Organisatie | Twenterand |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Twenterand 2019 |
Geen
artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-02-2019 | 01-01-2019 | 18-12-2018 |
In de Wmo 2015 staat de eigen verantwoordelijkheid van personen en zijn sociale netwerk nadrukkelijk voorop en is de gemeente alleen aan zet voor zover de persoon niet zelf of met de hulp van dat netwerk tot participatie kan komen.
Zelfredzaam wordt in de wet als volgt gedefinieerd:
In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
De omschrijving van ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen:
Reikwijdte algemene dagelijkse levensverrichtingen
Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van het bieden van structuur bij de persoonlijke verzorging. De ADL-uitgangspunten worden gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van aantoonbare lichamelijke en of geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan uitvoeren, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Bij de beoordeling in hoeverre iemand zelfredzaam is op het gebied van de algemene dagelijks levensverrichtingen wordt nadrukkelijk gekeken naar: “het bieden van ondersteuning bij het laten
uitvoeren van deze handelingen door de inwoner zelf” .
Bijvoorbeeld; aansporen om uit bed te komen of juist naar bed te gaan, aansporen om te eten en te drinken, aansporen om medicijnen in te nemen, aansporing om onder de douche te gaan (lichamelijke hygiëne etc. De overname van persoonlijke verzorging bij mensen met dementie of medische problematiek valt onder de Zorgverzekeringswet. Het bieden van structuur (aansporen) maakt deel uit van de Wmo 2015.
Reikwijdte gestructureerd huishouden
Op grond van de Wmo 2015 en de Memorie van Toelichting is de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning gedefinieerd als:
Op grond van de Wmo 2015 gaat het bij participatie om het actief deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
1.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet bij wet, waaronder de Wmo 2015, wordt aangeboden en die, indien voorhanden, in redelijkheid een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.
Uit jurisprudentie blijkt dat een voorziening algemeen gebruikelijk is als deze voldoet aan de volgende criteria:
De jurisprudentie verwoordt het zo:
“een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was” (zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562).
Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.
Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:
De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt:
Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.
Een maatwerkvoorziening wordt in de Wmo 2015 als volgt gedefinieerd:
Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de persoon als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
In de Wmo 2015 is een uitvoerige beschrijving van de toegangsprocedure tot maatschappelijke ondersteuning opgenomen. De wet schrijft voor dat zodra een persoon zich meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning er een onderzoek moet worden uitgevoerd. In dit hoofdstuk is uitgewerkt hoe de melding en het onderzoek plaatsvinden.
Een melding kan door of namens de cliënt schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan. Met een melding maakt de cliënt duidelijk dat hij behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Dat wil zeggen dat hij een hulpvraag heeft die te maken heeft met belemmeringen in zijn zelfredzaamheid of participatie of dat hij behoefte heeft aan beschermd wonen of opvang.
Nadat de cliënt een melding heeft gedaan, wordt door het college de ontvangst van de melding binnen vijf werkdagen al dan niet schriftelijk bevestigd. Er wordt bezien of er sprake is van een melding die verder onderzoek vergt of dat het gaat om een ondersteuningsvraag die direct telefonisch of bij het eerste contact kan worden ingevuld. Bijvoorbeeld door de persoon te verwijzen naar het loket of de organisatie waar hij met zijn ondersteuningsvraag terecht kan.
Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger(s) voorafgaande aan het onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van cliëntondersteuning. De cliëntondersteuning is gratis beschikbaar, onafhankelijk en strekt zich uit over alle levensgebieden. Voor deze cliëntondersteuning kan een beroep worden gedaan op de organisaties die dat in Twenterand aanbieden.
De cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zeven dagen een persoonlijk plan te overhandigen waarin hij de onderwerpen die tijdens het onderzoek aan de orde zullen komen beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Voor het opstellen van een persoonlijk plan krijgt de cliënt zeven dagen de tijd. Deze zeven dagen vallen binnen de afhandelingstermijn van zes weken. Het college betrekt het betreffende persoonlijk plan bij het onderzoek.
Het college onderzoekt in een persoonlijk gesprek of in gesprekken tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst overige familie of direct betrokkenen zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;
het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;
welke bijdragen in de kosten de cliënt verschuldigd is;
de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.
Verslag en/of het ondersteuningsplan
De afspraken tussen het college en de cliënt worden vastgelegd in een gespreksverslag. Als gespreksverslag kan ook dienstdoen het ondersteuningsplan, tenzij dit ondersteuningsplan gelet op de aard van de te leveren hulp en in afstemming met de cliënt niet noodzakelijk is.
Het gespreksverslag of in voorkomende gevallen het ondersteuningsplan wordt zo spoedig mogelijk na het gesprek door het college aan de cliënt verstrekt. Opmerkingen of latere aanvulling van de cliënt worden aan het gespreksverslag dan wel het ondersteuningsplan toegevoegd.
Wanneer de cliënt het eens is met het ondersteuningsplan en dit ondertekend, kan deze ook als aanvraagformulier dienen.
Advisering bij beoordeling aanvraag maatwerkvoorziening
Het college kan een adviesinstantie om advies vragen als zij dit van belang acht om de aanvraag voor een maatwerkvoorziening te kunnen beoordelen. Het college informeert de cliënt en zijn eventuele gemachtigde of mantelzorger dat deze adviesaanvraag wordt gedaan en informeert hem over de uitkomsten daarvan.
De cliënt of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag indienen nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden. Cliënt kan een aanvraag indienen middels een vastgesteld aanvraagformulier of door een ondertekend ondersteuningsplan. Na het indienen van een aanvraag heeft het college twee weken de tijd om op deze aanvraag te beslissen en de beschikking te versturen.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:
welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
wat de ingangsdatum en, indien aan de orde, duur van de verstrekking is;
hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;
welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking tevens vastgelegd:
voor welk resultaat het PGB kan worden aangewend;
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB;
wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld;
de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB.
Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.
Op basis van de Wmo 2015 ondersteunen gemeenten inwoners bij het zo lang mogelijk zelfstandig functioneren. Eén van de maatwerkvoorzieningen die hiervoor kan worden ingezet is de Huishoudelijke Ondersteuning (HO). De HO wordt ingezet als inwoners niet meer op eigen kracht of met behulp van hun sociale netwerk hun huis leefbaar kunnen houden. Huishoudelijke taken worden dan overgenomen door een hulp. Het resultaat leefbaar huis wordt hiermee bereikt. Onder leefbaar huis wordt verstaan dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimte en gang. Het huis dient zodanig leefbaar te zijn dat geen vervuiling plaatsvindt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van een leefbaar huis wordt gerealiseerd.
De gemeenteraad van Twenterand heeft in 2017 het Beleidskader Huishoudelijke Ondersteuning 2018 vastgesteld.
De normen die gebruikt worden in het beleidskader HO 2018 zijn gebaseerd op 2 onderzoeken:
Om de omvang van de HO te kunnen vaststellen, wordt gebruik gemaakt van deze normtijden. De daadwerkelijk in te zetten ondersteuning (activiteiten en frequenties) wordt afgestemd op de situatie van de cliënt en daarom kan er in de praktijk van afgeweken worden.
Het beleidskader HO 2018 bestaat uit een 6-tal modules met elk een eigen resultaat.
3.1.2 Resultaatgebieden Huishoudelijke Ondersteuning
De Wmo heeft als doel dat de cliënt ondersteund wordt in zijn zelfredzaamheid en kan participeren in de samenleving. De inzet van ondersteuning in het huishouden kan op één of meerdere specifieke resultaatsgebieden van het huishouden plaatsvinden waardoor de cliënt en eventuele gezinsleden ondersteund worden in het voeren van het huishouden. Het beleidskader HO 2018 bestaat uit een zestal modules met elk een eigen resultaat.
Basismodule ondersteuning bij het huishouden
Bij de basismodule ondersteuning bij het huishouden wordt per woonruimte aangegeven welke activiteiten met welke frequentie moeten worden verricht om het resultaat schoon en leefbaar huishouden te behalen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere basisactiviteiten (tabel 1) en incidentele activiteiten (tabel 2) die beiden onder de basismodule vallen.
Tabel 1: Basismodule huishoudelijke ondersteuning reguliere basisactiviteiten op grond van het HHM- onderzoek
Woonruimte Basisactiviteit Frequentie/norm Tijdbesteding in minuten
Woonkamer Stof afnemen hoog 1x per 2 weken 3,70
Stof afnemen midden 1x per week 8,20
Stof afnemen laag 1x per week 4,30
Slaapkamer Stof afnemen hoog 1x per 6 weken 2,20
Stof afnemen midden 1x per week 3,90
Stof afnemen laag 1x per week 2,40
Bed verschonen 1x per 2 weken 8,30
Keuken Stofzuigen 1x per week 3,10
Keukenblok (buitenzijde) 1x per week 9,70
Keukenapparatuur 1x per week 3,00
Afval opruimen 1x per week 4,70
Sanitair Badkamer schoonmaken 1x per week 11,70
Toilet schoonmaken 1x per week 6,20
Hal Stof afnemen hoog 1x per week 2,00
Stof afnemen midden 1x per week 2,30
Stof afnemen laag 1x per week 1,30
Trap stofzuigen 1x per week 3,30
Afstemming/so- Aankomst, vertrek, 1x per bezoek 21,90
Tabel 2: Basismodule huishoudelijke ondersteuning incidentiele activiteiten op grond van het HHM- onderzoek
Woonruimte Incidentele activiteit Frequentie/norm Tijdbesteding in minuten
Woonkamer Gordijnen wassen 1x per jaar 20,00
Reinigen lamellen/ 2x per jaar 1,10
Ramen binnenzijde 4x per jaar 12,00
Deuren/deurposten 1x per 8 weken 1,40
Meubels afnemen 1x per 8 weken 5,80
Radiatoren afnemen 2x per jaar 2,40
Slaapkamer Gordijnen wassen 1x per jaar 16,80
Reinigen lamellen/ 2x per jaar 44,60
Ramen binnenzijde 4x per jaar 8,90
Deuren/deurposten 2x per jaar 1,60
Radiatoren afnemen 2x per jaar 0,60
Keuken Gordijnen wassen 1x per jaar 10,00
Reinigen lamellen/ 3x per jaar 15,00
Ramen binnenzijde 4x per jaar 5,40
Deuren/deurposten 1x per 8 weken 1,90
Radiatoren afnemen 3x per jaar 1,10
Keukenkastjes 2x per jaar 5,70
Koelkast (binnenzijde) 3x per jaar 5,40
Oven/magnetron 4x per jaar 3,40
Vriezer los reinigen 1x per jaar 5,70
Afzuigkap reinigen 2x per jaar 2,00
Afzuigkap reinigen 2x per jaar 0,60
Sanitair Radiatoren afnemen 2x per jaar 1,30
Tegelwand badkamer 4x per jaar 4,10
Gordijnen wassen 1x per jaar 5,00
Ramen binnenzijde 4x per jaar 0,80
Reinigen lamellen/ 3x per jaar 15,00
Hal Radiator afnemen 2x per jaar 0,60
Aanleiding voor de inzet van deze aanvullende module kan zijn:
De extra noodzakelijke huishoudelijke ondersteuning dient een medische/fysieke oorzaak te hebben, die aantoonbaar is. Voorbeelden hiervan zijn (niet limitatief) ernstige klachten ten gevolge van COPD, medisch geobjectiveerde allergie voor huisstofmijt of een hogere vervuilingsgraad door gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen.
De module Extra hygiëne is qua activiteiten gelijk aan de basismodule. Alleen de frequentie van (enkele van) de activiteiten verschilt met de basismodule. De module Extra hygiëne kan worden ingezet wanneer uit onderzoek door de consulent van de gemeente vanwege een objectiveerbare beperking van de cliënt blijkt dat de ondersteuning bij het huishouden die de cliënt nodig heeft de basismodule overstijgt en wanneer er sprake is van een van bovenstaande redenen waardoor extra hygiëne in het huishouden noodzakelijk is. Bij de module Extra hygiëne is geen vaste frequentie te noemen bij huishoudelijke activiteiten. Dit omdat dit per cliënt verschillend kan zijn. De consulent beschrijft in het ondersteuningsplan welke specifieke activiteiten, in welke ruimte met welke frequentie, moeten worden verricht bij de cliënt.
Bij de module Extra hygiëne wordt onderscheid gemaakt tussen licht en zwaar huishoudelijk werk aan de hand van de desbetreffende activiteiten. Het is mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij zowel het licht als zwaar huishoudelijk werk, maar het is ook mogelijk dat dit bij een van beide noodzakelijk is. De omvang van de module Extra hygiëne is 90 minuten per week, of 78 uren per jaar. In tabel 3 zijn de activiteiten voor de module Extra hygiëne opgenomen:
Tabel 3: Overzicht activiteiten module Extra hygiëne op grond van de normen uit het CIZ protocol
Activiteiten Tijdbesteding in minuten per week
Licht huishoudelijk werk 30 minuten
Ondersteuning ten behoeve van deze module wordt geboden als een persoon een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van de kleding en het linnen- en/of beddengoed. Het doel van dit resultaat is de beschikking hebben over schone en draagbare kleding en linnen- en/of beddengoed.
Verwacht mag worden dat een cliënt beschikt over een wasmachine en droger. Als er geen wasmachine of droger is, behoort het realiseren van een wasmachine of droger tot de verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarnaast wordt van cliënt verwacht al het mogelijke te doen om het ontstaan van extra en/of zware was te beperken. Door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.
De vaststelling van de inhoud van de module vindt plaats door een individuele weging met afstemming op de individuele situatie. De module is aanvullend op de basismodule. In tabel 4 zijn de activiteiten voor de module Wasverzorging opgenomen:
Tabel 4: Overzicht activiteiten module Wasverzorging op grond van de normen uit het CIZ- protocol
Activiteiten Tijdbesteding in minuten per week
Wasgoed sorteren en wassen in wasmachine
Wasgoed ophangen en afhalen Eenpersoonshuishouden: 60 minuten
Wasgoed drogen in de droger Meerpersoonshuishouden: 90 minuten
Wasgoed strijken (bovenkleding)
Naast deze activiteiten zijn er ook nog factoren waardoor meer hulp bij de wasverzorging noodzakelijk kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):
Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Wasverzorging extra ondersteuning van 30 minuten per factor per week worden ingezet.
Verder moet voor de wasverzorging onderzocht worden of hier andere mogelijkheden en oplossingen voor zijn zoals bijvoorbeeld het wassen van het wasgoed op locatie van de aanbieder of een algemene voorziening.
Deze module wordt ingezet wanneer de cliënt niet in staat is tot regie en planning van de werkzaamheden met betrekking tot het organiseren van huishoudelijke taken. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp, aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij cliënt. Ook kan ondersteuning (al dan niet aan de gezonde partner) bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is, naast een leefbaar huishouden, ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt bijvoorbeeld bij een terminale situatie of als disfunctioneren dreigt ten gevolge van dementie. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de cliënt te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelingsmogelijkheden, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van deze module.
De resultaten uit deze module krijgen vorm door een gespecialiseerde hulp in te zetten. De vaststelling van deze module vindt plaats in een individuele weging en wordt afgestemd op de individuele situatie. In tabel 5 zijn de activiteiten voor de module Regie opgenomen:
Tabel 5: Overzicht activiteiten module Regie op grond van de normen uit het CIZ protocol
Activiteiten Tijdbesteding in minuten per week
Organisatie van huishoudelijke taken 30 minuten
Plannen en beheren van middelen m.b.t. 30 minuten
Naast deze activiteiten zijn er ook nog factoren waardoor meer hulp noodzakelijk kan zijn bij het voeren van de regie/organiseren van het huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):
Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Regie extra ondersteuning van 30 minuten per factor per week worden ingezet. Ook is het mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij advies, instructie en voorlichting gericht op een of meerdere activiteiten in het huishouden voor de maximale duur van zes weken. Hiervoor gelden de volgende activiteiten (tabel 6):
Tabel 6: Overzicht activiteiten sub-module instructie op grond van de normen uit het CIZ protocol
Activiteiten Tijdbesteding in minuten per week
Instructie omgaan met (technische) hulpmiddelen 30 minuten
Instructie huishoudelijke taken; boodschappen doen, 30 minuten (maximaal 90 minuten per week en dit komt bovenop de normtijd die geldt voor overnemen van de activiteit)
maaltijd bereiden, het licht en zwaar huishoudelijke
Deze module bestaat uit activiteiten die moeten worden verricht om het resultaat “beschikken over benodigde dagelijkse maaltijden” te bereiken. De cliënt is niet in staat op eigen kracht of met behulp van zijn netwerk dit resultaat te behalen.
Sinds 1 januari 2015 valt ondersteuning bij de maaltijden gedeeltelijk onder de Wmo 2015. Het (voor)bereiden van maaltijden en het eventueel begeleiden (stimuleren of herinneren) bij de maaltijden vallen onder de Wmo 2015. Als de cliënt niet zelfstandig eten en drinken kan nuttigen, dat wil zeggen in zijn mond kan stoppen, of wanneer er een medische noodzaak is voor de maaltijdondersteuning (denk hierbij bijvoorbeeld aan de noodzaak van bijvoeding in verband met ernstige ondervoeding) valt de hulp of het toezicht die de cliënt hierbij nodig heeft onder de Zorgverzekeringswet (Zvw).
De vaststelling van de inhoud van de module vindt plaats door een individuele weging met afstemming op de individuele situatie. De module is aanvullend op het basispakket. In tabel 7 zijn de activiteiten voor de module Maaltijden opgenomen:
Tabel 7: Overzicht activiteiten maatwerkmodule Maaltijden op grond van de normen uit het CIZ protocol
Activiteiten Frequentie Tijdbesteding in
Broodmaaltijd bereiden (smeren) Maximaal twee keer per dag 15 minuten
Broodmaaltijd klaar zetten, tafel dekken
Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine
Warme maaltijd bereiden, koken of Maximaal één keer per dag 15 minuten (opwarmen)
Warme maaltijd klaar zetten, tafel dekken 30 minuten (koken)
Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine
Naast de genoemde activiteiten in tabel 7 zijn er ook nog factoren waardoor meer hulp bij de maaltijden noodzakelijk kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan:
Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Maaltijden extra ondersteuning van 20 minuten per maaltijd worden ingezet.
Daarnaast is het mogelijk dat cliënten ondersteuning behoeven bij de boodschappen. Hiervoor geldt dat bijvoorbeeld een boodschappenservice geboden via een supermarkt voorliggend is. Eigen keuzes, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt wordt aangeboden, waardoor extra reizen nodig is of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, resulteert niet in extra tijd voor boodschappen doen. Voor de boodschappen gelden de volgende activiteiten (tabel 8):
Tabel 8: Overzicht activiteiten sub-module Boodschappen op grond van de normen uit het CIZ protocol
Activiteiten Tijdbesteding in minuten per week
Boodschappen inkopen 60 minuten
Naast deze activiteiten zijn er ook factoren waardoor meer hulp noodzakelijk kan zijn bij de boodschappen. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):
Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Maaltijden extra ondersteuning van 60 minuten per week worden ingezet.
Als sprake is van bovenstaande factor dan kan aanvullend op de module Maaltijden extra ondersteuning van 30 minuten per week worden ingezet.
Module 5: Zorg voor minderjarige kinderen
Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van één van de ouders, de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor minderjarige, gezonde kinderen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een structurele oplossing. Een indicatie wordt afgegeven met een maximale duur van drie maanden om ouders/verzorgers de mogelijkheid te bieden een oplossing te creëren. Van hen mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via de zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo 2015. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.
Tijdens het keukentafelgesprek worden alle mogelijkheden met de cliënt besproken. Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de cliënt op eigen kracht, of met behulp van mensen om zich heen zorgen voor de kinderen? Als dit niet het geval is, kan de gemeente de module Zorg voor minderjarige kinderen inzetten. In tabel 9 zijn de activiteiten de module Zorg voor minderjarige kinderen opgenomen:
Tabel 9: Overzicht activiteiten module Zorg voor kinderen op grond van de normen uit het CIZ protocol
Activiteiten Tijdbesteding in minuten per activiteit per kind
Naar bed brengen / uit bed halen 10 minuten
Eten en/of drinken geven 20 minuten (broodmaaltijd) of 25 minuten
Babyvoeding (flesje/ borstvoeding) 20 minuten
Allereerst beoordeelt het college in het persoonlijk gesprek en het onderzoek of de beperkingen kunnen worden verminderd of worden weggenomen op eigen kracht, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.
Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een volwassen huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke ondersteuning:
kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding;
kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;
kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
Kinderen tussen 18-23 jaar worden verondersteld de taken van een eenpersoons huishouden te kunnen uitvoeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoons huishouden zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Werkenden die vanwege het verplichtende karakter van de werkzaamheden langdurig van huis zijn, zullen niet in staat zijn om huishoudelijk werk over te nemen. Tijdens deze perioden van langdurige afwezigheid is er feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd. Is er sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een gestructureerd huishouden van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonhouden van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een persoonsgebonden budget kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
De ondersteuning kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij ondersteuning in natura kan belanghebbende in beginsel een keuze maken uit de door het college gecontracteerde aanbieders. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit PGB afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Belanghebbende kan zelf een aanbieder kiezen.
De Wmo 2015 stelt dat het College de zelfredzaamheid en participatie van haar inwoners moet bevorderen, zodat zij zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Hiermee wordt bedoelt dat inwoners zolang mogelijk extramuraal moeten kunnen blijven wonen. Nadrukkelijk wordt hiermee niet bedoeld dat dit in de huidige woning moet plaatsvinden. Als de inwoner met een beperking niet zelfstandig kan wonen in een voor hem geschikt huis, kan het college een maatwerkvoorziening treffen.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de gevolgen hiervan voor de toekomst.
Toelichting: Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.
Allereerst beoordeelt het college of er eigen mogelijkheden zijn.
Toelichting: Hierbij kan gedacht worden aan b.v. kleine aanpassingen in huurwoningen (extra toilet boven), die in overleg met de Woningstichting tegen een kleine huurverhoging gerealiseerd kunnen worden.
Vervolgens beoordeelt het college of het resultaat wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing (primaat van verhuizen).
Toelichting: Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Als voor het bereiken van het resultaat het noodzakelijk is dat de woning wordt aangepast, wordt beoordeeld welke aanpassing in de betreffende situatie het goedkoopst adequaat is.
Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen (met uitzondering van kleine aanpassingen), waarmee één (bij aanpassingen < € 2.000,--) of twee (bij aanpassingen > € 2.000,--) offertes opgevraagd kunnen worden.
Toelichting: Het college beoordeelt welke offerte als basis geldt voor het vaststellen van de kosten van de woonvoorziening. De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.
Na voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk 12 maanden na het verlenen van de maatwerkvoorziening, verklaart de woningeigenaar, dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening is verleend.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien sprake is van een maatwerkvoorziening in een woongebouw dat specifiek gericht is op ouderen of mensen met beperkingen waarvan verwacht mag worden dat al voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers en professionele hulpverleners, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers of professionele hulpverleners bediend moeten worden.
Bezoekbaar maken van een woonruimte.
Toelichting: Voor iemand die in een instelling verblijft, kan in bijzondere omstandigheden een woning "bezoekbaar" gemaakt worden. Dit betekent dat iemand de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.
3.3 Criteria maatwerkvoorziening maatschappelijke participatie
De Wmo draagt ertoe bij dat mensen ondersteund worden in hun maatschappelijke participatie (TK
2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 52). Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
Het collectief vraagafhankelijk vervoer heeft prioriteit, (zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager).
Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
Om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen al zijn beoordeeld.
Toelichting: Als iemand gebruik kan maken van het openbaar vervoer, danwel het openbaar vervoer kan bereiken, dan is dit voorliggend. Het criterium “gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer is onmogelijk” wordt als volgt ingevuld:
de persoon met beperkingen (hierna belanghebbende) is niet in staat om zich 800 meter of meer zelfstandig te verplaatsen, met of zonder loophulpmiddel;
belanghebbende kan de wachttijden bij de bushalte niet overbruggen; o of belanghebbende kan de instap in de bus niet maken;
of belanghebbende is niet in staat langere tijd te zitten of de beweging van de bus of de trein te doorstaan
Naast lichamelijke beperkingen is het ook mogelijk dat iemand wegens psychische of psychosociale problemen niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen. Om in dat geval in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening worden de volgende criteria gehanteerd:
de persoon moet onder behandeling zijn of zich onder behandeling stellen van een specialist of
de persoon is al behandeld zonder dat dit tot een oplossing van de klachten heeft geleid.
Verder is het ontbreken van openbaar vervoer geen criterium of argument voor het verkrijgen van een vervoersvoorziening.
Als blijkt dat ondersteuning nodig is, zal eerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.
Toelichting: Is er een indicatie voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, dan ontvangt men een Wmo-vervoerpas, waarmee men tegen gereduceerd tarief kan reizen met de regiotaxi.
Kinderen tot 4 jaar hebben geen zelfstandig vervoerspatroon en komen niet in aanmerking voor een Wmo-vervoerpas dan wel een maatwerkvoorziening. Kinderen jonger dan 4 jaar hebben geen vervoersprobleem, omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een maatwerkvoorziening. Gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken, worden individueel beoordeeld.
Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere maatwerkvoorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is, kan het college dit aantal ophogen.
Toelichting: Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Iedere geïndiceerde reiziger mag één persoon laten meereizen. De meereizende reist samen met de geïndiceerde reiziger vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming. Bij de reservering dient de reiziger dit al aan te geven. De meereizende betaalt dezelfde ritbijdrage als de geïndiceerde reiziger. Op basis van indicatie kan in enkele gevallen door de gemeente meer dan één meereizende worden toegestaan.
Een geïndiceerde reiziger kan de indicatie ‘medische begeleider’ krijgen. Een indicatie voor een medisch begeleider wordt vastgesteld door de gemeente. Een indicatie ‘medische begeleiding’ houdt in dat een reiziger door de aard van zijn/haar handicap tijdens de rit, wanneer nodig, begeleiding nodig heeft, die niet door de chauffeur geboden kan worden. Een reiziger met een indicatie ‘medische begeleiding’ moet zelf zorgen voor een (medisch) begeleider en mag niet zonder een dergelijke begeleider reizen. De medische begeleider is vrijgesteld van de betaling van een eigen ritbijdrage.
Bij personen met een loopafstand van minder dan 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.
Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.
Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Toelichting: Het college kan een al dan niet aangepaste auto verstrekken, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Ten aanzien van het verstrekken van een vervoermiddel in de vorm van een persoonsgebonden budget, wordt verwezen naar hetgeen hierover is opgenomen in het hierna volgende hoofdstuk.
3.4 Criteria voor beschermd wonen en opvang
In de Wmo 2015 wordt de gemeente verantwoordelijk voor Beschermd wonen en Opvang. Deze vormen van verblijfszorg worden uitgevoerd door de centrumgemeenten. Voor Twenterand is Almelo de centrumgemeente. De centrumgemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering ervan en krijgt het budget voor deze taken.
Beschermd wonen: “wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.”
Opvang: “onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.”
Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning. Tot nu toe wonen veel mensen die zich vanwege psychische problemen niet zelfstandig kunnen handhaven in regionale instellingen voor beschermd wonen..
De toegang tot beschermd wonen wordt geregeld via het CIMOT (Centrale Intake Maatschappelijke Opvang Twente). Inwoners die een beroep op beschermd wonen willen doen, worden dan ook doorverwezen naar het CIMOT. Het CIMOT wordt gefinancierd en gemandateerd vanuit de centrumgemeente Almelo. Het CIMOT toetst of de cliënt is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de cliënt.
In spoedeisende gevallen dient het college waar iemand een aanvraag indient onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Per 1 januari 2019 wordt gewerkt met het Twents model voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Het Twents model is een toeleidingsmodel dat dient te voorzien in gewenst zorgaanbod gebaseerd op de Wmo en de Jeugdwet. Het model stelt de inwoner centraal en er kan integraal maatwerk geboden worden. Het Twents model is zo ontworpen dat het aansluit op lokale verschillen en mee kan bewegen met lokale, regionale en landelijke ontwikkelingen. In het Twents model is het niet de gemeente of bij de jeugd de verwijzer die bepaalt hoe er aan een oplossing moet worden gewerkt maar de aanbieder in dialoog met de inwoner. De gemeente of verwijzer bepaalt in gesprek met de inwoner wat (welk resultaat) er behaald moet worden. De aanbieder krijgt een budget om de inwoner zodanig te ondersteunen dat dit resultaat daadwerkelijk kan worden behaald. In het Twents model is keuzevrijheid voor inwoners en daarmee ook diversiteit van aanbieders gegarandeerd.
Samen met de inwoner wordt gekeken welk resultaat de inwoner (of het (gezin)systeem) wil bereiken.
Vervolgens wordt gekeken welk type ondersteuningsbehoefte de inwoner (of het (gezin)systeem) heeft. In het Twents model zijn vier ondersteuningsbehoeften gedefinieerd waarbij ondersteuningsbehoefte 1 en 2 voor de Wmo gelden.
Ondersteuningsbehoefte 1: de inwoner heeft ondersteuning nodig bij de uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden waarbij hij in staat is om de eigen regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen te voeren. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.
Ondersteuningsbehoefte 2: de inwoner heeft ondersteuning nodig bij het voeren van de regie over, en uitvoering van zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.
Per ondersteuningsbehoefte worden verschillende niveaus onderscheiden op basis van kenmerken van de inwoner. De toegang bepaalt in welke ondersteuningsbehoefte (of combinatie van meerdere ondersteuningsbehoeften) het te bereiken resultaat past en bepaalt het niveau. Vervolgens wordt door de toegang een inschatting gemaakt van de omvang en de duur van de ondersteuning. De toegang kan hiervoor afstemming zoeken met de aanbieder. De omvang van de ondersteuning vermenigvuldigd met de prijs bepaalt het budget dat de aanbieder maximaal krijgt voor het bereiken van het resultaat.
Niveau A: Voorbeelden van kenmerken van inwoners die hieronder vallen:
Niveau B: Voorbeelden van kenmerken van inwoners die hieronder vallen:
Niveau C: Voorbeelden van kenmerken van inwoners die hieronder vallen:
De ondersteuning kan individueel en/of groepsgericht door de aanbieder ingezet worden. Voor de ondersteuning in groepen betreft het de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning waarvoor iedere deelnemer in de groep eigen resultaten geformuleerd zijn en de omvang en duur van de ondersteuning bepaald is. De groepsgerichte ondersteuning moet programmatisch/methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Ook kan de groepsgerichte ondersteuning gericht zijn op het aanleren van nieuwe vaardigheden met betrekking tot (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Groepsgerichte ondersteuning houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven resultaat waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent anders dan arbeid of onderwijs. Voor de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning wordt uitgegaan dat de cliënt per dagdeel minimaal 3 uren deelneemt aan de groepsgerichte ondersteuning.
Combineren van niveaus en ondersteuningsbehoeften
Het is mogelijk voor een inwoner of gezinssysteem een combinatie van ondersteuningsbehoeften in te zetten. Ook het combineren van verschillende niveaus is mogelijk. Let wel, de niveaus beschrijven persoons/gezinskenmerken. Wanneer de inzet van meerdere ondersteuningsbehoeften betrekking hebben op één persoon, is de inzet van verschillende niveaus niet logisch. In het geval van een gezinssysteem met meerdere personen zou deze inzet wel verklaarbaar zijn.
De gemeente is verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning en bij de module wonen & verblijf, als de cliënt en zijn omgeving zelf niet in een oplossing kunnen voorzien.
Uitgangspunt is dat de ondersteuning zo dicht mogelijk bij de cliënt wordt georganiseerd.
Vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning en de module wonen & verblijf kan als onderdeel van de maatwerkvoorziening worden toegekend. Het vervoer is aanbesteed en de cliënt moet gebruik maken van de gecontracteerde vervoerder wanneer er zorg in natura is ingezet. De maatwerkvoorziening collectief vervoer (Regiotaxi) mag niet worden ingezet voor vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning.
3.5.4 Module Wonen en verblijf
Naast de ondersteuningsbehoeften kunnen er één of meerdere modules ingezet worden. Voor de Wmo is er alleen sprake van de module Wonen en Verblijf. Onder wonen en verblijf wordt verstaan: een 24 uurs voorziening voor volwassenen (Wmo 2015) en/of kinderen (Jeugdwet) ter vervanging van de eigen thuissituatie. Beschermd wonen voor volwassenen maakt geen onderdeel uit van de module wonen en verblijf. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de cliënt wordt de huisvesting vormgegeven. In het Twents model wordt een onderscheid gemaakt tussen de ondersteuning en het verblijf waarbij het verblijf aanvullend kan worden ingezet op de ondersteuning.
De module wonen en verblijf bestaat uit vier onderdelen, ook wel dakjes genoemd waarbij dakje 1 en 2 voor de Wmo gelden. Een dakje bestaat uit de volgende elementen:
De dakjes kunnen aanvullend ingezet worden wanneer er naast een ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan Wonen en Verblijf. De aanbieder die de ondersteuningsbehoefte levert is eindverantwoordelijk voor het behalen van het resultaat. De van toepassing zijnde ondersteuningsbehoefte moet geleverd worden door een gecontracteerde aanbieder voor de ondersteuningsbehoeften indien er sprake is van zorg in natura. De inzet in beide modules vindt plaats in onderlinge afstemming.
Dakje 1: Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden.
Dit dakje heeft betrekking op zowel de jeugdhulp als op de Wmo. Er is sprake van betaalde professionele hulp. Het gaat om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uursetting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de persoon dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk.
De cliënt functioneert sociaal redelijk zelfstandig. Voor zijn sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De cliënt heeft ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.
In het kader van de verblijfsfunctie wordt uitgegaan dat er gemiddeld 1 begeleider aanwezig is op 6 cliënten.
Dakje 2: Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van actief toezicht.
Dit dakje heeft betrekking op zowel de jeugdhulp als op de Wmo. Er is sprake van betaalde professionele hulp. Er is sprake van 24 uurs actief toezicht.
De cliënt vertoont onvoorspelbaar gedrag. Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Er is sprake van gedragsproblematiek. Voor Wmo cliënten geldt dat het om LVB problematiek gaat. De cliënt heeft hierbij veel sturing, regulering en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie. Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de cliënten vaak hulp en soms overname nodig, zij kunnen taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben cliënten af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig.
Op het gebied van de ADL functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagel, huid en bij het wassen, eten en drinken. Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.
In het kader van de verblijfsfunctie wordt uitgegaan dat er gemiddeld 1 begeleider aanwezig is op 6 cliënten. Binnen dit kader wordt er gestreefd naar een zo kleinschalig mogelijke setting.
Hoofdstuk 4 Regels voor een persoonsgebonden budget
Maatwerkvoorzieningen kunnen zowel in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) worden verstrekt.
In de Wmo 2015 worden drie voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. Het gaat er om of:
De cliënt naar oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake, dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn aangewezen vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn.
De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager of sociaal netwerk. Allereerst wordt van een inwoner verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering/inschatting kan maken van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag. Het college vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn.
Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voorziet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. De budgethouder dient immers ook een zorgovereenkomst te overleggen aan de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan naar de zorgverleners.
De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van het college is hierin leidend. Mocht het college van oordeel zijn dat de persoon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een PGB, dan kan het college het PGB weigeren. Dat is een beslissing van het college waarop een aanvrager eventueel bezwaar kan maken.
In de Wmo 2015 dient de aanvrager te motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als PGB geleverd wenst te krijgen. Met de argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura en de verantwoordelijkheden die bij een PGB horen.
Gewaarborgde kwaliteit van de dienstverlening
De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB houdt in dat de kwaliteit van de middels het PGB te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het PGB contracteert. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid, kwaliteit en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1 op 1 worden toegepast op het PGB. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Wij vragen de cliënt om in het PGBbudget(bestedings)plan, inzichtelijk te maken waar hij zijn ondersteuning zal inkopen. Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking inclusief een PGB afgegeven.
Uiteindelijk ligt de keuze om wel of geen PGB af te geven bij het college. Als het college weigert ondersteuning in de vorm van een PGB te verstrekken dan is dat en besluit waartegen een aanvrager in bezwaar kan gaan.
Een PGB wordt geweigerd wanneer:
de cliënt niet voldoet aan de aan het toekennen van een PGB verbonden voorwaarden;
blijkt dat bij een eerdere intrekking of herziening de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
blijkt dat bij een eerdere intrekking of herziening de cliënt het PGB niet gebruikt of voor een ander doel heeft gebruikt.
Als de cliënt de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken uitvoert met hulp van de betrokken ondersteuner, diens personeel of op een andere wijze aan de ondersteuner verbonden persoon, kan het college een persoonsgebonden budget weigeren op grond van belangenverstrengeling. Het belang van degene die de ondersteuning met het persoonsgebonden budget biedt mag namelijk nadrukkelijk niet boven het belang van de cliënt staan. Een factor die kan wijzen op ongewenste belangenverstrengeling is als de cliënt een lage mate van invloed heeft op het besluit om voor een persoonsgebonden budget te kiezen
Indien de cliënt een voorstel doet dat zou leiden tot een hoger PGB dan het vergelijkbare zorg in natura aanbod, bieden we de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. We weigeren daarmee een PGB alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een
vergelijkbare ondersteuningsvraag. We weigeren het hele PGB als de budgethouder niet bereid is het verschil in budget zelf te financieren.
Wij stellen de volgende randvoorwaarden aan de uitbetaling van het PGB:
We kennen geen verantwoordingsvrij bedrag.
PGB budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven wel doen:
De financieel-administratieve afhandeling van het PGB gebeurt verplicht voor alle PGB-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouders en het college.
De PGB-houder sluit (arbeids-)overeenkomsten waarin de te leveren ondersteuning wordt omschreven. Pas na goedkeuring van de (arbeids-)overeenkomsten door de SVB en de goedkeuring door het college, kunnen facturen door de SVB worden betaald.
4.6 Hoogte van het PGB bij ondersteuning
De PGB-tarieven zijn lager dan de ZIN-tarieven. Dit wordt gedaan omdat er in geval van het besteden van het PGB sprake is van lagere overheadkosten, doordat het vaak gaat om kleinere organisaties of zelfstandige professionals met minder overhead dan ZIN-aanbieders en omdat de klant zelf coördinerende activiteiten uitvoert en omdat het PGB-proces minder administratieve lasten met zich mee brengt dan het ZIN-proces. De tarieven zijn vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019.
Professioneel en niet-professioneel
Het college onderscheidt verschillende PGB-tarieven voor professionele zorgverleners (organisaties met personeel en ZZP-ers) en niet-professionele zorgverleners.
De hoogte van het persoonsgebonden budget bij inzet van niet-professionele hulp is vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019.
De ondersteuner is professioneel als deze aan de volgende voorwaarden voldoet:
4.7 PGB bij hulpmiddelen, woningaanpassing en vervoersvoorzieningen
Bij de verlening van een PGB voor een rolstoel, een scootmobiel, een ander verplaatsmiddel of een roerende woonvoorziening worden de budgethouder verplichtingen opgelegd.
Hieronder vallen in ieder geval:
de factuur van de aangeschafte voorziening
Het college bepaalt de omvang van het PGB met inachtneming van artikel 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019. Het bedrag van het PGB moet toereikend zijn om de maatwerkvoorziening te kunnen realiseren. Het maximale PGB staat gelijk aan de kostprijs van de in het geval van cliënt goedkoopst adequate, door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
De factuur dient ingeleverd te worden bij de SVB. De SVB zal de factuur betalen aan de leverancier.
Hoofdstuk 5 Regels voor eigen bijdrage
Vanuit de Wmo 2015 is het mogelijk een bijdrage te vragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. In deze beleidsregels wordt alleen ingegaan op de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen. In de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019 zijn regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen.
Voor bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen onder de Wmo 2015 geldt dat deze worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).
De bedragen die een cliënt verschuldigd is voor een maatwerkvoorziening dan wel voor een PGB, zijn gelijk zoals genoemd in Hoofdstuk 3 van het uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Voor woningaanpassingen voor kinderen onder de 18 jaar wordt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening gevraagd. Daarnaast worden voor de overige voorzieningen eveneens bijdragen in de kosten gevraagd. Een bijdrage in de kosten voor een rolstoel is wettelijk gezien niet mogelijk.
De bijdrage wordt opgelegd voor zolang de cliënt gebruik maakt van de maatwerkvoorziening of voor zolang een PGB wordt toegekend.
Hoofdstuk 6 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
De cliënt is op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019 verplicht het college op de hoogte te stellen van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot heroverweging van een genomen beslissing. Hierbij valt te denken aan het verminderen van beperkingen, verhuizing, samenwoning, uitbreiding sociaal netwerk.
De wettelijke basis voor terugvordering is geregeld in artikel 2.1.3 lid 4 Wmo 2015.
Een van de onderwerpen die in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019 aan de orde komt, is de terugvordering en verrekening van ten onrechte of een teveel verstrekt bedrag aan PGB of een ten onrechte verstrekte voorziening in natura. De terugvordering/verrekening van verleende voorzieningen is een bevoegdheid van het college. Voor intrekking, herziening en terugvordering is in het bijzonder aanleiding wanneer bijvoorbeeld niet of onvoldoende wordt voldaan aan de voorwaarden, waaronder de voorziening is verleend, er sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens of als een voorziening voor een te hoog bedrag is verleend en de belanghebbende dit wist of redelijkerwijs had kunnen weten. Onder meer in deze gevallen kan het recht op de voorziening worden ingetrokken of herzien en leidt dit tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van de voorziening en/of van het ten onrechte of teveel verstrekte bedrag.
De herziening en intrekking vormen de grondslag voor de terugvordering.
Diverse omstandigheden kunnen ertoe leiden dat ten onrechte een Wmo-voorziening is verstrekt. Betreft het voorzieningen (al dan niet op geld waardeerbaar) of een periodiek PGB, dan kan dit aanleiding zijn om over te gaan tot terugvordering.
Terugvordering van een voorziening in natura kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer de belanghebbende in gebreke blijft zijn (eventuele) eigen bijdrage/eigen aandeel binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. De gemeente Twenterand gaat in voorkomende gevallen tot intrekking/herziening en terugvordering over.
6.1 Ontstaansgrond schending informatieplicht
Het college vordert vorderingen die ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht altijd terug.
6.2 Geen terugvordering mogelijk
Het college vordert een eenmalig toegekend PGB niet (deels) terug. Bijvoorbeeld als belanghebbende na drie jaar geen gebruik meer maakt van de scootmobiel (b.v. door opgeheven beperkingen of door overlijden). Ook niet als het PGB voor een periode van vijf jaar is verstrekt. Het PGB is namelijk niet onverschuldigd betaald. Belanghebbende heeft immers het volledige PGB moeten aanwenden voor het gebruik van de scootmobiel gedurende de periode van drie jaar. Wel wordt van de budgethouder verwacht dat hij de met het PGB aangeschafte voorziening teruggeeft aan het college.
Het college gaat tot verrekening over als er sprake is van een teveel betaalde of ten onrechte uitbetaald PGB en er in de volgende periode wederom recht bestaat op een PGB indien het een periodieke verstrekking betreft. Het teveel betaalde wordt dan verrekend met het toekomstige recht op betaling.
Een beschikking tot terugvordering van een persoonsgebonden budget dient te worden voorafgegaan door een intrekkings- of herzieningsbeschikking. De intrekkings- en herzieningsbeschikking en de terugvorderingsbeschikkingen zijn beschikkingen in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de belanghebbende hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden.
Een vordering van het college op belanghebbende in het kader van een terugvordering ontstaat op het moment dat de terugvorderingsbeschikking is genomen en bekend gemaakt. Deze ontstaansdatum kan van belang zijn in het kader van een schuldsaneringsregeling op grond van artikel 284 en volgende van de Faillissementswet (Wet schuldsanering natuurlijke personen, WSNP).