Organisatie | Twenterand |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Jeugdhulp Twenterand 2019 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-02-2019 | 01-01-2019 | Vervanging | 18-12-2018 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De Jeugdwet is een wet over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en beperkingen. Ondersteuning, hulp en zorg kunnen door gemeenten laagdrempelig, vroegtijdig en integraal worden aangeboden: ‘één gezin, één plan, één regie’. Door extra te investeren in preventie en lichte ondersteuning kan de vraag naar zwaardere zorg worden verminderd.
Het uiteindelijke doel van de wet is het versterken van de jeugdige en zijn eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van diens gezin en van anderen in zijn sociale omgeving. Niet alleen moet voorkomen worden dat overheidsbemoeienis leidt tot afhankelijkheid, maar die bemoeienis moet actief en maximaal bijdragen aan de eigen kracht van de jeugdige, het gezin en de gemeenschap.
Voor een beter begrip van deze beleidsregels volgen hieronder een aantal begripsbepalingen:
de leeftijd van achttien jaar maar nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was gestart vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;
Wanneer de melding wordt gedaan door een derde over de jeugdige en of het gezin, zal dit door de ontvanger van de melding worden doorgezet naar een jeugdhulp consulent. Deze neemt contact op met de melder voor aanvullende informatie. Blijkt hieruit dat er feitelijk geen melding is, dan stopt het contact. Is er wel sprake van een melding:
Het vooronderzoek betreft het verzamelen van alle van belang zijnde toegankelijke gegevens over de (gezins-)situatie. Met toegankelijke informatie wordt bedoeld, die informatie die voor de gemeente direct toegankelijk is (zoals NAW-gegevens, gezinssamenstelling) of informatie waarvoor de jeugdige/ouder in het recente verleden al toestemming heeft gegeven om het op te vragen met hetzelfde doel (bijvoorbeeld in het geval van een hernieuwde melding).
Artikel 4 Benodigde toestemming van jeugdige/ouder voor opvragen informatie
Voor het verlenen van schriftelijke toestemming wordt door de jeugdige /ouder een toestemmingsformulier ondertekend. Dit formulier wordt toegestuurd voor het eerste gesprek of verstrekt in het eerste gesprek. Tijdens het eerste gesprek wordt dit formulier besproken met de jeugdige/ouder en ter ondertekening voorgelegd.
Het gesprek wordt in principe bij de jeugdige/ouder thuis gevoerd. Het kan relevant zijn om de leefomgeving van de jeugdige/ouder te zien en de jeugdige/ouder in de vertrouwde omgeving te observeren. Indien nodig, bijvoorbeeld om redenen van veiligheid, kan het gesprek ook op kantoor/in het gemeentehuis plaatsvinden.
Bij de start van het gesprek dient duidelijk te zijn voor de jeugdige/ouder, dat samen besproken zal worden of en zo ja welke ondersteuning nodig is. De eigen kracht van de jeugdige/ouder/het gezin en het sociaal netwerk is een belangrijk onderdeel van het gesprek. Het doel hiervan is om beter aan te kunnen sluiten bij de vraag en de mogelijkheden van de jeugdige/ouder waardoor een duurzamere oplossing verkregen kan worden.
Tijdens het gesprek worden de jeugdige en zijn ouders op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor facilitering bij het opstellen van een familiegroepsplan (zie verder Artikel 7).
In het gesprek, of indien nodig in meerdere gesprekken, wordt samen met de jeugdige/ouder de situatie van de jeugdige/ouder geïnventariseerd op alle leefgebieden. In de Verordening Jeugdhulp Twenterand 2019 staat in artikel 7 lid 1 welke onderwerpen in het gesprek aan de orde dienen te komen. Het gaat om de situatie met betrekking tot het gemelde probleem of ondersteuningsbehoefte, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden, mogelijkheden van het netwerk, dan wel door middel van inzet van andere, overige of individuele voorzieningen.
Het resultaat van het gesprek is dat de ondersteuningsbehoefte in kaart is gebracht en dat inzicht is verkregen in de mogelijkheden van de jeugdige/ouder en zijn/haar sociale omgeving om zelf bij te dragen aan een oplossing. Ook is duidelijk wat het resultaat kan zijn en dient te zijn van het ondersteuningstraject.
Er kunnen meerdere gesprekken nodig zijn om een duidelijk inzicht te krijgen in de situatie. Door de jeugdhulp consulent worden deze gesprekken met de jeugdige/ouder gevoerd om de situatie in beeld te krijgen en te komen tot een ondersteuningsplan. In sommige gevallen kan het zijn dat door het voeren van deze gesprekken, de jeugdige/ouder voldoende duidelijkheid heeft gekregen over de eigen situatie en op weg is geholpen om de eigen situatie, eventueel samen met het sociale netwerk, weer zelf aan te kunnen. Er wordt dan een gespreksverslag opgemaakt waarin de gemaakte afspraken worden vastgelegd (zie verder Artikel 9).
Eén van de uitgangspunten in de Jeugdwet is maatwerk. Elke situatie is anders. In
Situaties waarvoor geen direct pasklaar aanbod voor handen is overlegt de consulent
met collega’s en/of leidinggevende over de (creatieve) mogelijkheden voor een
oplossing. Doel is dat de meest passende ondersteuning in de betreffende situatie kan
Artikel 7 Het familiegroepsplan
De Jeugdwet beoogt dat gezinnen zoveel mogelijk zelf en met steun van hun netwerk problemen voorkómen en aanpakken. De bedoeling is dat ouders en jeugdigen versterkt worden in hun eigen kracht en zoveel mogelijk zelf de regie houden wanneer zij kampen met problemen. Het familiegroepsplan is daarbij een belangrijk instrument.
De jeugdige/ouder kan hulp vragen in de directe sociale omgeving om het familiegroepsplan te schrijven. Mocht het met format en ondersteuning van het sociale netwerk toch niet lukken om het familiegroepsplan te schrijven, dan kan men ondersteuning hiervoor krijgen vanuit de Eigen Kracht Centrale (of een andere organisatie met gelijkwaardige deskundigheid op het gebied van (het stimuleren van) eigen kracht). Om hiervoor in aanmerking te kunnen komen neemt het gezin contact op met het Zorginformatiepunt. Deze legt het verzoek voor aan de Jeugdhulp consulent. Deze checkt of de jeugdige/ouder echt niet zelf in staat is om met format en sociaal netwerk tot een familiegroepsplan te komen. Is dat het geval dan wordt de ondersteuning geregeld.
Het college gaat er vanuit dat bij verdergaande professionele ondersteuning bij de opstelling van het familiegroepsplan in feite geen sprake meer is van een ‘familiegroepsplan’. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, dan wordt dit als eerste bij het gesprek betrokken. Het familiegroepsplan is van het gezin en het sociale netwerk. Het college kan een gemotiveerd familiegroepsplan niet zomaar naast zich neerleggen. Uiteindelijk zal altijd het college moeten oordelen welke jeugdhulp zij nodig acht en in welke mate de jeugdige en zijn ouders, zo nodig met hulp uit de naaste omgeving, op eigen kracht bepaalde problemen (deels) kunnen oplossen. Een gemotiveerd familiegroepsplan kan deze stap in het proces vergemakkelijken.
Artikel 8 (Boven) gebruikelijke zorg en mantelzorg
Het college onderzoekt welke zorg voor de jeugdige, rekening houdend met hetgeen in artikel 7, lid 1, sub c van de Verordening Jeugdhulp Twenterand 2019 staat, uitgaat boven de gebruikelijke zorg die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen, redelijkerwijs nodig heeft. Naast de leeftijd van de jeugdige, worden de aard van de zorghandelingen, de frequentie en tijdsinvestering meegewogen.
Onder mantelzorg wordt verstaan: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (conform definitie artikel 1.1.1 Wmo 2015).
Als de mantelzorger aangeeft de zorg niet (meer) te willen leveren, kan er een aanspraak bestaan op een voorziening jeugdhulp. Bij de aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp wordt daarom onderzocht of er sprake is van overbelasting van een mantelzorger. Het college kan hierbij gebruik maken van de Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL), zoals te downloaden via http://www.praktikon.nl/wp-content/uploads/2016/03/obvl_nl.pdf.
Artikel 9 Het verslag en/of het ondersteuningsplan
Mocht uit het gesprek blijken dat er geen individuele voorziening op basis van de Jeugdwet nodig is, maar wel ondersteuning vanuit andere of overige voorzieningen, dan wordt in overleg met en met toestemming van de jeugdige/ouder contact opgenomen met de betreffende instelling en wordt een afspraak voor de jeugdige/ouder met deze instelling gepland.
Het concept ondersteuningsplan wordt samen met de jeugdige/ouder opgesteld. In dit plan staat het geheel aan benodigde ondersteuning, inclusief de inzet van het sociaal netwerk, de inzet van overige voorzieningen en, indien van toepassing, de inzet van individuele voorziening(en)/pgb. In het ondersteuningsplan worden de zorgdoelen/ gewenste eindsituatie/ gewenste ontwikkelingsuitkomsten zoveel mogelijk in de woorden van de jeugdige/ouder geformuleerd.
Uiterlijk binnen 6 weken nadat de jeugdige/ouder heeft aangegeven dat zij niet voornemens zijn om een familiegroepsplan, zoals beschreven in artikel 7, op te stellen, dient het ondersteuningsplan ter beschikking gesteld te worden aan de jeugdige/ouder. Indien hiervoor informatie of inspanning van de jeugdige/ouder is vereist en deze wordt niet tijdig geleverd, dan wordt jeugdige/ouder per brief verzocht de benodigde informatie/inspanning alsnog te leveren.
Artikel 10 Overleg met andere instellingen
Indien het college van mening is dat dit nodig is kunnen andere professionals geconsulteerd worden. Bijvoorbeeld andere consulenten binnen de gemeente, gedragswetenschappers van bijvoorbeeld Veilig Thuis Twente of professionals werkzaam bij zorgaanbieders. Hiervoor moet de jeugdige/ouder (zie artikel 4 lid 2a-c) toestemming geven, tenzij er gerede twijfel is over de veiligheid van de jeugdige. Eventueel kan de jeugdige/ouder bij dit gesprek betrokken worden. Het doel is afstemming van de benodigde ondersteuning en van de te stellen doelen voor het ondersteuningstraject.
Hoofdstuk 3 De individuele voorziening
Per 1 januari 2019 wordt gewerkt met het Twents model voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Hieronder volgt een toelichting op het model en de beschikbare ondersteuningsvormen en modules.
Het Twents model is een toeleidings model dat dient te voorzien in gewenst zorgaanbod gebaseerd op de Wmo en de Jeugdwet. Het model stelt de inwoner centraal en er kan integraal maatwerk geboden worden. Het Twents model is zo ontworpen dat het aansluit op lokale verschillen en mee kan bewegen met lokale, regionale en landelijke ontwikkelingen. In het Twents model is het niet de gemeente of bij de jeugd de verwijzer die bepaalt hoe er aan een oplossing moet worden gewerkt maar de aanbieder in dialoog met de inwoner. De gemeente of verwijzer bepaalt in gesprek met de inwoner wat (welk resultaat) er behaald moet worden. De aanbieder krijgt een budget om de inwoner zodanig te ondersteunen dat dit resultaat daadwerkelijk kan worden behaald. In het Twents model is keuzevrijheid voor inwoners en daarmee ook diversiteit van aanbieders gegarandeerd.
Artikel 14 Ondersteuningsbehoeften
Binnen het Twents model worden vier ondersteuningsbehoeften onderscheiden.
Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen.
Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen.
Ondersteuningsbehoefte 3: Inwoner heeft specialistische/therapeutische ondersteuning nodig bij het aanleren van nieuwe vaardigheden die betrekking hebben op het (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Het doel is dat de inwoner een haalbaar niveau van zelfredzaamheid bereikt. Het gedrag van de inwoner is passend bij de ontwikkelmogelijkheden en helpt de inwoner om adequaat te functioneren op de relevante leefgebieden (bijvoorbeeld passende interactie met zijn/haar directe omgeving, positief opvoedklimaat scheppen, of creëren van een veilige leefomgeving). De ondersteuning is gericht op het aanleren en oefenen van nieuwe (inter)persoonlijke vaardigheden in het dagelijks functioneren.
Ambulante spoedhulp: Ambulante spoedhulp is een kortdurende, intensieve, activerende hulpverleningsvorm. De hulp wordt in de woonsituatie ingezet bij crisis en spoedeisende situaties in de opvoedingssituatie van de jeugdige en/of het gezin. Ambulante spoedhulp valt onder ondersteuningsbehoeften 3 (niveau b en c).
Ondersteuningsbehoefte 4: Inwoner heeft behandeling voor de aanpak van een aandoening of stoornis en bijbehorende problemen op verschillende levensgebieden nodig waarbij er tenminste één op één contact nodig is met een specialistische behandelaar. Het resultaat van de behandeling draagt bij aan (inter)persoonlijke vaardigheden zoals beschreven bij ondersteuningsbehoefte 3. Onder de behandeling valt ook diagnostiek gericht op het in kaart brengen van mogelijkheden en beperkende factoren binnen een ziektebeeld en/of behandeling (procesdiagnostiek) gericht op ontwikkelen van inzichten in eigen handelen en/of nieuwe vaardigheden.
Artikel 15 Niveaus van ondersteuning
Niveau E: Betreft de afzonderlijke medicatiecontrole voor jeugd en is een verbijzondering van ondersteuningsbehoefte 4. Dit geldt alleen voor ziekenhuizen of jeugdhulpaanbieders die medicatiecontrole inzetten voor kinderen met ADHD en gedragsproblemen. Wanneer een zorgaanbieder binnen de behandeling medicatiecontrole inzet, dan valt dit onder ondersteuningsbehoefte 4a, b of c.
Niveau F: Betreft de diagnostiek en behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie. Organisaties die voldoen aan de landelijke richtlijnen voor EED zorg kunnen diagnostiek (max 15 uur) en behandeling (max 70 uur) gericht op EED bieden aan jeugdigen van 7-13 jaar. De behandeling wordt pas ingezet als begeleiding uit het onderwijs tot onvoldoende resultaat heeft geleid. EED-ondersteuning is aanvullend op onderwijsondersteuning die gelijktijdig plaatsvindt.
Artikel 16 Groepsgericht of individueel
De ondersteuning kan individueel en/of groepsgericht door de aanbieder ingezet worden. Voor de ondersteuning in groepen betreft het de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning waarbij voor iedere deelnemer in de groep eigen resultaten geformuleerd zijn en de omvang en duur van de ondersteuning bepaald is. De groepsgerichte ondersteuning moet programmatisch/methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Ook kan de groepsgerichte ondersteuning gericht zijn op het aanleren van nieuwe vaardigheden met betrekking tot (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Groepsgerichte ondersteuning houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven resultaat waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent anders dan arbeid of onderwijs. Voor de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning wordt uitgegaan dat de cliënt per dagdeel minimaal 3 uren deelneemt aan de groepsgerichte ondersteuning.
Artikel 17 Module consultatie en diagnostiek
Consultatie betreft het inschakelen van expertise van een aanbieder en dient alleen ingezet te worden om te komen tot een goede vraagverheldering of een goed ondersteuningsplan. Alleen de gemeentelijke toegang kan consultatie aanvragen. De gemeentelijke toegang schakelt indien zij dit nodig acht een aanbieder in voor consultatie. Inzet van consultatie leidt niet automatisch tot inzet van ondersteuning.
Diagnostiek betreft het onafhankelijk in kaart brengen van de problematiek van de inwoner en draagt bij aan de vraagverheldering door de verwijzer. Het gaat hier enkel om diagnostiek in het kader van de Jeugdwet, en niet om diagnostiek in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet langdurige zorg.
Artikel 18 Module Wonen en Verblijf
De dakjes kunnen aanvullend ingezet worden wanneer er naast een ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan Wonen en Verblijf. De aanbieder die de ondersteuningsbehoefte levert is eindverantwoordelijk voor het behalen van het resultaat. De van toepassing zijnde ondersteuningsbehoefte moet geleverd worden door een gecontracteerde aanbieder voor de ondersteuningsbehoeften. De inzet in beide modules vindt plaats in onderlinge afstemming.
Dakje 0-A Pleegzorg; Het (tijdelijk) opvoeden en verzorgen van een jeugdige uit een ander gezin. Pleegouders bieden kinderen een thuis, waar ze kunnen rekenen op veiligheid, stabiliteit en een positief opvoedklimaat. Pleegouders zijn vrijwilligers en ontvangen dus geen salaris. De pleegzorgvergoeding die zij ontvangen is bedoeld ter dekking van de kosten voor het kind.
Dakje 0-B Gezinshuizen: Een gezinshuis is een vorm van kleinschalige jeugdhulp waarin gezinshuisouder(s) op professionele wijze vorm geven aan de verzorging, opvoeding en begeleiding van een aantal jeugdigen die geplaatst worden in hun eigen gezin. Ten minste één van de gezinshuisouders is een jeugdzorgprofessional waaraan specifieke eisen worden gesteld. De jeugdige vraagt vanwege de gezins- en kindproblematiek een specifieke benadering bij het opgroeien en ontwikkelen. De gezinshuisouders werken samen met ouders en jeugdige aan een gezonde ontwikkeling van het kind, op basis van een zorgplan. De jeugdige blijft zo mogelijk contact onderhouden met het eigen gezin.
Dakje 1: Er is sprake van betaalde professionele hulp. Het gaat om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uur-setting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de persoon dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk.
Dakje 3: bestaat uit een veilige omgeving. Naast bewaking is een (pedagogisch) gekwalificeerde (slaap)dienst beschikbaar. Op afroep is 24 uur per dag een behandelaar beschikbaar. Er is een adequaat alarmeringssysteem en directe back-up van collega's aanwezig. De jeugdige heeft behoefte aan 24x7 toezicht.
Artikel 21 Zorg in natura of persoonsgebonden budget
Indien blijkt dat voor de juiste ondersteuning van de jeugdige/ouder een individuele voorziening nodig is wordt de jeugdige/ouder ervan op de hoogte gesteld dat dit ingevuld kan worden door zorg in natura (ZIN)of door een persoonsgebonden budget (pgb).
Hoofdstuk 5 Regels voor een persoonsgebonden budget
Artikel 24 Informatieverstrekking bij keuze voor een persoonsgebonden budget
Indien de jeugdige/ouder de keuze voor een pgb overweegt worden de voorwaarden voor de inzet van het pgb, zoals genoemd in de artikelen 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet en in artikel 12 van de Verordening Jeugdhulp Twenterand 2019 en de bijbehorende toelichting aan de jeugdige/ouder uitgelegd. Met name de eisen die gesteld worden aan de jeugdige/ouder die een pgb wil aanvragen, evenals, indien van toepassing, de voorwaarden waaronder een pgb kan worden ingezet voor hulp uit het eigen sociale netwerk zijn hier van belang. Indien de jeugdige/ouder overweegt te kiezen voor een pgb wordt tevens uitgelegd hoe het beheer en het trekkingsrecht door/bij de Sociale Verzekeringsbank is geregeld.
Artikel 25 Voorwaarden persoonsgebonden budget
Er zijn drie voorwaarden waaronder een persoonsgebonden budget kan worden verstrekt:
Van een jeugdige/ouder wordt verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag. Dit behelst het volgende:
Ook wordt van de jeugdige/ouder verwacht dat deze, of een vertegenwoordiger van de jeugdige/ouder, de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie.
Artikel 26 Weigering persoonsgebonden budget
Als de jeugdige/ouder de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken uitvoert met hulp van de betrokken ondersteuner, diens personeel of op een andere wijze aan de ondersteuner verbonden persoon, kan het college een persoonsgebonden budget weigeren op grond van belangenverstrengeling. Het belang van degene die de ondersteuning met het persoonsgebonden budget biedt mag namelijk nadrukkelijk niet boven het belang van de jeugdige/ouders staan. Een factor die kan wijzen op ongewenste belangenverstrengeling is als de jeugdige/ouder een lage mate van invloed heeft op het besluit om voor een persoonsgebonden budget te kiezen
Indien de jeugdige/ouder een voorstel doet dat zou leiden tot een hoger pgb dan het vergelijkbare zorg in natura aanbod, biedt het college de jeugdige/ouders de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. Het college weigert daarmee een pgb alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare ondersteuningsvraag.
Artikel 27 Besteding van persoonsgebonden budget
Het college stelt de volgende randvoorwaarden aan de uitbetaling van het pgb:
De financieel-administratieve afhandeling van het pgb gebeurt verplicht voor alle pgb houders door de SVB. De pgb houder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de pgb houder en het college.
De pgb houder sluit (arbeids-)overeenkomsten waarin de te leveren ondersteuning wordt omschreven. Pas na goedkeuring van de (arbeids-)overeenkomsten door de SVB en de goedkeuring door het college, kunnen facturen door de SVB worden betaald.
Artikel 29 Hoogte van het persoonsgebonden budget
De pgb tarieven zijn lager dan de ZIN-tarieven. Dit wordt gedaan omdat er in geval van het besteden van het pgb sprake is van lagere overheadkosten, doordat het vaak gaat om kleinere organisaties of zelfstandige professionals met minder overhead dan ZIN-aanbieders en omdat de klant zelf coördinerende activiteiten uitvoert en omdat het pgb proces minder administratieve lasten met zich mee brengt dan het ZIN proces. De tarieven zijn vastgelegd in de verordening Jeugdhulp Twenterand 2019.