Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oirschot

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Oirschot houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oirschot 2019)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOirschot
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Oirschot houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oirschot 2019)
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oirschot 2019
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.1.4, zevende lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2019nieuwe regeling

18-06-2019

gmb-2019-155332

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Oirschot houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oirschot 2019)

De raad van de gemeente, Oirschot;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21-05-2019;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

overwegende dat:

  • burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen helpen;

  • het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij beperkingen ervaren in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van andere voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;

  • het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en cliënten die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, beschermd wonen of opvang te indiceren. Dit met als doel dat de cliënt zich kan handhaven in de samenleving als hij daar (tijdelijk) niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van andere voorzieningen toe in staat is;

  • het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2019.

 

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      abonnementstarief: de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening zoals vermeld in het uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan het aannemelijk is dat cliënt daarover ook als hij geen beperkingen had, kon beschikken, omdat:

      • de voorziening niet speciaal bedoeld is voor burgers met een beperking;

      • algemeen verkrijgbaar is;

      • niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten.

    • c.

      andere voorziening: een voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • d.

      beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot;

    • e.

      financiële tegemoetkoming: een maatwerkvoorziening voor verhuiskosten, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening;

    • f.

      formele hulp: hulp uitgevoerd door een professional. Een uitgebreide omschrijving van formele hulp staat vermeld in artikel 14 van deze verordening;

    • g.

      hoofdverblijf: de woonruimte bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • h.

      hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;

    • i.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;”

    • j.

      informele hulp: hulp uitgevoerd door personen al dan niet uit het sociaal netwerk, niet zijnde een professional. Een uitgebreide omschrijving van informele hulp staat vermeld in artikel 14 van deze verordening;

    • k.

      ingezetene: de cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Oirschot;

    • l.

      maatwerkvoorziening: voorziening zorg in natura of pgb of een financiële tegemoetkoming;

    • m.

      melding: een melding aan het college zoals vermeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • n.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet en een bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

    • o.

      sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

    • p.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • q.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015);

    • r.

      zorg in natura: de voorziening die de gemeente voor de cliënt regelt.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2: Toepassingsbereik, melding en onderzoek

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover deze betrekking heeft op de zelfredzaamheid en participatie van ingezetenen van de gemeente, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 van de wet, met uitzondering van beschermd wonen en opvang.

  • 2.

    Maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang worden door de centrumgemeente Eindhoven uitgevoerd conform het daartoe vastgesteld beleid van de gemeente Eindhoven.

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 4. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 5. Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan, als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet. Wil cliënt een plan indienen, dan moet hij dit plan binnen zeven dagen na de melding aan het college overhandigen.

  • 2.

    Het persoonlijk plan wordt bij het onderzoek als bedoeld in artikel 7 van deze verordening betrokken.

Artikel 6. Informatie en identificatie

  • 1.

    De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2.

    Bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 7, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs.

Artikel 7. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek kan deel uit maken van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt en indien wenselijk samen met diens vertegenwoordiger en voor zover mogelijk samen met zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn sociaal netwerk.

  • 2.

    Als de hulpvraag voldoende duidelijk is kan het college in overleg met cliënt en indien wenselijk diens vertegenwoordiger afzien van een gesprek.

  • 3.

    De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet, maken deel uit van het onderzoek.

  • 4.

    Aan de cliënt wordt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 5.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.

  • 6.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 7.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 8.

    Nadat het onderzoek is afgerond verstrekt het college de cliënt het onderzoeksverslag. Dit verslag is een schriftelijke uitwerking van het onderzoek inclusief de uitkomst hiervan.

Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening

Artikel 8. Aanvraag

Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2.3.5 van de wet wordt door of namens een cliënt schriftelijk bij het college ingediend.

Artikel 9. Voorwaarden maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;

    Hiermee wordt in ieder geval bedoeld dat cliënt:

    • a.

      kan leven in een schoon en leefbaar huis;

      kan beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed;

      over goederen voor primaire levensbehoeften beschikt;

      thuis kan zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • b.

      zich kan verplaatsen in en om de woning;

    • c.

      zich lokaal kan verplaatsen;

    • d.

      het vermogen heeft om zelfstandig te leven;

      kan deelnemen aan het maatschappelijk leven;

      dagstructuur heeft;

      regie kan voeren;

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    Een collectieve maatwerkvoorziening is voorliggend op een andere maatwerkvoorziening.

  • 5.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.

  • 6.

    Een maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf omvat maximaal 156 etmalen per jaar.

Artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Oirschot;

    • b.

      als deze niet hoofzakelijk op cliënt gericht is;

    • c.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden, begeleiding (waaronder persoonlijke verzorging) of kortdurend verblijf;

    • d.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, of een algemene voorziening de hulpvraag kan oplossen;

    • e.

      als de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • f.

      als voor de hulpvraag die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, recht bestaat op een voorziening op grond van een andere (wettelijke) bepaling of regeling;

    • g.

      als het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

    • h.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan;

    • i.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de economische afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken;

    • j.

      uitzonderingen om de maatwerkvoorziening alsnog toe te kennen:

      • als de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

      • als de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

      • als de verstrekte voorziening niet langer een oplossing voor cliënt biedt om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren.

    • k.

      als deze gezien de beperkingen van de cliënt, niet veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of anti-revaliderend werkt.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen. Tenzij het gaat om het bezoekbaar maken van de woning;

    • b.

      ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning.

    • c.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • d.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • e.

      als de reden om te verhuizen niet is gelegen in het opheffen van de beperking in de zelfredzaamheid en participatie;

    • f.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, terwijl dit redelijkerwijs wel van hem kon worden gevraagd, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

Artikel 11. Beschikking

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura, als pgb, of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval gemeld:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden;

    • f.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden;

    • g.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      aan welk doel de financiële tegemoetkoming moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de financiële tegemoetkoming;

    • c.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

    • d.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn waarbinnen de cliënt de financiële tegemoetkoming moet besteden;

    • f.

      hoe de besteding van de financiële tegemoetkoming verantwoord moet worden;

    • g.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

Artikel 12. Regels voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een ondersteuningsplan in. In het ondersteuningsplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kostprijs van de voorziening.

  • 2.

    Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode niet of niet naar behoren inzet of kan inzetten.

    Cliënt wordt van bovenvermeld besluit schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 13. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt, wordt verleend door:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      een persoon die aangemerkt wordt als zelfstandige, zonder personeel. Daarnaast moet hij ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3.

    Informele hulp is:

    • c.

      Hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoet aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • d.

      Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt.

Artikel 14. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een voorziening wordt ten hoogste vastgesteld op:

    • a.

      de kostprijs van de in de situatie van cliënt goedkoopst adequate voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten en toereikend is voor de aanschaf daarvan. Indien nodig aangevuld met een vergoeding voor het afsluiten van een service- en onderhoudscontract en indien van toepassing een verzekering of;

    • b.

      het bedrag van de kosten van één van de twee door de budgethouder opgevraagde offertes als de gemeente voor de betreffende voorziening geen overeenkomst heeft gesloten. Hierbij rekening houdend met een door het college vooraf vastgesteld programma van eisen;

    • c.

      Bij een complexe woonvoorziening vraagt het college een bouwtechnisch onderzoek bij een externe adviseur aan.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de netto (zone/kilometer) prijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde zones/kilometers, waarbij het uitgangspunt geldt dat 1500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt ten hoogste 100% van de betreffende (gecontracteerde) voorziening in natura. Dit tenzij op basis van het ondersteuningsplan van de cliënt een adequate voorziening voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 5.

    Indien het op basis van lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen formele hulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de formele hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

Artikel 15. Regels voor een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening moet een adequate bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van cliënt zoals vermeld in artikel 2.3.5 derde lid, van de wet.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming is een forfaitair bedrag en hoeft niet volledig kostendekkend te zijn.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming is van toepassing op verhuiskosten, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoelvoorziening en overige sportvoorzieningen.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming bevat geen vrij besteedbaar deel.

Artikel 16. Hoogte financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt:

    • voor een alleenstaande : maximaal € 2.850;

    • voor een echtpaar : maximaal € 3.450;

    • voor een meeverhuizend gezinslid maximaal € 600,00 tot een maximum van € 5.250 per gezin.

  • 2.

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor taxivervoer bedraagt maximaal € 5.900 per jaar en voor vervoer per rolstoeltaxi maximaal € 7.800 per jaar.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het tweede lid geldt voor kinderen tot 16 jaar onderstaande financiële tegemoetkoming voor vervoer:

    • 0 tot 4 jaar : geen vergoeding

    • 4 tot 12 jaar : per jaar 25% van het normbudget

    • 12 tot 16 jaar : per jaar 50% van het normbudget

  • 4.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening bedraagt € 2.900 voor de periode van 3 jaar. In dit budget is tevens het onderhoud inbegrepen.

Hoofdstuk 4: Abonnementstarief

Artikel 17. Abonnementstarief maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt betaalt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening, het zogenaamde abonnementstarief, zolang hij van de maatwerkvoorziening (zorg in natura, pgb of van de financiële tegemoetkoming) gebruik maakt, totdat de kostprijs van de voorziening is betaald.

  • 2.

    Cliënt is geen abonnementstarief verschuldigd voor:

    • a.

      rolstoelen;

    • b.

      voorzieningen, diensten of financiële tegemoetkomingen waarvan de (aanschaf)kosten lager zijn dan € 250,00;

    • c.

      het gebruik van collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • 3.

    Het abonnementstarief wordt vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit Wmo.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is een abonnementstarief verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 5.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt en indien van toepassing inclusief een service-en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 6.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb en indien van toepassing inclusief een service- en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 7.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

Hoofdstuk 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 3.

    Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar kwaliteit, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze is verantwoordelijk voor het beoordelen van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening zoals vermeld in lid 1 en 2.

Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • l.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • ll.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • 5.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • 6.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

    • l.

      aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

    • ll.

      instructie over het gebruik van de voorziening;

    • lll.

      onderhoud van de voorziening, en

    • lV.

      verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 6: Bestrijding misbruik

Artikel 21. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening, pgb of financiële tegemoetkoming zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college onderzoekt periodiek, maar ook steekproefsgewijs het gebruik van maatwerkvoorzieningen met het oog op de beoordeling van rechtmatigheid daarvan.

  • 3.

    Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar handhaving, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze toezichthoudende ambtenaar is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid, namelijk het bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van een maatwerkvoorziening.

Artikel 22. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Hoofdstuk 7: Klachten en medezeggenschap

Artikel 23. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eis door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 24. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 26. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 27. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 28. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2018 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2018, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oirschot 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform deze verordening.

  • 4.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2018 gebeurt op grond van die verordening die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

  • 5.

    Van lid 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 6.

     

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 01-07-2019.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oirschot 2019.

 

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 18-06-201

De raad voornoemd,

Han Struijs

Griffier

Judith Keijzers-Verschelling

De voorzitter