Organisatie | Opsterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Opsterland houdende regels omtrent de rechtspositie van raadsleden (Verordening rechtspositie raadsleden Opsterland 2019) |
Citeertitel | Verordening rechtspositie raadsleden Opsterland 2019 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de rechtspositie wethouders en raadsleden Opsterland 2016.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-06-2019 | 01-01-2019 | nieuwe regeling | 03-06-2019 | 2019-04611 |
De raad van de Gemeente Opsterland,
gelezen het voorstel van het presidium van 14 mei 2019,
gelet op de artikelen 95, eerste en tweede lid, 96, eerste en tweede lid, en 97,98, 99 van de Gemeentewet en 3.1.3, eerste lid, 3.1.9, 3.3.2, 3.3.3, tweede lid, 3.4.1., eerste lid en 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;
gelet op de betreffende modelverordening VNG 2019,
Artikel 2. Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden
De vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Rechtspositiebesluit wordt aan de raadsleden toegekend ongeacht het aantal bijgewoonde vergaderingen.
Artikel 3. Toelage raadslid onderzoekscommissie
Een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet wordt voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de gemeente een toelage toegekend van € 240,- per maand.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Opsterland op 3 juni 2019.
De griffier,
Ieke Zwart
De voorzitter,
Ellen van Selm
In de wet en nadere regelgeving zijn alle van belang zijnde onderwerpen geregeld betreffende de rechtspositie van gemeentelijke politieke ambtsdragers. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van raads- en commissieleden alsmede de financiële voorzieningen moet worden geregeld bij of krachtens de wet (AMvB en ministeriële regeling). Deze nader regeling is vastgelegd in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. In de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers zijn de (onkosten)vergoedingen nader uitgewerkt. NB de raad van Opsterland kent geen raadscommissieleden.
Hoofdlijnen gemeentelijke verordening
In deze verordening zijn alleen bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van raadsleden zover die niet dwingend geregeld zijn in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers. Bij de laatste moderniserings- en harmoniseringsoperatie (Staatsblad 15 oktober 2018), betreffende de rechtspositiebesluiten voor decentrale politieke ambtsdragers zijn er wederom een aantal bepalingen imperatief in hogere wet- en regelgeving vastgelegd. De overweging hierbij is dat het bestuurlijk wenselijk is om de voorzieningen zoals vergoedingen, tegemoetkomingen en andere rechtspositionele aanspraken voor decentrale politieke ambtsdragers dwingendrechtelijk in hogere wet- en regelgeving vast te leggen om politieke discussies te voorkomen. Dit betekent dat er voor gemeenten minder ruimte is om lokaal bij verordening van wettelijke regelingen af te wijken.
Indien een gemeente besluit om bij verordening voorzieningen voor politieke ambtsdragers te regelen, zijn een aantal regels van belang.
In artikel 99 Gemeentewet is bepaald dat ’buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend’, ontvangen de leden van de raad en/of door de raad ingestelde commissie (in de zin van artikel 82, 83 of 84 Gemeentewet) als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente. Deze verordening vormt een (nadere) uitwerking van de bij of krachtens de wet toegekende vergoedingen en tegemoetkomingen.
De arbeidsverhoudingen en fiscale positie
Raadsleden hebben geen dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Omdat er geen sprake is van een dienstbetrekking vallen raadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten belast in de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kunnen raadsleden opteren voor de loonbelasting als voorheffing door samen met de gemeente te kiezen voor het fictief werknemerschap, het zogenaamde opting-in. Het fictief werknemerschap kan worden aangevraagd met behulp van een opting-in verklaring bij de Belastingdienst.
Als de raadsleden en gemeente niet kiezen voor het fictief werknemerschap, dan geldt dat de onkostenvergoedingen en raadsvergoeding als inkomsten moeten worden verantwoord en mogen de (beroeps)kosten die worden gemaakt worden afgetrokken. Het resultaat zal het raadslid moeten verantwoorden in de aangifte inkomstenbelasting, onder de post inkomsten uit overige werkzaamheden. De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen voor de raadsleden die niet als fictief werknemerschap te kwalificeren zijn op grond van deze verordening aan de Belastingdienst doorgeven middels een formulier IB-47. Omdat raadsleden op persoonlijke titel worden gekozen, zijn zij niet aan te merken als (fiscaal) ondernemer. Er hoeft dan ook geen VAR-verklaring / Modelovereenkomst ZZP overgelegd te worden aan de gemeente.
De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is niet van toepassing op raadsleden.
Artikel 1. Definitiebepalingen Dit artikel behoeft geen toelichting
Artikel 2. Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden
De hoogte van de raadsvergoeding is verplichtend bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse. Vanaf de dag van beëdiging hebben de raadsleden recht op de vergoedingen die verbonden zijn aan hun functie. Wat betreft de vergoeding voor de werkzaamheden is dit geregeld in artikel 3.1.1, eerste lid. De gemeenteraad kan op grond van het vierde lid van artikel 3.1.1 bij verordening bepalen dat een deel van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitbetaald als presentiegeld. Het gaat om maximaal 20% van de vergoeding. In een dergelijke verordening mag geen onderscheid worden gemaakt tussen de raadsleden: een presentievergoeding geldt dan voor alle raadsleden.
De raad van Opsterland kiest hier niet voor omdat het fenomeen spookleden niet voorkomt.
Spookleden zijn volksvertegenwoordigers die wel zijn gekozen, maar die niet of nauwelijks aanwezig zijn bij de vergaderingen of activiteiten van de desbetreffende gemeenteraad.
Artikel 3. Toelage lid onderzoekscommissie van raadsleden
Dit artikel gaat over de toelage voor de raadsleden die lid zijn van een onderzoekscommissie zoals beschreven in artikel 155a, derde lid Gemeentewet. In het Rechtspositiebesluit is bepaald dat de raad per verordening de hoogte van de toelage moet vaststellen ( artikel 3.1.3. lid 1 Rechtspositiebesluit).
Het bedrag van € 240,- is als volgt berekend: driemaal de maandelijkse vergoeding klasse 4 (€ 958,91)= € 2876,73: 12 (maanden)= € 239,73 (afgerond op € 240,- per maand. Deze berekening is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.3. van het Rechtspositiebesluit.
Het Rechtspositiebesluit wijst ook andere zogenaamde ‘zware commissies’ aan waarbij raadsleden die hier lid van zijn recht hebben op een toelage. Het betreft de vertrouwenscommissie en de rekenkamerfunctie. Wat de laatste “commissie” betreft is dit in Opsterland niet aan de orde. De rekenkamerfunctie wordt namelijk uitgeoefend door een rekenkamercommissie waar raadsleden geen lid van kunnen zijn. De hoogte van de toelagen voor zware commissies zijn bepaald in het Rechtspositiebesluit. De raad hoeft deze dus niet apart vast te stellen.
Wat betreft de hoogte van de toelagen voor het lidmaatschap van de vertrouwenscommissie geldt een vast (belast) bedrag van € 120 per maand. Het bedrag wordt naar rato van de duur van de activiteiten toegepast. Zolang een commissie “slapend” is, althans niet actief, ontvangen de leden geen toelage: niet de duur van het lidmaatschap is van belang, maar de duur van de activiteiten.
De raad kan naast de zware ofwel bijzondere commissies die in het Rechtspositiebesluit staan opgenomen ( artikel 3.1.2 en 3.1.3 Rechtspositiebesluit) ook andere commissies aanwijzen als bijzondere of zware commissies en daarmee bepalen dat raadsleden die hier lid van zijn een toelage krijgen. De vaststelling dat er sprake is van een dergelijke bijzondere commissie, met deze financiële gevolgen, moet bij verordening plaatsvinden. Daarbij moet gemotiveerd worden dat het lidmaatschap van deze commissies duidelijk meerwerk is naast het reguliere lidmaatschap van de gemeenteraad.
De raad van Opsterland kiest er voor geen andere commissies als “bijzonder” aan te wijzen dan die commissies die reeds in het rechtspositiebesluit als zodanig worden aangewezen.
Artikel 4. Reis- en verblijfkosten raadsleden voor reizen buiten de gemeente
Ingevolge artikel 96, in samenhang met artikel 97, van de Gemeentewet kunnen kosten voor (dienst)reizen buiten het grondgebied van de gemeente alleen op basis van een verordening van de gemeenteraad worden vergoed. In deze bepaling is bij verordening geregeld dat raads- en commissieleden een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente kunnen krijgen ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur. Onder reizen “buiten de gemeentegrenzen” kunnen ook de buitenlandse dienstreizen worden geschaard. De naar redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten voor dienstreizen in het buitenland, die door of vanwege de gemeente zijn georganiseerd komen ook voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 5. Scholing raadsleden
Voor raadsleden is expliciet bepaald dat de kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde functionele scholing, zoals deelname aan congressen en opleidingen, ten laste kunnen worden gebracht van de gemeente (artikel 3.3.3. Rechtspositiebesluit). Partijpolitieke scholing komt niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking. De inhoud van de scholing is bepalend of deze al dan niet partijpolitiek georiënteerd is. Wanneer scholing verzorgd wordt door een politieke partij betekent dat niet automatisch dat die scholing partijpolitiek georiënteerd is.
Om in aanmerking te komen voor vergoeding van de scholingskosten, moet gemotiveerd worden dat het gaat om functiegerichte scholing. Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden. Scholing is partijpolitiek georiënteerd als zij geheel of gedeeltelijk tot doel heeft betrokkene op te leiden in het gedachtegoed van de desbetreffende partij.
Overigens kan de gemeente ook zelf dit soort scholing (laten) verzorgen. Ook die lasten komen ten laste van de gemeente.
Het beoordelen van en/of fiatteren van scholingsaanvragen is gemandateerd aan de griffier.
Artikel 6. Betaling en declaratie van onkosten
Het Rechtspositiebesluit en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers regelen wanneer de vergoedingen en onkosten betaald moeten worden aan raads- en commissieleden.
De betaling van onkosten kan door raadsleden worden voorgeschoten uit eigen middelen, later gedeclareerd worden of de factuur kan rechtstreeks naar de gemeente worden verstuurd. Het verdient aanbeveling dat het college een formulier vaststelt waarmee raadsleden gemaakte onkosten kunnen verantwoorden. Raadsleden declareren in beginsel hun kosten bij de griffier. Raadsleden die gekozen hebben voor “opting-in” ( zie bij de algemene toelichting) kunnen de declaratie digitaal indienen via Youforce. Voor raadsleden die de raadsledenvergoeding bruto krijgen uitbetaald is een apart declaratieformulier beschikbaar.
Artikel 7. Intrekking, inwerkingtreding en citeertitel. Dit artikel behoeft geen toelichting.