tussen school en woning. Een aantal kinderen bezoekt na de school echter nog een andere activiteit, zoals een buitenschoolse opvang, een oppasadres, een medische behandeling, etc. Hiervoor is het leerlingenvervoer niet bedoeld maar de gemeente heeft onder bepaalde voorwaarden hierop een uitzondering gemaakt.

 

De basisregel is dat deze vorm van vervoersvoorziening niet kan worden gebruikt voor vervoer van leerlingen naar bijvoorbeeld sportvoorzieningen, omdat dit in veel gevallen leidt tot extra vervoerskosten, onregelmatigheden in het vervoersplan en daardoor een grote kans op fouten.

 

Onder een opvangadres na schooltijd valt in ieder geval niet: een adres voor een vorm van therapie, dagbehandeling of een sportvoorziening.

 

Wel valt een geregistreerde buitenschoolse opvang, geregistreerde gastouderopvang, logeerhuis, logeergastgezin, opa, oma of buren onder een opvangadres. Vervoer van school naar een opvangadres na schooltijd is mogelijk als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • De leerling heeft een beschikking voor aangepast vervoer.

  • Het opvangadres ligt binnen de gemeentegrens van Ouder-Amstel.

  • Het adres ligt op de route van school naar huis.

  • Er is één opvangadres naast het woonadres toegestaan. Er kan geen sprake zijn van steeds wisselende opvangadressen.

  • Er dient sprake te zijn van een vast patroon, dat wil zeggen één vast adres alsook op vaste dagen per week. Bijvoorbeeld structureel maandag, dinsdag en donderdag op het primaire adres en op woensdag en vrijdag het tweede adres.

  • Een volwassene dient ter plekke aanwezig te zijn om de leerling op te vangen. De chauffeur moet de leerling aan de volwassene kunnen overdragen bij de taxi(bus).

  • Het vervoer vindt plaats in aansluiting op de reguliere eindtijd van de school volgens de schoolgids.

  • Vervoer vanaf het opvangadres naar het thuisadres behoort in geen enkel geval tot de mogelijkheden. Hiervoor zijn de ouders verantwoordelijk.

  • Het vervoer naar het opvangadres leidt niet tot individueel vervoer en/of tot hogere kosten dan het vervoer naar het woonadres, dan wel langere reistijd voor de overige leerlingen. Indien het vervoer naar het opvangadres leidt tot individueel vervoer of om andere redenen leidt tot hogere kosten dan het vervoer naar het woonadres, behoudt het college zich het recht voor het vervoer niet toe te staan

  • Aangepast vervoer vindt niet plaats tijdens studiedagen en gedurende schoolvakanties.

  • De vervoerder stemt in met vervoer naar het opvangadres en brengt hiervoor geen meerkosten bij ouders of gemeente in rekening. Het is mogelijk dat een kind op de terugweg in een andere (taxi)bus terugrijdt dan op de heenweg.

  • Indien op basis van de jeugdhulp al een vergoeding voor vervoer bij begeleiding en behandeling wordt verkregen voor de buitenschoolse opvang, dan zal er geen aanspraak mogelijk zijn vanuit het leerlingenvervoer. Er kan en mag geen sprake zijn van dubbele vergoeding.

4.2. Gescheiden levende ouders: twee woningen

Een kind van gescheiden ouders kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind zowel bij de ene als bij de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake; doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling. Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten in principe beide ouders afzonderlijk, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. In de praktijk wordt vaak één aanvraag door de ouders (perspectiefplan door beide ouders ondertekend) met verschillende ophaaladressen.

 

De gemeente toetst de aanvraag aan de eigen verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school wel de dichtstbijzijnde toegankelijke is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide gemeenten aanspraak op leerlingenvervoer bestaat, doordat de school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.

 

4.3. Tijdelijk verblijf

De verordening definieert in artikel 1 van de Verordening het begrip "woning". Met name bij zeer kort tijdelijk verblijf van de leerling in een andere gemeente kan de vraag rijzen of het redelijk is dat deze gemeente de vervoerskosten moet dragen. Door het incidentele karakter van dit vervoer laat het zich doorgaans moeilijk organiseren binnen de bestaande gemeentelijke kaders, zodat dit vervoer zeer veel extra kosten met zich mee kan brengen. Ook voor ouders is dit omslachtig: bij gemeente (A) moeten zij deelname aan het vervoer opzeggen, bij gemeente B vervoer aanvragen en een aantal weken later dienen zij het omgekeerde te doen. Bovendien bevat de definitie van het begrip woning een structureel element.

 

Als vooraf vaststaat dat een leerling gedurende een korte periode (niet meer dan acht weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, dan wordt dit verblijf aangemerkt als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen. Hierbij wordt er van uitgegaan dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Is de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar school kleiner dan de kilometergrens die gemeente (A) hanteert, dan zal uiteraard (tijdelijk) geen aanspraak op bekostiging van vervoerkosten bestaan.

 

Een andere gemeente hoeft dit beleid niet te hanteren. In dat geval is de gemeente waar de leerling feitelijk (kortdurend) verblijft de gemeente die het vervoer van de leerling moet bekostigen.

 

4.4. Crisisopvang

In geval van crisisopvang van een Ouder-Amstelse leerling, waarbij het adres waar een leerling verblijft doorgaans om de paar weken wisselt, wordt leerlingenvervoer doorgezet. Er wordt dus geen maximale termijn aan gesteld. Op het moment dat bij maatschappelijke opvang een gezin daadwerkelijk in Amsterdam of elders ingeschreven wordt, wordt ook deze nieuwe gemeente verantwoordelijk voor het vervoer van de leerling.

 

4.5. Statushouders

Voor kinderen van statushouders (asielzoeker die een vergunning heeft gekregen) die woonachtig zijn in de gemeente Ouder-Amstel en ouder zijn dan 6 jaar bestaat de mogelijkheid om gedurende maximaal 1 jaar een speciaal taalprogramma te volgen om de Nederlandse taal zodanig eigen te maken dat zij het onderwijs op de reguliere basisschool kunnen volgen. Deze taalprogramma’s worden niet verzorgd op een school in Ouder-Amstel, maar op daartoe aangewezen basisschool veelal in Amsterdam. Indien noodzakelijk bestaat voor deze kinderen de mogelijkheid om gebruik te maken van het leerlingenvervoer.

5. VERVOER

 

5.1. Algemeen

In de verordening worden de aanspraken van de ouders op gehele of gedeeltelijke bekostiging voor het dagelijks vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vastgelegd. Indien het college het vervoer zelf laat verzorgen, kan het van ouders, die voor bekostiging van de vervoerskosten in aanmerking komen, verlangen dat hun kinderen van dit vervoer gebruik maken. Het college gaat bij de bekostiging uit van de goedkoopst adequate mogelijkheid van vervoer dat in het kader van deze verordening wordt bekostigd, dient naar objectieve maatstaven gerekend zowel adequaat te zijn voor de leerling als de meest goedkope voorziening voor de gemeente.

 

Wanneer te verwachten valt dat er geen verandering zal optreden in de lichamelijke of geestelijke toestand van de leerling en deze dus aan de geldende criteria blijft voldoen, kan een indicatie voor het leerlingenvervoer voor meerdere jaren worden afgegeven.

 

5.2. Passend vervoer (artikelen 9 en 16 Verordening Leerlingenvervoer)

De gemeente heeft de zorgplicht passend vervoer aan te bieden. Uitgangspunt is een vergoeding op basis van het openbaar vervoer, eventueel met begeleiding. Bij de beoordeling van de aanvragen om een vergoeding leerlingenvervoer geeft de verordening aan, dat de vergoeding die verstrekt wordt moet aansluiten bij het vermogen van het kind. Met andere woorden: de vervoerskostenvergoeding moet passend zijn. Dit houdt in, dat wanneer een leerling in staat is om met het openbaar vervoer naar school te reizen, een vergoeding voor het aangepast vervoer niet passend is. Er wordt eerst gekeken of vervoer per openbaar vervoer of fiets/bromfiets al dan niet met begeleiding mogelijk is. Pas als deze mogelijkheden geen optie zijn, wordt aangepast vervoer ingezet. Om de juiste vervoersvoorziening voor de leerling te bepalen wordt er gekeken naar de medische mogelijkheden van de leerling en de infrastructurele mogelijkheden op het traject woning-school en vice versa.

 

In volgorde van goedkoop naar duur:

  • openbaar vervoer, openbaar vervoer met begeleiding, eigen vervoer in de vorm van fiets, fiets met begeleiding, bromfiets;

  • aangepast vervoer, aangepast vervoer met begeleiding;

  • vergoeding kosten eigen vervoer (eigen auto);

  • individueel aangepast vervoer.

Alle leerlingen, waarvan de ouders een aanvraag doen voor het aangepast vervoer worden beoordeeld door het gemeentelijk toegangsloket. Bij de beoordeling welke vervoerswijze past bij de eigen kracht van de leerling, kan conform de verordening advies ingewonnen worden bij onafhankelijke medische deskundigen. Het is onmogelijk om in zijn algemeenheid uitspraken te doen over de vermogens van het kind. Dit is maatwerk en afhankelijk van veel factoren, zoals leeftijd, medische gesteldheid, de reisroute, etc.

 

Het onafhankelijk bureau kan in opdracht van het college de medische indicatiestelling verrichten en zal van het college de benodigde gegevens ontvangen. De kosten voor deze indicatiestelling komen voor rekening van de gemeente.

 

5.3. Vervoer naar primair onderwijs (artikel 9 Verordening Leerlingenvervoer)

Vergoeding kosten openbaar vervoer en vervoer per fiets (artikel 10 Verordening Leerlingenvervoer)

Als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt dan kan een vergoeding voor de kosten van het openbaar vervoer worden verstrekt. Als de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets dan wordt een vergoeding op basis van de kosten van het vervoer per fiets verstrekt.

Vergoeding kosten begeleiding openbaar vervoer en vervoer per fiets (artikel 11 Verordening Leerlingenvervoer)

Wanneer er recht bestaat op een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer wordt allereerst bekeken of er begeleiding noodzakelijk is. Begeleiding bij het reizen kan worden toegekend bij kinderen tot 9 jaar. Dit is conform de richtlijnen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Kinderen van 9 jaar en ouder worden geacht alleen te kunnen reizen (per fiets en met openbaar vervoer). Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als kan worden aangetoond dat:

  • 1.

    de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken;

  • 2.

    de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijk of psychische beperking niet zelfstandig van het openbaarvervoer of de fiets gebruik kan maken.

Ouders van leerlingen die door een structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen dus wel in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten/aangepast vervoer voor de leerling (en eventuele begeleider) ongeacht de afstand van de woning naar school.

 

Wanneer er begeleiding noodzakelijk is wordt uitgegaan van de kosten van de leerling (retour) en wordt voor de begeleider eenmaal een retour gerekend.

 

Er wordt alleen een vergoeding voor begeleiding betaalt wanneer er ook daadwerkelijk met begeleiding gereisd wordt in het openbaar vervoer. Dit dient men aan te tonen met een vervoersbewijs/uitdraai OV-chipkaart.

 

Wanneer er recht bestaat op een vergoeding op basis van openbaar vervoer en ouders kiezen er voor het kind zelf te brengen, dan bestaat er alleen voor het kind recht op een vergoeding en niet voor een begeleider.

Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer (artikel 12 Verordening Leerlingenvervoer)

Er zijn een aantal criteria om voor aangepast vervoer in aanmerking te komen (artikel 12 en 18 van de Verordening):

  • 1.

    De leerling aanspraak kan maken op een vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer maar de reistijd met het openbaar vervoer bedraagt 90 minuten of meer. Voorwaarde is wel dat de reistijd met 50% afneemt door de inzet van aangepast vervoer.

  • 2.

    Het openbaar vervoer ontbreekt en de leerling, al dan niet onder begeleiding, geen gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Een extern medisch advies kan nodig zijn om dit te beoordelen.

  • 3.

    De leerling aanspraak kan maken op een vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer of de fiets maar de noodzakelijke begeleiding niet door de ouders of anderen kan worden gegeven dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is. Een extern medisch advies kan nodig zijn om dit te beoordelen.

  • 4.

    De leerling door zijn structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke en psychische handicap niet in staat is, ook niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken.

Een van de criteria (onder 3.)verdient enige toelichting. Aangepast vervoer kan toegekend worden wanneer door de ouders wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is, dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is. Begeleiding is primair een taak van de ouders/verzorgers. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Als ouders/verzorgers er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen. Ouders dienen aan te tonen, door het overleggen van een schriftelijke verklaring, dat zij er niet in zijn geslaagd om anderen in te schakelen. Zie ook paragraaf “bezwarende omstandigheden”.

Vergoeding kosten eigen vervoer (artikel 13 Verordening Leerlingenvervoer)

Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening kan aan de ouders vergoeding worden verstrekt in de kosten van het zelf vervoeren of laten vervoeren van de leerling. De vergoeding bestaat uit:

  • 1.

    Een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van het openbaar vervoer.

  • 2.

    Een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland als aanspraak zou bestaan uit een voorziening in de vorm van aangepast vervoer.

Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming kan zijn dat de bekostiging van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is.

 

Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening voor het zelf (laten) vervoeren van de leerling en de ouders meer dan één leerling vervoeren of laten vervoeren dan wordt een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto (en dus niet per kind) afgeleid van de Reisregeling binnenland.

 

Als ouders één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van de gemeente ook een vergoeding ontvangen voor het vervoer dan wordt aan die ouders geen vergoeding verstrekt.

 

Als de leerling naar het oordeel van de gemeente gebruik kan maken van de fiets dan wordt de vergoeding gebaseerd op de kilometervergoeding per fiets, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

 

Het jaar heeft 200 schooldagen. De vergoeding is nooit hoger dan de vergoeding voor openbaar vervoer (en/of de vergoeding voor openbaar met begeleiding.). Voor het bepalen van het aantal kilometers, gaat de gemeente uit van de kortste begaanbare weg in de ochtend tussen en huis en school.

 

De vergoeding wordt per schooljaar vastgesteld en op aangifte van de ouders door middel van een overzicht van de gereden kilometers per kwartaal uitgekeerd. Geen vergoeding wordt verstrekt wanneer de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.

Individueel vervoer

Bij een aanvraag voor individueel vervoer wordt altijd onafhankelijk medisch advies opgevraagd door de gemeente.

 

5.4. Vervoer naar voortgezet onderwijs (artikel 16 Verordening Leerlingenvervoer)

Vergoeding kosten openbaar vervoer met begeleiding en vervoer per fiets (artikel 17 Verordening Leerlingenvervoer)

Als een leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijk, zintuigelijke en psychische handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken dan kan een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer van de leerling en de begeleider worden verstrekt. Als de leerling onder begeleiding gebruik kan maken van de fiets dan wordt de vergoeding op basis van de kosten van het gebruik van de fiets bepaald.

 

Als de begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleid komen slechts de kosten van het vervoer van één begeleider in aanmerking.

Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer (artikel 18 Verordening Leerlingenvervoer)

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden verstrekt.

 

Er zijn een aantal criteria om voor aangepast vervoer naar het voortgezet onderwijs in aanmerking te komen (artikel 12 en 18 van de Verordening leerlingenvervoer 2014):

  • 1.

    De leerling aanspraak kan maken op een vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer met begeleiding maar de reistijd bedraagt 90 minuten of meer. Voorwaarde is wel dat de reistijd met 50% afneemt door de inzet van aangepast vervoer.

  • 2.

    Het openbaar vervoer ontbreekt en de leerling, onder begeleiding, geen gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Een extern medisch advies kan nodig zijn om dit te beoordelen.

  • 3.

    De leerling aanspraak kan maken op een vergoeding van de kosten van het onder begeleiding gebruik maken van het openbaar vervoer of de fiets maar de noodzakelijke begeleiding niet door de ouders of anderen kan worden gegeven dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is. Een extern medisch advies kan nodig zijn om dit te beoordelen.

  • 4.

    De leerling door zijn structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke en psychische handicap niet in staat is, ook niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.

Een van de criteria (onder 3.)verdient enige toelichting. Aangepast vervoer kan toegekend worden wanneer door de ouders wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is, dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is. Begeleiding is primair een taak van de ouders/verzorgers. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Als ouders/verzorgers er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen. Ouders dienen aan te tonen dat zij er niet in zijn geslaagd om anderen in te schakelen. Zie ook paragraaf “bezwarende omstandigheden”.

Vergoeding kosten eigen vervoer (artikel 19 Verordening Leerlingenvervoer)

Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening kan aan de ouders vergoeding worden verstrekt in de kosten van het zelf vervoeren of laten vervoeren van de leerling. De vergoeding bestaat uit:

  • 1.

    Een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van het openbaar vervoer.

  • 2.

    Een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland als aanspraak zou bestaan uit een voorziening in de vorm van aangepast vervoer.

Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming kan zijn dat de bekostiging van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is.

 

Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening voor het zelf (laten) vervoeren van de leerling en de ouders meer dan één leerling vervoeren of laten vervoeren dan wordt een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto (en dus niet per kind) afgeleid van de Reisregeling binnenland.

 

Als ouders één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van de gemeente ook een vergoeding ontvangen voor het vervoer dan wordt aan die ouders geen vergoeding verstrekt.

 

Als de leerling naar het oordeel van de gemeente gebruik kan maken van de fiets dan wordt de vergoeding gebaseerd op de kilometervergoeding per fiets.

 

Het jaar heeft 200 schooldagen. De vergoeding is nooit hoger dan de vergoeding voor openbaar vervoer (en/of de vergoeding voor openbaar met begeleiding.). Voor het bepalen van het aantal kilometers, gaat de gemeente uit van de kortste begaanbare weg in de ochtend tussen en huis en school.

 

De vergoeding wordt per schooljaar vastgesteld en op aangifte van de ouders door middel van een overzicht van de gereden kilometers per kwartaal uitgekeerd.

Individueel vervoer

Bij een aanvraag voor individueel vervoer wordt altijd onafhankelijk medisch advies opgevraagd door de gemeente.

 

5.5. Openbaar vervoer (artikel 1 Verordening Leerlingenvervoer)

Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer (wet van 12 maart 1987, Stb. 175). In deze Wet wordt onder ‘openbaar vervoer’ verstaan: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, of auto volgens een dienstregeling. De Wet personenvervoer definieert ‘dienstregeling’ als voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden.

 

5.6. Het vaststellen van de reistijd en de kosten van het openbaar vervoer (artikel 1 Verordening Leerlingenvervoer)

Het vaststellen van de reistijd en bepalen van de bekostiging van het vervoer per openbaar vervoer/fiets/bromfiets vindt plaats op basis van de door de Reisinformatiegroep beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292, www.9292.nl. Bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets is gelijk aan de vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tussen de woning of het opstapadres en de school.

 

Bij de reistijd van een begeleider wordt 5 minuten per rit opgeteld voor de wachttijd bij de bushalte.

 

5.7. Afstand (artikelen 1 en 10 Verordening Leerlingenvervoer)

Bij de beoordeling van de aanvragen dient een aantal afstanden te worden berekend. De afstanden worden berekend:

  • -

    om vast te stellen of aan het afstandscriterium van zes kilometer wordt voldaan;

  • -

    om te bepalen welke passende school dichterbij de woning staat

  • -

    om de hoogte van de vergoeding voor de auto vast te stellen.

Om de afstand en reistijd tussen de woning en de school per auto of fiets te bepalen wordt de routeplanner van de ANWB gebruikt (www.anwb.nl). Om tot een berekening te komen, wordt er uitgegaan van de instellingen kortste route per auto.

 

Het door deze routeplanner aantal uitgerekende kilometers is voor het college te allen tijde uitgangspunt bij de beoordeling van de aanvraag voor de bekostiging van leerlingenvervoer.

 

5.8. Ontzegging van de toegang tot het leerlingenvervoer

Als leerlingen zich structureel niet gedragen of gedrag in een extreme vorm laten zien tijdens het vervoer kan de toegang tot het leerlingenvervoer (tijdelijk) worden ontzegd. Dit kan een tijdelijke ontzegging zijn of een ontzegging voor de rest van het schooljaar. Het gaat om agressief gedrag, gedrag dat de orde in het vervoer verstoort of de veiligheid van de inzittenden in gevaar brengt.

 

Indien ouders na een (niet tijdelijke) ontzegging opnieuw gebruik willen maken van het leerlingenvervoer dan moet een nieuwe aanvraag worden ingediend.

6. BEGELEIDING (artikelen 11 en 17 Verordening Leerlingenvervoer)

Onder begeleiding wordt verstaan: de ouder of een door de ouders aangewezen persoon die de leerling begeleidt in het vervoer van en/of naar school.

 

6.1. Begeleiding door ouders

De bepalingen in de Verordening laten onverlet dat de ouders de verantwoordelijkheid hebben voor het schoolbezoek van hun kinderen. Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als zij niet zelf kunnen begeleiden, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. In geval de leerling in een instelling woont, blijven ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van de leerling naar school en terug.

 

Als ouders, verzorgers en van de instelling er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen.

 

Alleen in uitzonderlijke situaties waarin men er niet in slaagt om begeleiding in het leerlingenvervoer te organiseren, kan het college in laatste instantie met een (tijdelijke) oplossing komen. Dit wordt altijd op individueel niveau besloten . Het kan nodig zijn om een onafhankelijk medisch advies in te winnen om dit te beoordelen.

 

6.2. Medische begeleiding (artikel 12 Verordening Leerlingenvervoer)

Het college is niet verantwoordelijk voor medische begeleiding in het leerlingenvervoer. Als een leerling verzorging nodig heeft tijdens het vervoer dan worden alleen de kosten van het vervoer die aan deze begeleiding verbonden zijn vergoed. Ook kan de gemeente een plaats in het vervoer beschikbaar stellen voor de begeleider die noodzakelijke medische verzorging verleent.

 

6.3. Bezwarende gezinsomstandigheden (artikelen 12 en 19 Verordening Leerlingenvervoer)

Op de artikelen 12, lid 1 onder lid c en 19, lid 1 onder 3 van de verordening is het begrip ‘bezwarende gezinsomstandigheden’ van toepassing als argument om aangepast vervoer te verstrekken in plaats van openbaar vervoer met begeleiding.

 

Van bezwarende gezinsomstandigheden kan sprake zijn, de volgende voorbeelden kunnen onder deze omstandigheden vallen:

  • één-ouder-gezinnen met een kind jonger dan 9 jaar, dat nog niet zelfstandig naar school kan gaan, waarbij de ouder werkt om in het levensonderhoud te voorzien of daarvoor een dagopleiding volgt, de werk- of lestijden het onmogelijk maken het kind te begeleiden en begeleiding door anderen niet mogelijk is. Dit geldt enkel voor die gezinnen van leerlingen die in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening;

  • medische redenen (chronische ziekte of beperking) die beide ouders belemmeren het kind te begeleiden. Dit moet worden vastgesteld door een medisch deskundige, dit is enkel van toepassing voor die gezinnen van leerlingen die in aanmerking komen voor vervoersvoorziening.

  • De ouders dienen op een voor de gemeente bevredigende wijze aan te tonen dat het hun onmogelijk is hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Het feit dat ouders beiden werken vormt geen zelfstandige reden om aangepast vervoer per taxi(busje) toe te kennen. De verantwoording voor het schoolbezoek dragen zij zelf. Begeleiding is primair een taak van de ouders. Van ouders wordt ook verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dit nodig is. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of anderen in te schakelen. Overigens blijft naast de hier genoemde voorbeelden artikel 25 (Afwijken van bepalingen) van de verordening altijd van toepassing.

  • Reistijd van begeleider van meer dan 3 uur in het openbaar vervoer (ongeacht of ook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van het OV om de leerling te begeleiden).

7. Eigen bijdrage basisonderwijs en speciaal basisonderwijs

Aan ouders van leerlingen die een reguliere basisschool of een school voor speciaal basisonderwijs (sbo) bezoeken mag een eigen bijdrage in de vorm van een zogenaamd “drempelbedrag” gevraagd worden. Daarnaast mag, als de afstand tot de school meer dan 20 km bedraagt, aan de ouders een bijdrage in de vorm van “financiële draagkracht” gevraagd worden. De verordening is zo ingericht dat beide bijdragen naast elkaar geheven kunnen worden. Let op: dit geldt alleen voor ouders van leerlingen in het basisonderwijs en speciaal basisonderwijs!

 

7.1. Drempelbedrag (artikel 14 Verordening Leerlingenvervoer)

Aan ouders van leerlingen die een reguliere basisschool of een school voor speciaal basisonderwijs (sbo) bezoeken mag een zogenaamd drempelbedrag worden gevraagd. Hierbij wordt een inkomensgrens gehanteerd. Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens (in dit geval 6 km). De kosten van het openbaar vervoer tot aan de kilometergrens van 6 km zijn voor rekening van de ouders (=drempelbedrag). Het gaat dus om de kosten van het openbaar vervoer die zouden worden gemaakt om de afstand tot aan de vastgestelde kilometergrens van 6 km te overbruggen. Is de afstand tot de school meer dan 6 km? Dan betalen de ouders een drempelbedrag gebaseerd op de kosten van het openbaar vervoer tot aan de 6 kilometergrens. De kosten voor de kilometers daarboven zijn voor rekening van de gemeente.

 

Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruik maakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruik maakt van aangepast vervoer, of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens (6 km) zelf te dragen. Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden. Het drempelbedrag wordt per kind geheven.

 

Ieder jaar informeert de VNG haar leden (gemeenten) over de bedragen die worden gehanteerd bij de uitvoering van het leerlingenvervoer voor het nieuwe schooljaar. Het gaat dan om de inkomensgrens voor de heffing van het drempelbedrag, de draagkrachtafhankelijke bijdrage en de kilometervergoeding voor het eigen vervoer. Voor een actueel overzicht van deze bedragen wordt verwezen naar de website van de VNG https://vng.nl/onderwerpenindex/onderwijs/leerlingenvervoer.

 

Wanneer een leerling door zijn handicap in het geheel niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, mag er aan de ouders geen drempelbedrag worden gevraagd.

Samenvattend

  • Alleen voor regulier basisonderwijs en speciaal basisonderwijs (dus geen speciaal onderwijs)

  • De kosten van het vervoer tot aan de 6 kilometergrens (=drempelbedrag) zijn voor rekening van de ouders

  • Drempelbedrag wordt bepaald aan de hand van de kosten van het openbaar vervoer tot aan de kilometergrens van 6 km

  • Bedrag wordt per kind berekend

  • Er wordt geen drempelbedrag opgelegd als er sprake is van een structurele handicap waardoor er niet met het OV kan worden gereisd

7.2. Financiële draagkracht (artikel 15 Verordening Leerlingenvervoer)

Als de afstand naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt dan wordt de vastgestelde vergoeding verminderd met een naar draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag;

 

Als de gemeente het vervoer zelf verzorgt in de vorm van aangepast vervoer en het vervoer bedraagt meer dan 20 km dan betalen de ouders een bijdrage die niet hoger is dan de kosten van het vervoer;

 

De hoogte van het bedrag wordt berekend per gezin en is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders. Ieder jaar informeert de VNG haar leden (gemeenten) over de bedragen die worden gehanteerd bij de uitvoering van het leerlingenvervoer voor het nieuwe schooljaar. Het gaat dan om de inkomensgrens voor de heffing van het drempelbedrag, het drempelbedrag, de draagkrachtafhankelijke bijdrage en de kilometervergoeding voor het eigen vervoer. Voor een actueel overzicht van deze bedragen wordt verwezen naar de website van de VNG https://vng.nl/onderwerpenindex/onderwijs/leerlingenvervoer.

 

Wanneer een leerling door zijn handicap in het geheel niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, mag er aan de ouders geen eigen bijdrage gevraagd worden.

Samenvattend

  • Alleen voor regulier basisonderwijs

  • Afstand meer dan 20 kilometer

  • Bijdrage wordt per gezin berekend

  • Hoogte van de eigen bijdrage hangt af van de hoogte van het inkomen

  • Hoogte van de eigen bijdrage is nooit meer dan de werkelijke kosten van het vervoer

  • Er wordt geen bijdrage opgelegd als er sprake is van een structurele handicap waardoor er niet met het OV kan worden gereisd

7.3. Pleegouders en financiële verplichtingen (artikel 14 en 15 Verordening Leerlingenvervoer)

Pleegouders nemen een kind van andere ouders op in hun gezin tot ouders de zorg zelf weer aankunnen. Pleegzorg is voor kinderen van 0 tot 18 jaar die tijdelijk niet bij hun eigen ouders kunnen wonen.

 

Volgens de VNG kunnen pleegouders als ‘ouders’ in de zin van de verordening worden aangemerkt. Aan pleegouders mogen dus eventuele financiële verplichtingen opgelegd worden zoals het drempelbedrag of een bedrag in het kader van financiële draagkracht. Volgens een uitspraak van de ABRvS is het redelijk dat als de verzorgers pleegouders zijn hun ook het drempelbedrag in rekening kan worden gebracht. Pleegouders kunnen kosten (zoals de financiële verplichtingen van het leerlingenvervoer) verhalen bij de onderhoudsplichtige ouders.

 

Voogdijinstellingen worden ook als ‘ouder’ aangemerkt. Hen kan echter geen financiële verplichting opgelegd worden omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben.

 

7.4. Inkomenstoetsing (artikel 14 en 15 Verordening Leerlingenvervoer)

De financiële draagkracht en of een drempelbedrag wordt opgelegd wordt bepaald op basis van het inkomen van de ouders. Hierbij wordt uitgegaan van het inkomen in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de ouders aanvragen, het zogenaamde peiljaar. Om dit vast te stellen wordt een IB-60 verklaring (op te vragen bij de belastingdienst) van beide samenwonende ouders opgevraagd.

 

Wanneer de ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt de beslistermijn op de aanvraag opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld. Als binnen de, in de opschorting gestelde termijn, geen inkomensgegevens zijn aangeleverd kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.

 

Wanneer het inkomen van de ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruikt te maken van de afwijkingsmogelijkheid (hardheidsclausule artikel 23 Verordening Leerlingenvervoer).

 

Met een inkomensdaling kan op zijn laatst rekening worden gehouden op het moment dat het betreffende schooljaar start. Als gedurende het schooljaar sprake is van een inkomensdaling kan geen peiljaarverlegging meer worden toegepast. Om een peiljaarverlegging dient schriftelijk te worden verzocht.

8. Aanvraagprocedure (artikel 5 Verordening Leerlingenvervoer)

 

8.1. Uiterste inleverdatum van aanvragen

Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan door indiening bij het college van een volledig ingevuld en door de ouders ondertekend formulier.

 

In de Verordening wordt geen datum genoemd waarvoor een aanvraag die het eerstvolgende schooljaar betreft moet zijn ingediend. Het vaststellen van een datum zou er toe kunnen leiden dat de aanvragen die later worden ingediend als onrechtmatig worden beoordeeld. Er kunnen gegronde redenen zijn voor het laat indienen van een aanvraag, bijvoorbeeld wanneer het nog niet vaststaat of een leerling op een bepaalde school wordt toegelaten.

 

Een aanvraag voor het eerstvolgende schooljaar moet bij voorkeur ingediend worden voor 1 juni. Het college en de vervoerder hebben dan de gelegenheid de aanvragen te beoordelen en het vervoer in te regelen.

 

Het college heeft op basis van deze verordening, acht weken tot uiterlijk het begin van het nieuwe schooljaar de tijd een besluit te nemen en aan de aanvragers bekend te maken. Hierbij wordt de poststempel op het aanvraagformulier gehanteerd of de afleverstempel indien de aanvraag bij de balie is ingediend. Indien deze afwikkelingstermijn niet haalbaar, kan het college beslissen deze termijn met 4 weken te opschorten

Aanvraagformulier onvolledig of onjuist

Aanvraagformulieren die onjuist of onvolledig zijn ingevuld, worden door de gemeente beschouwd als een niet ontvankelijke aanvraag. De aanvrager ontvangt een brief met hersteltermijn en heeft vervolgens 10 werkdagen de tijd om de ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt dan kan de aanvraag buiten behandeling gesteld worden. De aanvrager ontvangt dan een beschikking “buiten behandeling stelling”.

Ingangsdatum

Een aanvraag leerlingenvervoer voor het nieuwe schooljaar moet voor 1 mei (voorafgaand aan het nieuwe schooljaar) binnen zijn. Als aanvragen na 1 mei worden ingediend dan kunnen het college en de vervoerder niet garanderen de leerling vanaf het begin van het nieuwe schooljaar gebruik kan maken van het leerlingenvervoer. Uiteraard streven beide partijen er wel naar dat het vervoer met ingang van het nieuwe schooljaar kan starten.

 

Als een aanvraag voor leerlingenvervoer gedurende het schooljaar wordt ingediend dan start het leerlingenvervoer 8 weken na ontvangst van de aanvraag of zoveel eerder als mogelijk.

 

8.2. Bezwaar en beroep

Als de termijn van 8 weken (en eventuele verdaging) overschreden worden kunnen de aanvragen bezwaar maken en beroep instellen.

 

8.3. Adviezen van deskundigen (artikel 9 Verordening Leerlingenvervoer)

Wanneer onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheid van de leerling om (eventueel met begeleiding) met het openbaar vervoer te reizen of de mogelijkheid van ouders/verzorgers om het kind te begeleiding in het openbaar vervoer kan het college besluiten om medische informatie op te vragen bij:

  • de aanvrager

  • het samenwerkingsverband

  • een onafhankelijk medisch adviesbureau

  • een ambulant begeleider

  • jeugdgezondheidsdienst

  • de commissie voor de begeleiding, cluster 3 en 4

  • de commissie van onderzoek, cluster 1 en 2

De gemeente controleert of er een volledig beeld wordt gegeven over de mogelijkheden van zelfstandig reizen. Indien noodzakelijk kan de gemeente ook een onafhankelijk onderzoek instellen. Dit onderzoek gebeurt door een onafhankelijk adviesbureau. Deze kosten zullen door de gemeente worden gedragen.

 

8.4. Termijn van de vervoersvoorziening (artikel 4 Verordening Leerlingenvervoer)

Wanneer te verwachten valt dat er geen verandering zal optreden in de lichamelijke of geestelijke toestand van de leerling en deze dus aan de geldende criteria blijft voldoen dan kan worden gekozen voor een periode van enkele jaren of zelfs de hele schoolperiode.

 

Als er in de situatie van de leerling verandering valt te verwachten, bijvoorbeeld een verbetering in de lichamelijke of geestelijke toestand, moet worden gekozen voor een verstrekking over een termijn van één schooljaar.

 

Een onafhankelijk medisch advies kan worden gebruikt om te beoordelen of er wel of geen veranderingen te verwachten zijn.

9. OVERIGE

 

9.1. Doorgeven van wijzigingen (artikel 6 Verordening Leerlingenvervoer)

Ouders zijn verplicht wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Ouders dienen dergelijke wijzigingen onverwijld mede te delen aan het college.

 

Ouders moeten in ieder geval de volgende wijzigingen doorgeven:

  • wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer;

  • wijziging in het woonadres van de leerling, door bijvoorbeeld verhuizing;

  • wijziging van de gezinssamenstelling;

  • wijziging in de gezinssituatie, die invloed heeft op het al dan niet begeleiden van leerlingen bijv. ontslag van één van de ouders);

  • wijziging van het adres van de school;

  • wijziging van de schooltijden van de school;

  • toekenning van bekostiging op grond van andere wet en regelgeving;

  • wijzigingen van contactgegevens, zoals telefoon.

Wanneer onrechtmatig gebruik blijkt, kan het college besluiten het besluit tot het toekennen van leerlingenvervoer intrekken en het verschuldigde bedrag terug vorderen dan wel verrekenen met een nieuw verstrekte voorziening.

 

9.2. Tijdstip en termijn van uitbetaling vervoersvergoeding (artikel 6 Leerlingenvervoer)

Het college bepaalt volgens de verordening bij het verstrekken van bekostiging van de vervoerskosten de wijze en het tijdstip van uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de verstrekte bekostiging. Bij het afgeven van de beschikking voor eigen vervoer of OV vergoeding, zal vooraf de totale vergoeding over het gehele schooljaar worden berekend en deze wordt vervolgens in vier termijnen overgemaakt, het eventueel van toepassing zijnde drempelbedrag evenals de van toepassing zijnde eigen bijdrage zal met dit bedrag verrekend worden. Wijzigingen die van toepassing zijn voor de bekostiging moeten tijdig door ouders worden gemeld. Mocht blijken dat er te veel ontvangen is door ouders dan zal de gemeente het te veel

 

9.3. Peildatum leeftijd leerling (artikel 7 Leerlingenvervoer)

Een vergoeding van kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets onder begeleiding naar het primair onderwijs wordt alleen toegekend als de leerling jonger is dan 9 jaar. Hierbij is de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop het vervoer betrekking heeft van toepassing.

 

9.4. Structurele of tijdelijke beperking (artikel 7 Verordening Leerlingenvervoer)

Een leerling met een tijdelijke beperking, zoals een gebroken been of arm, komt niet in aanmerking voor leerlingenvervoer. Alleen bij een structurele beperking wordt eventueel vervoer verleend. Echter, het kan voorkomen dat een leerling een zware operatie moet ondergaan of een meervoudige ledematenbreuk heeft opgelopen, met als gevolg dat hij of zij een groot gedeelte van het schooljaar afhankelijk is van rolstoel en/of krukken vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling bij een beperking die langer duurt dan 3 maanden eventueel wel een beroep doen op het leerlingenvervoer. Hiervoor moet wel een medische verklaring worden overlegd. Er kan een beschikking af worden gegeven voor de duur van het herstel en/of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt, heeft de leerling geen recht meer op vervoer.

 

9.5. Terugvordering (artikel 6 Verordening Leerlingenvervoer)

Artikel 6 van de verordening biedt de mogelijkheid om in geval van ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging. De beslissing dient aan de aanvrager bekend te worden gemaakt.

 

Het college hanteert het uitgangspunt dat ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen voor leerlingenvervoer altijd van de ouders worden terug gevorderd, tenzij er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

 

9.6. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

 

9.7. Hardheidsclausule (artikel 23 van de Verordening Leerlingenvervoer)

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen. Toepassing van dit artikel wordt altijd voorgelegd aan het college en wordt dus niet voor besluitvorming gemandateerd. Het tekenmandaat blijft wel van toepassing.

 

Dat betekent dat in gevallen die niet in de verordening geregeld zijn en waarin dit tot een kennelijk onbillijke situatie zou leiden er met een beroep op deze bepaling alsnog een vervoersvoorziening kan worden verleend. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor echt uitzonderlijke situaties, omdat het overgrote deel van de voorkomende situaties in de verordening is geregeld. Het betreft situaties waarmee bij het opstellen van onderliggende beleidsregels geen rekening kon worden gehouden. Ook van de beleidsregels zelf kan worden afgeweken op grond van de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid van het college. Dit geldt dan eveneens voor situaties waarin de toepassing van de beleidsregels tot een kennelijk onbillijke uitkomst zou leiden. In deze beleidsregels is bepaald dat de hardheidsclausule in een aantal situaties niet zal worden toegepast. Met nadruk staat er dat dit geldt indien er alleen sprake is van de genoemde omstandigheid. De reden daarvan is dat ook ouders die geen aanspraak maken op leerlingenvervoer in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het vinden van een oplossing voor het schoolvervoer wegens werk of opleiding. De genoemde omstandigheden kunnen wel in combinatie met andere relevante omstandigheden aanleiding zijn voor het toepassen van de hardheidsclausule.

 

In haar jurisprudentie heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de casuïstiek nadere richtlijnen gegeven inzake de toepassing van de hardheidsclausule te weten:

  • Hardheidsclausules hebben tot doel onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij een strikte toepassing van de bepalingen van de verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 1989, nr. R03.88.7057/Sp347/26-41; zie Jur. 9.3).

  • Via toepassing van de hardheidsclausule kan van alle bepalingen van de verordening worden afgeweken, inclusief het heffen van het drempelbedrag van artikel 23 (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 1990 R03.87.7147/58-43; zie Jur. 9.4)

De hardheidsclausule wordt niet toegepast als er alleen sprake is van de omstandigheid dat ouders/verzorgers wegens werkzaamheden of andere bezigheden de leerling niet naar school kunnen brengen, tenzij de medische indicatiestelling door een door het college aangewezen onafhankelijk adviesbureau dit aantoont en het gaat om bezwarende omstandigheden zoals genoemd in paragraaf 6.3 van deze beleidsregels.

10. Inwerkingtreding

De Beleidsregels Leerlingenvervoer treden in werking op de dag na die van bekendmaking. De beleidsregels worden toegepast op alle aanvragen die betrekking hebben op het schooljaar 2019/2020 en navolgende schooljaren.

Aldus besloten in de vergadering van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel op 3 juni 2019

de secretaris

L.J.Heijlman

de burgemeester,

J.Langenacker