Organisatie | Twenterand |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Erventransitie Gemeente Twenterand 2019. |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Bijlage 1 Buitengebied-contourenkaart Bijlage 3 Regels Buitengebied Twenterand Rec Bijlage 4 Regels Buitengebied Twenterand Bedr |
Geen
artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-03-2019 | Nieuwe Regeling | 12-03-2019 |
De veranderingen op het platteland gaan in hoog tempo. In de landbouw is er sprake van schaalvergroting. Het aantal agrarische bedrijven wordt snel minder en de bedrijven die blijven worden groter. Door deze ontwikkelingen komt een groot deel van de schuren in het buitengebied leeg te staan. Om verrommeling te voorkomen is het wenselijk om een oplossing te kiezen voor deze schuren. De Omgevingsvisie Overijssel biedt aan gemeenten beleidsruimte voor het bedenken en faciliteren van deze oplossingen. De visie biedt de gemeente veel ruimte voor maatwerk. Voor een deel wordt van deze geboden ruimte door de gemeente Twenterand onvoldoende gebruik gemaakt. Deze nota is bedoeld als een integraal toetsingskader voor verzoeken voor sloop en/of herbestemming van vrijkomende agrarische gebouwen die bij de gemeente binnenkomen.
De beleidsregels erventransitie bieden een vereenvoudiging van de eerdere Rood voor Rood regeling en een uitbreiding van de mogelijkheden voor Rood voor Rood en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De regeling is bedoeld om de sloop van landschapsontsierende bebouwing in met name het buitengebied te bevorderen.
Bijkomend voordeel is dat door toepassing van de regeling tegemoet kan worden gekomen aan de wens van de raad om ruimere mogelijkheden te bieden voor bijgebouwen bij woningen.
Binnen de regeling kan de sloopoppervlakte gebruikt worden voor nieuwbouw of uitbreiding van woningen, omzetting van een inwoongedeelte naar een reguliere woning, grotere bijgebouwen bij woningen of uitbreiding van bedrijfsbestemmingen. Voor uitbreiding van agrarische bedrijven wordt de regeling niet toegepast omdat de gemeente Twenterand een maximale oppervlakte van 1,5 hectare voor agrarische bedrijven hanteert, wat in het bestemmingsplan Buitengebied Twenterand al is geregeld.
Doel van de regeling is het terugbrengen van de oppervlakte aan landschapsontsierende vrijkomende agrarische gebouwen te stimuleren. Door toepassing van de regeling kunnen middelen worden gegenereerd om een deel van de kosten van de sloop van vrijkomende agrarische bebouwing te dekken.
Ook wordt de leefbaarheid van het platteland met deze regeling bevorderd, door het mogelijk maken van nieuwe functies in vrijkomende bebouwing, uitbreiding van woonmogelijkheden en het stimuleren van investering in de ruimtelijke kwaliteit.
Omdat de impact en ruimtelijke uitstraling, gebiedseigen en maatschappelijke meerwaarde van verschillende ontwikkelingen verschillend zijn gelden hiervoor verschillende sloopfactoren. Om de verwijdering van asbest hierbij te bevorderen wordt daarvoor een lichtere factor gehanteerd dan bij sloop van bebouwing zonder asbest.
Daar waar geen begrip is opgenomen worden de begrippen uit het bestemmingsplan Buitengebied Twenterand gehanteerd dat op 13 maart 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad;
Gebied zoals aangegeven als bebouwde kom in bijlage 1;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
een gebouw of een onderdeel van een gebouw, dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw valt aan te merken. Hiervan is sprake indien het gebouw minimaal 1,50 m lager is dan het hoofdgebouw en voor zover het niet als onderdeel van de woning in gebruik is;
Gebied zoals aangegeven als buitengebied in bijlage 1;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit; met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van de aan huis verbonden activiteit; en (detail)handel in (semi)agrarische producten en streekproducten met een maximaal bruto vloeroppervlak van 100 m2;
perceel grond binnen of direct aansluitend aan de woonbestemming van minimaal 1 ha in eigendom;
Maximaal oppervlakte aan ondergeschikte gebouwen.
De oppervlakte aan ondergeschikte gebouwen dat maximaal op een perceel is toegestaan in het bestemmingsplan “Buitengebied Twenterand” dat op 13 maart 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad;
Voormalig Agrarisch Bouwperceel
Perceel met een aantoonbare (agrarische) bedrijfshistorie. Hiervan is sprake als voldaan wordt aan alle volgende voorwaarden:
Vrijkomend Agrarisch Bebouwing (VAB):
Gebouwen met een aantoonbare agrarische bedrijfshistorie die niet langer gebruikt worden voor de functie waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgericht. Hiervan is sprake als:
3.2.1Uitbreiding bijgebouwen bij woningen
Voor uitbreiding van bijgebouwen bij woning in de bebouwde kom gelden de “Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Twenterand 2019” met dien verstande dat deze regeling mag worden ingezet om sloopoppervlakte van bijgebouwen in te zetten op een ander perceel binnen de bebouwde kom, mits dit leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
4 Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bebouwing
Aanvullend op de mogelijkheden die het bestemmingsplan “Buitengebied Twenterand” biedt kunnen in Vrijkomende Agrarische Gebouwen ook activiteiten worden toegestaan die qua aard, omvang en intensiteit op één lijn te stellen zijn met de mogelijkheden als benoemd in bijlage 3 en 4 bij de regels van bestemmingsplan “Buitengebied Twenterand” met dien verstande dat detailhandel niet wordt toegestaan;
6. Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van bestaand) wordt, naast een investering in de landschappelijke inpassing, de meerwaarde die als gevolg van een initiatief op de betrokken gronden van het initiatief ontstaat geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving).
Waardevermindering als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan, zoals bijvoorbeeld van agrarische grond naar bos en natuur of landschap dan wel van bedrijfsterreingrond naar bos en natuur of landschap, mag worden meegenomen in de berekening, voor zover het gaat om het veranderen van de bestemming ten behoeve van de basisinspanning.
De in deze notitie vastgelegde beleidsregels zijn te kwalificeren als beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat er gehandeld wordt overeenkomstig het gestelde in deze beleidsnotitie. Dit is bepaald in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Er kan worden afgeweken van de beleidsregels indien de specifieke omstandigheden van een concreet geval hiertoe aanleiding geven.
Hier wordt per begrip aangegeven wat hieronder verstaan wordt in het kader van de regeling.
Het kan zijn dat voormalige agrarische bedrijven vanwege een actualisatie een andere bestemming hebben gekregen (bijvoorbeeld een woonbestemming). In deze situaties wordt gekeken naar de oorsprong van de gebouwen. Hierom is voor vrijkomende agrarische bebouwing een definitie opgenomen in de lijst met begrippen in hoofdstuk 2.1.
In alle gevallen is ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt.
Het is de bedoeling dat op de erven die deelnemen aan deze regeling wordt gekozen voor een oplossing die zorgt voor een oplossing voor alle vrijkomende agrarische bebouwing. Dit hoeft niet automatisch te betekenen dat alle vrijkomende agrarische gebouwen moeten worden gesloopt. In geval van VAB of ontmenging kan het wenselijk zijn dat enkele gebouwen blijven staan. Doel van deze regel is dat er geen schuren blijven staan die in een later stadium op een ander perceel alsnog worden ingezet. Op deze wijze blijft ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt van de regeling en niet financiële motieven.
In het bestaande beleid Rood voor Rood was opgenomen dat de regeling ook geldt voor grootschalige kassen waarin een hoofdactiviteit plaats vond. Hierbij was opgenomen dat voor de sloop van 4500 m2 aan kassen één compensatiekavel kon worden verkregen. Voor sheds wordt een vergelijkbare regeling opgenomen.
De stukken moeten een verantwoording bevatten dat een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de directe omgeving, die gericht is op het betrekken van de belangen van omwonenden bij de beoogde ontwikkeling. Een dialoog kan ertoe leiden dat bij de beoogde ontwikkeling aandacht wordt besteed aan de wensen en zorgen van de omgeving wanneer het gaat om de ruimtelijke gevolgen van de beoogde ontwikkeling. Aan het vereiste van een zorgvuldige dialoog wordt in ieder geval voldaan wanneer:
De tabellen onder hoofdstuk 3. Schuur voor Schuur dienen als volgt toegepast te worden.
Allereerst wordt bepaald welk oppervlakte aan bebouwing initiatiefnemer wenst te realiseren. Vervolgens wordt van de eerste 100m2 van die te bouwen oppervlakte de verhouding van de eerste trede toegepast: 1:1 (bij asbest) of 1:2 (bij geen asbest). Bij de volgende 400m2 wordt de verhouding van de tweede trede toegepast: 1:2 (bij asbest) of 1:4 (bij geen asbest). Bij grotere oppervlaktes te bouwen dan 500m2 wordt voor het meerdere boven de 500m2 de verhouding van de derde trede toegepast : 1:3 (bij asbest) of 1:5 (bij geen asbest). Zie onder.
De tabel onder Hoofdstuk 5 Schuur voor woning dient als volgt toegepast te worden.
Bij combinaties van sloopoppervlaktes met en zonder asbest dient het sloopoppervlak als volgt berekend te worden:
De sloopmeters worden gedeeld door de minimaal te slopen m2 met en m2 zonder asbest (voor respectievelijk 1,2 en 3 woningen worden de m2 uit de tabel aangehouden) en vervolgens bij elkaar opgeteld. De uitkomst bepaald het aantal terug te bouwen woningen waarbij de drempels met asbest bepalend zijn voor het aantal woningen.
Vierkante meters die zijn gesloopt in het buitengebied mogen niet worden ingezet in de bebouwde kom omdat hier geen noodzaak is voor grote bijgebouwen en dit vanuit ruimtelijk oogpunt normaal gesproken ongewenst is. Vierkante meters die zijn gesloopt in de bebouwde kom mogen niet worden ingezet in het buitengebied om zoveel mogelijk verstening in het buitengebied tegen te gaan.
3.2.1 Uitbreiding bijgebouwen bij woningen
De gemeente Twenterand heeft de beleidsnota “Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Twenterand 2019” vastgesteld. Hierin wordt aangegeven welke bouwmogelijkheden er zijn binnen de woonbestemmingen in de bebouwde kom. De gemeente Twenterand kent in de bebouwde kom drie verschillende woonbestemmingen (Woongebied, wonen en wonen karakteristiek). Voor alle bestemmingen is een eigen set met regels opgenomen in het beleid waarin de meest actuele uitgangspunten voor deze bestemmingen zijn verwoord. Het beleid kent een saneringsregel waarin het mogelijk is om, wanneer er al een te grote oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel aanwezig is, bijgebouwen terug te bouwen met een grotere oppervlakte dan bij recht in de regels mogelijk is. Er moet dan een substantieel deel van het surplus aan bebouwing worden gesloopt. Deze regeling kan alleen worden toegepast op het eigen terrein. In deze beleidsregels wordt het mogelijk gemaakt om het oppervlak uit te wisselen met andere percelen binnen de bebouwde kom.
3.3.1 Uitbreiding bijgebouwen bij woningen
Met deze beleidsregel wordt het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen op een perceel met de bestemming ‘wonen’ beperkt op 250m2. Door de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen te beperken blijft er enigszins een balans tussen het hoofdgebouw (woning) en de bijgebouwen. Bij een grotere oppervlakte zal deze balans worden verstoord. Daarbij biedt een oppervlakte van 250 m2 voldoende mogelijkheden voor een woonperceel in het buitengebied. Voor de berekening van de oppervlakte die uiteindelijk wordt toegestaan wordt gebruik gemaakt van een tabel. In deze tabel is een gestaffelde regeling opgenomen die, naarmate de afwijking van het bestemmingsplan groter wordt, meer eisen stelt aan de tegenprestatie.
3.3.2 Uitbreiding bij voormalige agrarische bouwpercelen
Bij voormalige agrarische bouwpercelen mag in geval van sanering van bedrijfsgebouwen een maximale oppervlakte van 750m2 worden teruggebouwd. Deze percelen kennen van oudsher al een grootschaliger opzet. De erven hebben, met name door de erfbeplanting vaak een dusdanige structuur dat deze grotere gebouwen verdragen. Voor de berekening van de oppervlakte die uiteindelijk wordt toegestaan wordt gebruik gemaakt van een tabel. In deze tabel is een gestaffelde regeling opgenomen die, naarmate de afwijking van het bestemmingsplan groter wordt, meer eisen stelt aan de tegenprestatie.
3.3.3 Uitbreiding aan het buitengebied gebonden niet agrarische bedrijven
3.3.4 Uitbreiding niet aan het buitengebied gebonden niet agrarische bedrijven
De gemeente kent een afzonderlijke regeling voor toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Hier wordt voor niet agrarische bedrijven in het buitengebied de mogelijkheid geboden om uit te breiden. In deze regeling wordt de wijziging van de bestemming ‘op waarde gezet’. In de praktijk blijkt het moeilijk te zijn om geschikte investeringen in de ruimtelijke kwaliteit te vinden. Hierom wordt een tweede mogelijkheid geboden om aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving te voldoen. Door de sloop van schuren is het ook mogelijk om te voldoen aan de KGO.
Om niet agrarische bedrijven in het buitengebied uit te kunnen breiden zal een grotere oppervlakte aan vrijkomende agrarische gebouwen moeten worden gesloopt. Wanneer niet op deze wijze kan worden voldaan aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving zal de investering in ruimtelijke kwaliteit worden bepaald met toepassing van artikel 6.1.
Uitgangspunt voor niet agrarische bedrijvigheid is dat deze thuishoort op een bedrijventerrein en niet in het buitengebied. Door initiatiefnemer zal moeten worden aangetoond dat verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is. Opgemerkt wordt hierbij dat aantonen meer is dan alleen maar stellen dat een verplaatsing naar het bedrijventerrein niet mogelijk is. Hier dient een gedegen onderbouwing aan ten grondslag te liggen.
Het is niet wenselijk niet agrarische bedrijven in het buitengebied maar oneindig te laten uitbreiden. Er moet enige groeimogelijkheid worden geboden om bedrijven in het buitengebied ook toekomstperspectief te geven. Er wordt echter wel een lange termijnvisie verlangd van het bedrijf. Wanneer men verwacht enorm door te groeien zal helder moeten zijn dat er voor niet agrarische bedrijven in het buitengebied grenzen bestaan voor de groeimogelijkheden.
4 Hergebruik Vrijkomende Agrarische Gebouwen
a. en b. Het bestemmingsplan “Buitengebied Twenterand” is onlangs vastgesteld op basis van de nota platteland uit 2013. In het bestemmingsplan Buitengebied Twenterand zijn dus de beleidsinzichten uit 2013 verwerkt. In de praktijk is gebleken dat er vraag is naar ruimere mogelijkheden in vrijkomende agrarische gebouwen. Het verruimen van deze mogelijkheden hoeft niet bezwaarlijk te zijn zolang deze activiteiten geen grotere impact hebben dan de activiteiten zoals deze zijn genoemd in bijlage 3 en 4 bij de regels van het bestemmingsplan “Buitengebied Twenterand”. Te denken valt aan kleinschalige (ZZP) bedrijven die de vrijkomende agrarische gebouwen gebruiken ten behoeve van opslag, stalling van de (eigen) bedrijfsauto en lichte werkzaamheden (fabriceren van kozijnen). Daarbij blijft van belang dat de activiteiten kleinschalig zijn. Dit zal in de bestemmingsplanregeling moeten worden geborgd.
d. Soms zijn de vrijkomende agrarische gebouwen in een dusdanig slechte staat dat nieuwbouw wenselijk is. Hiervoor dient echter wel meer gesaneerd te worden dan wordt teruggebouwd. Hierom wordt verwezen naar artikel 3.3.2 van de schuur voor schuur regeling.
5 Schuren voor woning ( voorheen Rood voor Rood)
Om de sloop van zoveel mogelijk vierkante meters te stimuleren wordt een staffeling in de regeling aangebracht: voor een tweede of derde woning ( dit wordt als maximum opgenomen) wordt in plaats van 2 en 3 keer het aantal te slopen meters respectievelijk 2,5 en 5 keer het aantal te slopen meters ten opzichte van 1 woning opgenomen. Hiermee is de ruimtelijke kwaliteitswinst groot. Door per woning de sloopfactor te verdubbelen moet per saldo meer worden gesloopt, maar wordt het voor grotere (voormalige) bedrijven eenvoudiger om deel te nemen. In het verleden werd hierbij een financiële onderbouwing vereist om aan te tonen dat een extra woning noodzakelijk was om de sloopkosten te kunnen financieren. Nu wordt uitgegaan van ervaringscijfers die aantonen dat door de genoemde staffeling wordt voldaan aan de vereiste financiële noodzaak. De vereiste van de financiële onderbouwing wordt losgelaten. De investering in ruimtelijke kwaliteit dient sowieso te worden aangetoond in een erfinrichtingsplan, deel uitmakend van de noodzakelijke bestemmingsplanherziening voor alle betrokken locaties.
6. Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)
Dit hoofdstuk is te zien als een ‘vangnetbepaling’. Wanneer een initiatiefnemer een ontwikkeling wenst en deze niet kan compenseren met de sloop van vrijkomende agrarische gebouwen kan ervoor worden gekozen om de ontwikkeling op waarde te zetten. Verandering van bestemming zal in veel gevallen leiden tot een verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit. Door de meerwaarde die de nieuwe bestemming ten opzichte van de huidige bestemming genereert in te zetten voor de ruimtelijke kwaliteit kan de ontwikkeling per saldo toch bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.
De Omgevingsvisie stelt, dat bij een nieuwe ontwikkeling altijd zorggedragen moet worden voor een adequate landschappelijke inpassing. In de Omgevingsvisie wordt dit de basisinspanning genoemd. Te denken valt aan (het uitvoeren van) een landschapsplan/erfbeplantingsplan. Een dergelijke inspanning moet een initiatiefnemer altijd leveren. Echter om een evenwicht tussen de ontwikkeling in het buitengebied en de (verbetering of herstel van de) kwaliteit van de omgeving te krijgen, is meer nodig; een aanvullende kwaliteitsbijdrage. Deze aanvullende kwaliteitsbijdrage wordt bepaald aan de hand van de meerwaarde. Het bedrag van de meerwaarde kan naar boven of beneden worden bijgesteld door een aantal wegingsfactoren. Eenvoudig gezegd komt het er op neer dat er als gevolg van het initiatief een meerwaarde van de betrokken gronden van het initiatief ontstaat. Het bedrag dat gebruikt wordt voor de berekening, is de uitkomst van de opbrengsten minus de kosten (à la rood-voor-rood).
De berekening van de meerwaarde is weergegeven in onderstaande tabel.
Meerwaarde = totaal opbrengsten – totaal kosten
Om de bestemming te wijzigen zijn vaak onderzoeken noodzakelijk. Daarbij moet een erfinrichtingsplan worden gemaakt, moet een bestemmingsplan worden opgesteld en moeten leges worden betaald. Deze kosten kunnen in de meerwaardeberekening van de meerwaarde worden afgetrokken. Om misbruik te voorkomen wordt het maximum gesteld op € 25.000,--
Landschapselementen als bomenrijen, singels of houtwallen hebben onderhoud nodig. Goed onderhouden landschapselementen dragen bij aan een goede ruimtelijke kwaliteit. Onderhoudskosten mogen worden opgevoerd als kosten in de meerwaardeberekening. Deze kosten zullen moeten worden vastgelegd in een overeenkomst om de uitvoering hiervan af te dwingen.
De meerwaarde alleen geeft geen afdoende beeld van de benodigde compensatie. De omgevingsvisie noemt een aantal (wegings)factoren die van invloed zijn op de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestaties. Door toepassing van deze wegingsfactoren kan het bedrag van de meerwaardeberekening naar boven of beneden worden bijgesteld. De wegingsfactoren zijn meegenomen in een puntenberekening die in tabelvorm is weergegeven. De getallen achter de wegingsfactoren die op het initiatief van toepassing zijn worden bij elkaar opgeteld en vormen op deze wijze het percentage waarmee het bedrag van de meerwaarde wordt aangepast. Het bedrag van de meerwaarde dat is aangepast met de wegingsfactoren is de aanvullende kwaliteitsbijdrage. Aanpassing van de meerwaarde met de wegingsfactoren kan leiden tot een aanvullende kwaliteitsbijdrage van 60 tot 120 procent van de meerwaarde. Dit bedrag wordt in overleg met de initiatiefnemer geïnvesteerd in de kwaliteit van de omgeving.
Zoals onder ‘a’ aangegeven moet deze regeling worden gezien als een vangnetbepaling. Wanneer een initiatief is mogelijk gemaakt met één van de artikelen 3,4 en/of 5 van deze regeling is dit hoofdstuk niet langer van toepassing en wordt men geacht te hebben voldaan aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Omzetten van een agrarische bestemming naar de bestemming ‘bos’ of ‘natuur’ levert een waardevermindering van de gronden op. Deze waardevermindering mogen als kosten worden opgevoerd in de meerwaardebepaling. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om met toepassing van deze bepaling grote oppervlakten aan goede agrarische grond om te zetten naar een bos- of natuurbestemming. Omzetting naar een dergelijke bestemming zal een doel moeten dienen.
De meerwaarde alleen geeft geen afdoende beeld van de benodigde compensatie. De omgevingsvisie noemt een aantal (wegings)factoren die van invloed zijn op de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestaties. Door toepassing van deze wegingsfactoren kan het bedrag van de meerwaardeberekening naar boven of beneden worden bijgesteld.
De wegingsfactoren zijn meegenomen in een puntenberekening (zie onderstaande tabel).
De getallen achter de wegingsfactoren die op het initiatief van toepassing zijn worden bij elkaar opgeteld en vormen op deze wijze het percentage waarmee het bedrag van de meerwaarde wordt aangepast. Het bedrag van de meerwaarde dat is aangepast met de wegingsfactoren is de aanvullende kwaliteitsbijdrage. Aanpassing van de meerwaarde met de wegingsfactoren kan leiden tot een aanvullende kwaliteitsbijdrage van 60 tot 120 procent van de meerwaarde. Dit bedrag wordt in overleg met de initiatiefnemer geïnvesteerd in de kwaliteit van de omgeving.
Samen met de gemeente (en eventueel samen met een ervenconsulent) wordt bekeken hoe de landschappelijke inpassing (basisinspanning) plaats moet vinden. Naast de gemeentelijke visies en beleidsnota’s kunnen de gebiedskenmerken en de daarbij omschreven ambities in de Omgevingsvisie dienen als inspiratiebron.
Voor een initiatief waarop de KGO van toepassing is, betaalt de initiatiefnemer dus de landschappelijke inpassing (basisinspanning) plus de aanvullende kwaliteitsbijdrage die wordt berekend door de meerwaarde van de ontwikkeling te verrekenen met de wegingsfactoren.
De in deze notitie vastgelegde beleidsregels zijn te kwalificeren als beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat er gehandeld wordt overeenkomstig het gestelde in deze beleidsnotitie. Indien noodzakelijk zal bij de besluitvorming geborgd worden dat voldaan wordt aan het beleid. Voorbeelden zijn het opnemen van voorwaardelijke verplichtingen in de regels van het bestemmingsplan en privaatrechtelijke overeenkomsten. Handhaving zal hierop toezicht houden.
Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat de afwijkingsbevoegdheid in deze beleidsnotitie ruimer is dan de zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid zoals die bepaald is in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. De inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 ziet namelijk op niet voorziene bijzondere gevallen waarvoor de beleidsregels zelf geen ruimte bieden om daar rekening mee te houden. De hier aan de orde zijnde afwijkingsbevoegdheid biedt een zelfstandige mogelijkheid om van de beleidsregels af te wijken. Dit kan zowel in positieve als in negatieve zin zijn. Bij een afwijking van de beleidsregels zal uitdrukkelijk gemotiveerd worden waarom er wordt afgeweken. Het voldoen aan de beleidsregels is dan ook geen garantie dat ook daadwerkelijk medewerking wordt verleend aan de gewenste activiteit. Er kunnen bij een specifieke situatie zodanige feiten en omstandigheden spelen dat geen medewerking wordt verleend ondanks dat aan de beleidsregels wordt voldaan. Het spiegelbeeld kan ook het geval zijn. Er kunnen bij een specifieke situatie zodanige feiten en omstandigheden spelen dat wel medewerking wordt verleend ondanks dat niet aan de beleidsregels wordt voldaan.
Deze ruimere afwijkingsbevoegdheid past binnen het nieuwe omgevingsgericht werken. Er is meer maatwerk mogelijk. Verder past de afwijkingsbevoegdheid in de lijn van de indringendere toetsing van de bestuursrechter. Dat de indringender toetsing ook plaatsvindt bij de toepassing van beleidsregels blijkt bijvoorbeeld uit de trendsettende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2840 (zie met name rechtsoverweging 4.3).
7.4 Voorrangsregeling met ander beleid
Er zijn beleidsnota’s die beleidsregels bevatten die nog steeds actueel zijn en beleidsregels die achterhaald zijn bij de inwerkingtreding van deze beleidsnota. Deze beleidsnota’s kunnen dan ook nog niet geheel worden ingetrokken. Een voorbeeld is de nota platteland. Ter voorkoming van juridische discussies welk beleid geldt is in paragraaf 7.4 een voorrangsregeling opgenomen. Bij tegenstrijdigheid of afwijking tussen deze beleidsnota en andere eerdere vastgestelde beleidsnota’s, geldt bij voorrang deze beleidsnota.