Organisatie | Opsterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland houdende regels omtrent standplaatsen (Standplaatsenbeleid gemeente Opsterland 2019) |
Citeertitel | Standplaatsenbeleid gemeente Opsterland 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het Standplaatsenbeleid gemeente Opsterland 2015.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-08-2019 | nieuwe regeling | 28-05-2019 | 2019-05077 |
Op grond van artikel 5:18 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Opsterland is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen. Een aanvraag om een standplaatsvergunning moet getoetst worden aan de belangen, zoals die genoemd worden in de artikelen 1:9 en 5:18 lid 2 en 3 APV.
Deze weigeringsgrond sluit nauw aan bij de weigeringsgrond "beperken of voorkomen van overlast". Ook wordt ze vaak gehanteerd in combinatie met de weigeringsgrond 'belang van de verkeersvrijheid of veiligheid'.
Standplaatsen waar goederen te koop worden aangeboden hebben in de praktijk een verkeersaantrekkend karakter. Door deze verkeersaantrekkende werking ontstaan bijvoorbeeld mogelijk ongewenste oversteekbewegingen door voetgangers en ontoelaatbaar rijwielverkeer in voetgangersgebieden. Ook parkerende en geparkeerde auto's kunnen (verkeers)overlast in de omgeving veroorzaken. In het belang van de verkeersveiligheid is het daarom niet mogelijk overal een standplaats in te nemen.
Bij het hanteren van deze weigeringsgrond kan een verdeling gerealiseerd worden van het aantal standplaatsen, waarbij de af te geven vergunningen zodanig over de week verspreid worden, dat een concentratie van de in te nemen standplaatsen wordt tegengegaan. Deze weigeringsgrond kan ook gebruikt worden wanneer veel belangstelling voor dezelfde locatie ontstaat.
1.1.4 Uiterlijk aanzien / welstand
Deze weigeringsgrond kan gehanteerd worden als één of meer standplaatsen worden ingenomen op een zodanige plaats dat het straatbeeld ernstig verstoord wordt. Met deze weigeringsgrond kan niet alleen verkapte marktvorming worden tegengegaan, ook is het aanzien van monumentale gebouwen of stedenbouwkundige ensembles te waarborgen. Het college bepaalt zelfstandig de inhoud van deze weigeringsgrond, al kan in theorie bijvoorbeeld wel de welstandscommissie om advies worden gevraagd.
Voor de bespreking van deze weigeringsgrond wordt verwezen naar de toelichting op de eerste weigeringsgrond, het belang van de openbare orde.
Het verzorgingsniveau is het minimale voorzieningenniveau voor de consument in een bepaalde plaats/regio. Door middel van gegevens van de Kamer van Koophandel en de middenstanders zelf, wordt bepaald of het verzorgingsniveau in gevaar komt door verkoop via een standplaats. Indien er slechts één verkooppunt van een bepaald product in een bepaalde plaats/regio is gevestigd, wordt daar geen standplaatsvergunning verleend. Verdwijnt namelijk dit verkooppunt, dan is de consument in het vervolg aangewezen op de standplaats. Die is echter niet alle dagen aanwezig, zodat op de andere dagen de plaats/regio geen voorzieningen voor haar consumenten meer heeft. In zo'n geval moet wel duidelijk worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen worden aangeboden.
Bij de besluitvorming wordt niet gekeken naar de concurrentieverhoudingen. De beleidsvrijheid van de gemeente is klein. De rechter houdt scherp in de gaten dat gemeenten zich niet mengen in concurrentieverhoudingen.
De bepalingen in de APV met betrekking tot het innemen van een standplaats zijn gebaseerd op ordening van de straathandel en zijn gebaseerd op de regulerende bevoegdheid van de gemeente die zaken te regelen die tot haar huishouding behoren. Daarnaast vormen de besluiten op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening, zoals een bestemmingsplan, een zelfstandige weigeringgrond. Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een vergunning voor het innemen van een standplaats altijd gelet moet worden op de voorschriften die uit het bestemmingsplan voortvloeien.
Aan de vergunning tot het gebruiken van een bepaalde locatie kunnen voorschriften worden verbonden.
Zo zal in de vergunning als voorschrift vermeld worden dat de vergunning vervalt als gedurende een half jaar geen standplaats is ingenomen, en dus ook geen gebruik van de vergunning is gemaakt. Aan de hand van het opgestelde beleid kan bovendien bij de vergunningverlening als voorschrift worden gesteld dat de vergunninghouder slechts een bepaalde soort goederen of diensten mag aanbieden (brancheverdeling).
Andere voorschriften die aan een vergunning gesteld kunnen worden betreffen:
Aan de hand van bovengenoemde criteria kan het college beleidsregels vaststellen, waarin wordt aangegeven wanneer wel of niet tot het afgeven van een standplaatsvergunning wordt overgegaan.
2.2 Onderscheid reguliere en niet-reguliere standplaatsen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere en niet reguliere standplaatsen.
Regulier: standplaatsen die in principe het hele jaar door worden ingenomen.
Niet-regulier: standplaatsen die slechts gedurende een betrekkelijk korte periode worden ingenomen, zoals:
2.3.1 Aanwijzen beperkt aantal locaties
Het uitgangspunt is dat een limitatief aantal locaties wordt aangewezen, waar standplaatsen kunnen worden ingenomen. Bij de keuze voor de standplaatslocaties is in eerste instantie aansluiting gezocht bij de locaties die de afgelopen jaren reeds voor standplaatsen zijn gebruikt. Deze locaties zijn aangevuld met extra locaties die vanuit met name verkeerstechnische redenen geschikt zijn.
2.3.2 Beperkende voorwaarden per aangewezen locatie
De locaties die momenteel worden ingenomen zijn geschikt bevonden voor de huidige soort standplaatshouder. Het is echter goed voorstelbaar dat een locatie wel geschikt is voor een bloemen- of kaasverkoper, maar niet voor een patatkraam, dit bijvoorbeeld in verband met de nabijheid van bijv. een tankstation. Daarom kan per aangewezen locatie aangegeven worden voor welke categorie standplaatshouders deze locatie niet geschikt is.
De huidige vergunningen zijn verleend voor die dagen die de vergunninghouder heeft aangevraagd. Over het algemeen betekent dit dat de standplaats op slechts een aantal of zelfs slechts één (vaste) dag per week wordt ingenomen. Het is echter voorstelbaar dat ofwel andere dagen worden aangevraagd, ofwel iemand de hele week zijn standplaats wil innemen. Sommige locaties zijn echter niet elke dag van de week geschikt om er een standplaats in te nemen. Vandaar dat bij die locaties een beperking m.b.t. de dagen waarop de standplaats kan worden ingenomen kan worden opgenomen.
Hoewel de locaties limitatief worden vastgelegd, zal elke aanvraag nog steeds getoetst moeten worden aan de bestaande criteria m.b.t. verkeersveiligheid, overlast e.d. Als de verkoopwagen bijv. dusdanig groot is, of zodanig op de locatie wordt geplaatst, dat de klanten op de weg moeten staan, of er zoveel parkeerplaatsen worden ingenomen dat dit elders tot parkeerproblemen (en verkeersonveiligheid) voert, zal de aanvraag niet gehonoreerd worden.
Eén van de standaardvoorwaarden in de standplaatsvergunning is dat met de eigenaar en/ of gebruiker van de grond waar de standplaats wordt ingenomen overeenstemming moet zijn bereikt over het gebruik van de grond. Of de eigenaar van de grond wel of geen toestemming verleent is in principe een privaatrechtelijke kwestie waarmee de gemeente niet van doen heeft. De vergunning geeft immers alleen aan dat de gemeente toestemming geeft aan de aanvrager een standplaats in te nemen. Als hij er geen gebruik van kan maken omdat hij geen toestemming van de grondeigenaar krijgt, is dat zijn verantwoordelijkheid. Desondanks hebben wij deze toestemming van de eigenaar opgenomen als voorwaarde, om misverstanden te voorkomen, en duidelijk te maken dat de standplaatshouder zich ook daarom nog moet bekommeren.
Als de standplaats wordt ingenomen op gemeentegrond, geldt de vergunning tegelijkertijd als toestemming van de grondeigenaar.
Niet alle aangewezen locaties bevinden zich op gemeentegrond. Voor die locaties zal de vergunninghouder dus naast de standplaatsvergunning nog toestemming van de grondeigenaar moeten verkrijgen.
2.3.5 Toewijzen locaties aan gegadigden
Met een beperkt aantal locaties wordt de kans groot dat er voor één vrije locatie (en op dezelfde dagen/tijdstippen) gelijktijdig meerdere belangstellenden zijn. In die situatie geldt: wie het eerst komt, wie het eerst maalt.
2.4 Niet-reguliere standplaatsen
Indien deze standplaatsen ook onder het boven omschreven locatiegebonden regime vallen, is de kans groot dat er geen vergunning verleend kan worden, omdat de aangewezen locaties al bezet zijn. Deze standplaatsen hebben over het algemeen een duidelijk toegevoegde waarde en geven ook niet snel aanleiding tot klachten en dergelijke. Aanvragen voor dergelijke standplaatsen zullen daarom per geval beoordeeld worden. Er worden geen locaties voor aangewezen. Om te voorkomen dat een opeenhoping van dergelijke standplaatsen optreedt, wat wellicht toch de verkeersveiligheid zou kunnen schaden, mogen niet-reguliere standplaatsen niet worden ingenomen op minder dan 50 meter afstand van elkaar.
In principe toetst de gemeente niet aan de brancheverdeling. Als meerdere kandidaten van dezelfde branche in hetzelfde dorp een standplaats willen innemen, is dat dus geen weigeringsgrond. Dit is alleen anders indien door de standplaats het verzorgingsniveau in het dorp risico loopt (zie punt 1.1.6).
De vergunningen worden in afwijking van artikel 1:8 APV voor vijf jaar verleend. Aan de vergunning wordt bovendien standaard de voorwaarde verbonden dat de vergunninghouder steeds na één jaar schriftelijk moet melden of hij gebruik wil blijven maken van de vergunning. Als hij (ook na een herinnering) geen melding doet vervalt de vergunning van rechtswege. Daarvan is ook sprake als de gemeente – los van een eventuele melding - vaststelt dat van de verleende vergunning feitelijk geen gebruik wordt gemaakt gedurende 6 maanden of meer (art. 1:6 onder d, APV).
Een andere standaard voorwaarde regelt dat de vergunning van rechtswege vervalt indien de locatie wegens herinrichting niet meer beschikbaar is. In dat geval zal in overleg met de vergunninghouder een geschikte andere locatie gezocht worden.
Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 28 mei 2019.
de waarnemend secretaris,
Geert Broekman
de burgemeester,
Ellen van Selm