Organisatie | Ouder-Amstel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Herplaatsing Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Beleidsregels Wmo 2019 |
Beleidsregels wel eerder gepubliceerd maar niet volledig!
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-12-2017 | Nieuwe regeling | 03-10-2017 |
In de verordening zijn de regels voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) opgenomen. De Nadere Regels (voorheen financieel besluit) zijn algemeen verbindende voorschriften die een uitwerking zijn van de Verordening. De Beleidsregels beschrijven hoe het college omgaat met een bepaalde bevoegdheid. Er kunnen dus geen rechten of plichten in worden vastgelegd. Beleidsregels helpen uitvoerders om besluiten te nemen over het toe- of afwijzen van voorzieningen.
Er dient telkens een zorgvuldige procedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel hulp van vrijwilligers kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.
De Wmo 2015 en de Verordening leggen ook bevoegdheden bij het college. Ten gevolge van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB mei 2016) is het delegeren van bevoegdheden van de gemeenteraad naar het college ingeperkt. Bij de opstelling van de verordening is gebruik gemaakt van de modelverordeningen van de VNG. Daar waar nodig is in de verordening ook het huidige gemeentelijk beleid opgenomen.
1.2 Het Zorgadviespunt en het Kernteam
Het Zorgadviespunt Ouder-Amstel is voor inwoners de toegang tot informatie, advies en ondersteuning voor zowel de Wet maatschappelijke ondersteuning als de Jeugdwet. Het Zorgadviespunt (ZAP) is een gemeentelijk toegangspunt, uitgevoerd door uitvoeringsorganisatie Duo+.
Het kernteam neemt een aparte positie in als het gaat om de toegang tot zorg. In het kernteam komen complexe huishoudens die zelf onvoldoende regie hebben. Het kernteam zelf kan geen zorg toekennen, dat is voor de Wmo alleen mogelijk via de het ZAP. Het kernteam kan wel (mede) bepalen en adviseren welke zorg ingezet moet worden.
Leden van het kernteam zijn werkzaam bij verschillende zorgaanbieders vanuit zowel de Wmo als jeugdzorg: MEE, Vita Amstelland, Zorgadviespunt, JBRA, Spirit en Altra. Het team wordt door de gemeente gecoördineerd.
Casuïstiek komt bij het kernteam terecht via het Zorgadviespunt en professionals uit het netwerk en is niet direct toegankelijk voor bewoners. Het kernteam bespreekt zoals genoemd de meer complexe zorgvragen van volwassenen en jeugd. Afhankelijk van de casus wordt er een regisseur toegewezen die de zorg in overleg met het huishouden coördineert. Zo nodig betrekt het team of een regisseur andere partijen die kunnen bijdragen aan een oplossing.
Uitgangspunt in de Wmo 2015 is de betrokkenheid van de inwoner en zijn omgeving bij het tot stand komen van ondersteuning in het sociaal domein. Dit betekent dat ook de ondersteuning en de daarvoor noodzakelijke gegevensverwerking in samenspraak met de betrokkene(n) zal plaatsvinden. Echter, ook dan heeft de overheid de plicht om terughoudend om te gaan met de uitvraag en registratie van persoonsgegevens. Zij is dan gehouden aan de in de Wbp (Wet bescherming persoonsgegevens) vastgelegde criteria van noodzaak, subsidiariteit en proportionaliteit. Slechts in een beperkt aantal gevallen zal de overheid gegevens uitwisselen buiten de betrokkenheid en zonder samenspraak met de inwoner. In dergelijke situaties is er sprake van een noodzaak tot handelen omdat de veiligheid en/of gezondheid van betrokkenen of omgeving in het geding is. Het doel van het delen van gegevens is altijd het realiseren van een sluitende aanpak van het zorg-/ hulpverleningstraject voor inwoners van de gemeente Ouder-Amstel die te maken hebben met maatschappelijke problematiek. Essentieel bij het delen van privacy gevoelige gegevens is een goede samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en haar partners. In Ouder-Amstel zijn samenwerkingsafspraken gemaakt. De samenwerkingsafspraken geven antwoord op de vraag hoe binnen de kaders het verstrekken van informatie gebeurt en welke informatie gegeven kan worden en aan wie.
De Matrix gegevensuitwisseling bij uitvoering, fraudepreventie en fraudebestrijding Wmo en Jeugdwet van de Vereniging Nederlandse gemeenten is hierbij een hulpmiddel. In de matrix staat welke organisaties gegevens met elkaar mogen delen. De matrix verwijst naar de wettelijke bepaling op grond waarvan gegevens mogen worden verstrekt en de genoemde wetsartikelen geven ook aan met welk doel en onder welke voorwaarden de gegevens mogen worden verstrekt.
Deze beleidsregels volgen zo veel mogelijk de opbouw van de Verordening maatschappelijke ondersteuning.
Hoofdstuk 1 bevat een inleiding in de Wmo. In hoofdstuk 2 komen de algemene uitgangscriteria aan bod die voor alle maatwerkvoorzieningen gelden. Hoofdstuk 3 besteedt aandacht aan de procedure van melding en onderzoek. In Hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan het begrip algemene voorzieningen. In Hoofdstuk 5 gaan we uitgebreider in op de verschillende verstrekkingsvormen van maatwerkvoorzieningen en de toegangscriteria die voor alle maatwerkvoorzieningen gelden. Hoofdstuk 6 gaat uitgebreider in op het persoonsgebonden budget (pgb). Hoofdstuk 7 besteed aandacht aan de eigen bijdrage voor maatwerk- en algemene voorzieningen. Hoofdstuk 8 besteedt aandacht aan de tegemoetkomingen. Hoofdstuk 9 besteedt aandacht aan het onderscheid tussen beëindigen, intrekken en herzien van het besluit. Daarnaast wordt ingegaan op de bevoegdheid tot het terugvorderen bij een in natura verstrekte maatwerkvoorziening.
Er zijn een vijftal bijlagen opgenomen. In bijlage 1 zijn de Wmo-richtlijnen indicatieadvisering hulp bij het huishouden van het CIZ opgenomen. In bijlage 2 is het formulier (Indicatiemodel) opgenomen wat is ontwikkeld ter ondersteuning bij het indiceren van Hulp bij het huishouden. In bijlage 3 is het protocol Gebruikelijke Zorg opgenomen. Bijlage 4 geeft inzicht in een beschrijving van de verschillende leefgebieden in verband met de indicatiestelling van Begeleiding.
Hoofdstuk 2. Algemene uitgangspunten
Er wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteuning op drie niveaus:
Tijdens het onderzoek wordt onderzocht welke (combinatie van) ondersteuning passend is bij de ondersteuningsvraag van de cliënt. Hierbij wordt de ondersteuning zoveel mogelijk gerealiseerd binnen de sociale infrastructuur en de algemene voorzieningen. Daarnaast wordt ook gekeken naar voorliggende wet- en regelgeving, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Zorgverzekeringswet (Zvw).
2.1.1 Sociale infrastructuur/eigen kracht
De sociale infrastructuur is de eerste afweging die wordt gemaakt bij de beoordeling welke ondersteuning passend is bij de ondersteuningsvraag. Naast de eigen netwerken van inwoners (familie, buren, vrienden) zijn er allerlei particuliere initiatieven en vrijwilligersorganisaties in Ouder-Amstel die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan onderlinge hulp- en dienstverlening en het versterken van de sociale cohesie. Denk bijvoorbeeld aan Buurthulp “Voor elkaar” van Coherente en de dienstverlening van de Belklus.
Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is voor inwoners en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Zaken die in dit kader van belang zijn, zijn bijvoorbeeld de verbetering van de toegankelijkheid van gebouwen en voorzieningen, het lokale vervoer en de toegankelijkheid van informatie. Andere algemene voorzieningen met een iets specifieker karakter zijn bijvoorbeeld een klussendienst, een was- en strijkservice, een maaltijdvoorziening, sociaal vervoer, informele buurtzorg en sociaal culturele voorzieningen.
Niet alle ondersteuningsvragen zijn (volledig) met behulp van het sociale netwerk of algemene voorzieningen op te lossen. Soms hebben inwoners maatwerkgerichte ondersteuning nodig.
Maatwerkvoorzieningen worden zo licht als het kan en zo zwaar als nodig ingezet. Ook wordt altijd gekeken naar de combinatie van maatwerkvoorzieningen en het sociale netwerk of algemene voorzieningen. Een maatwerkvoorziening wordt alleen ingezet voor dat deel van de vraag dat niet door de andere ondersteuningsvormen kan worden opgelost.
Tijdens het onderzoek wordt bekeken welke (combinatie) van zorg en ondersteuning passend is bij de ondersteuningsvraag van de cliënt.
De wettelijke definitie van cliëntondersteuning in de Wmo 2015 luidt als volgt:
Onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid (regie) en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
Clientondersteuning kent drie niveaus:
Het Zorgadviespunt is het gemeentelijk toegangspunt voor het verkrijgen van ondersteuning. Iedere cliënt kan gebruik maken van cliëntondersteuning. Alle cliënten die een melding doen bij de gemeente worden gewezen op de mogelijkheid van cliëntenondersteuning.
In de gemeente Ouder-Amstel kunnen inwoners voor professionele en onafhankelijke cliëntondersteuning terecht bij MEE Amstel en Zaan, de ouderenadviseur van Coherente of maatschappelijk werk van Vita Amstelland. Uiteraard kan de cliënt ook zelf zijn ondersteuning organiseren (naasten, vertegenwoordigers). Bij deze keuzevrijheid is het van belang dat de cliënt erop kan vertrouwen dat de cliëntondersteuner handelt vanuit het belang van de cliënt. Op het moment dat een cliënt twijfelt aan de objectiviteit van de cliëntondersteuner, heeft hij of zij recht op een andere ondersteuner.
2.3 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving
Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (Zvw) of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen maatwerkvoorziening worden verstrekt. In de Wmo 2015 is dit minder concreet geregeld. Er staat in artikel 2.3.5 lid 5 dat een maatwerkvoorziening wordt afgestemd op rechten op grond van andere wetten. De Wmo 2015 bepaalt dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren indien (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015):
In het algemeen geldt dat de cliënt die naar verwachting aan de indicatiecriteria voor de Wlz voldoet, maar geen indicatiebesluit aanvraagt, de gevolgen daarvan niet op de gemeente kan afschuiven. Als de cliënt geen Wlz-indicatie wil aanvragen omdat hij thuis wil blijven wonen, en als dat, met ondersteuning (door het eigen netwerk en door de gemeente vanuit de Wmo) naar verwachting ook verantwoord is, moet de gemeente deze omstandigheden onderzoeken. Dit maakt deel uit van het reguliere onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van de cliënt. Daarbij kan het ook nodig zijn dat de gemeente overlegd met het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) als indicatieorgaan voor de Wlz en eventueel de zorgverzekeraar om die inschatting te maken. De beoordeling van de vraag of een cliënt voldoet aan de criteria voor de Wlz ligt namelijk bij het CIZ.
Indien het CIZ oordeelt dat niet aan de criteria van de Wlz wordt voldaan kan iemand zich wenden tot de gemeente. Die moet dan op grond van de Wmo een onderzoek doen en zo nodig passende ondersteuning bieden. De gemeente mag in dat geval niet meer terugverwijzen naar het CIZ voor Wlz-zorg. Indien het CIZ oordeelt dat de cliënt wel in aanmerking zou kunnen komen voor een Wlz-indicatie, en de cliënt vervolgens weigert een indicatie aan te vragen, kan het college de cliënt daartoe niet dwingen. De beslissing om Wlz-zorg aan te vragen is uiteindelijk aan de cliënt zelf. Echter, het college kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening op die grond wel weigeren (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015).
Voorbeelden van voorliggende aanspraken zijn: kinderopvang, arbeidsvoorzieningen en loophulpmiddelen (ziektekostenverzekering).
Hulpmiddelen en woningaanpassingen voor zelfstandig wonende cliënten met een Wlz-indicatie vallen onder de Wmo 2015. Voor cliënten met een Wlz-indicatie die intramuraal wonen zonder behandeling zal de overheveling van hulpmiddelen nog plaatsvinden, maar niet eerder dan 1-1-2019. Voor de hulp bij het huishouden gelden andere regels. Heeft de cliënt een indicatie voor verblijf op grond van de Wlz in de vorm van een Modulair Pakket Thuis (Mpt), een Volledig Pakket Thuis (Vpt) of een Persoonsgebonden Budget (pgb) dan valt de hulp bij het huishouden ook onder de Wlz.
2.4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een voorziening is algemeen gebruikelijk als:
Een voorziening kan echter nooit zonder meer algemeen gebruikelijk worden genoemd. Er moet steeds beoordeeld worden of de specifieke voorziening ook voor de cliënt in het concrete geval algemeen gebruikelijk is (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Als een voorziening voor een cliënt algemeen gebruikelijk is hoeft vanuit de Wmo geen maatwerkvoorziening te worden verstrekt.
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is), komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.
2.6 Leefeenheid en gebruikelijke zorg
Bij de overweging of een maatwerkvoorziening wordt ingezet is niet alleen de situatie van de cliënt van belang, maar ook die van de leefeenheid waartoe hij behoort.
Onder een leefeenheid wordt verstaan: “alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren”.
De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in stand houden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Het aandeel dat ieder lid van de leefeenheid geacht wordt bij te kunnen dragen aan het huishouden, wordt gebruikelijke zorg genoemd.
Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt géén onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden/lange werkweken of persoonlijke opvattingen. Voor taken die tot gebruikelijke zorg behoren wordt geen maatwerkvoorziening toegekend.
Als de cliënt alleen woont, is gebruikelijke zorg uiteraard niet aan de orde. Kamerbewoners in per kamer verhuurde panden en bewoners van gezamenlijke woonvormen (woongroepen, kloosters) vormen geen leefeenheid. Als bij hen een indicatie voor hulp bij het huishouden aan de orde is, wordt eventueel een indicatie afgegeven voor hun aandeel in het gezamenlijke (deel van het) huishouden, zoals het schoonhouden van gezamenlijke ruimtes e.d.
Gebruikelijke zorg kan aan de orde zijn bij een ondersteuningsvraag, waarvoor geen specialistische kennis of vaardigheden nodig is, maar die iedere gezonde persoon vanaf een bepaalde leeftijd kan verlenen (huishoudelijk werk, zorgen voor kinderen).
In bijlage 4 zijn de richtlijnen voor gebruikelijke zorg van de Wlz opgenomen. De gemeente Ouder-Amstel hanteert deze richtlijnen voor alle vormen van ondersteuning waaronder, begeleiding, dagbesteding én hulp bij het huishouden. Dit zijn richtlijnen, geen maatstaf. Afwijken van de richtlijnen kan mits voldoende gemotiveerd.
2.7 Mantelzorg en boven-gebruikelijke zorg
Mantelzorg wordt in de Wmo 2015 gedefinieerd als “hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van hulpverlenend beroep”.
Mantelzorg is zorg die langdurig en intensief gegeven wordt vanuit de sociale relatie aan mensen die langdurig ziek zijn of chronisch beperkt. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke zorg en wordt boven-gebruikelijke zorg genoemd.
In januari 2017 spreekt de Centrale Raad van Beroep uit dat er in de Wmo 2015 geen aanknopingspunten zijn voor gemeenten om mantelzorg verplicht te stellen. Ook niet als de gemeente tot het oordeel komt dat de potentiele mantelzorger geen belemmeringen heeft om dit te doen.
Bij de afweging of mantelzorg ingezet kan worden dient de gemeente de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee te wegen. Op het moment dat een mantelzorger overbelast is of dreigt te raken, kan er respijtzorg ingezet worden. Respijtzorg is in principe bestemd voor de cliënt waaraan de mantelzorger ondersteuning verleend. Het gaat dan bijvoorbeeld om een maatwerkvoorziening als dagbesteding, kortdurend verblijf of om hulp bij het huishouden.
Een mantelzorger heeft onder de Wmo 2015 geen eigenstandig recht op een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend aan degene met de beperking. Wel krijgt de gemeenten de opdracht de mantelzorger(s) te betrekken bij het gesprek en na te gaan of zij behoefte hebben aan ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.
Het regresrecht stelt de gemeente in staat om verhaal te halen in geval een derde aansprakelijk is voor een ongeval waardoor de gemeente op grond van de Wmo voorzieningen moet verstrekken aan degene die door het ongeval met blijvende beperkingen te maken krijgt. Veelal zal de gemeente voor het regresrecht uitkomen bij een aansprakelijkheidsverzekeraar.
De VNG heeft namens de leden, waaronder ook de gemeente Ouder-Amstel, een overeenkomst gesloten met het Verbond van Verzekeraars over de afkoop van het regresrecht in de Wmo. De reden om het regresrecht af te kopen is dat de uitoefening ervan op het niveau van individuele gevallen zowel voor individuele gemeenten als voor aansprakelijkheidsverzekeraars gepaard gaat met omvangrijke administratieve inspanningen en aanzienlijke kosten voor de afwikkeling van (mogelijke) claims. Dit betekent dat als er sprake is van een aanvraag van een cliënt die ten gevolge van een ongeval met blijvende beperkingen te maken krijgt deze cliënt een beroep kan doen op de Wmo.
Als er sprake is van een zintuigelijke beperking wordt er door de gemeente gezorgd voor een tolk. Vanaf 1 januari 2018 is de tolkvoorziening voor zintuigelijk gehandicapten geen gemeentelijke taak meer. Omdat het opzetten van een centrale regeling en de besluitvorming daarover enige tijd in beslag neemt, is de VNG met het Rijk in overleg over een overgangsregeling voor 2018 (waarin de huidige tolkregeling van kracht blijft en ook in 2018 landelijk wordt uitgevoerd door www.tolkcontact.nl). Vanaf 2019 zal de nieuwe landelijke regeling in werking treden.
Bij een taalbarrière wordt in eerste instantie gekeken naar de mogelijkheid om het sociaal netwerk (een familielid) in te schakelen om ervoor zorg te dragen dat de taalbarrière wordt opgeheven. Als dit niet mogelijk is, schakelt de gemeente een tolk in, bijvoorbeeld door de inzet van de tolkentelefoon. Op deze manier voldoet de gemeente aan haar zorgvuldigheidsbeginsel bij het nemen van een besluit.
Er wordt een zorgvuldige procedure doorlopen om de ondersteuningsvraag van de cliënt, zijn behoeften en de benodigde resultaten helder te krijgen. In deze procedure wordt in kaart gebracht wat de cliënt kan doen op eigen kracht, met gebruikelijke zorg, mantelzorg of met hulp van zijn sociale netwerk om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren. Ook wordt bepaald of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, of dat er sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.
Wanneer een inwoner problemen heeft met de zelfredzaamheid en/of participatie en daarbij ondersteuning nodig heeft, kan hij zich bij de gemeente melden. Een melding kan ook worden gedaan als de huidige ondersteuning niet meer adequaat of passend is. Een melding kan ook worden gedaan door de partner, mantelzorger, familielid, buurman, vertegenwoordiger of andere betrokkenen van de cliënt. De melding dat iemand behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning kan telefonisch, schriftelijk of digitaal via het meldingsformulier kenbaar gemaakt worden bij de gemeente. De gemeente bevestigt de ontvangst van de melding en informeert de cliënt over de vervolgprocedure. De cliënt wordt daarbij geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen 7 dagen een persoonlijk plan in te dienen. In het persoonlijk plan staat gemotiveerd aangegeven welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is. Het opstellen van een persoonlijk plan is een vrije keuze voor de cliënt en geen verplichting.
Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor de cliënt om het ondervonden probleem op te lossen. Als er geen aanleiding is om een onderzoek in te stellen dan is er ook geen sprake van een melding zoals bedoeld in de wet.
Wanneer verdere vraagverheldering nodig blijkt dan zal een breed gesprek en onderzoek plaatsvinden. Omdat het onderzoek na een melding maximaal 6 weken mag beslaan is registratie en ontvangstbevestiging van de melding in het kader van deze termijn van belang. De datum van de melding is leidend voor de wettelijk gestelde termijnen.
Na de melding vindt een onderzoek plaats. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal sprake van een vorm van persoonlijk contact, het zogenaamde keukentafelgesprek. Het keukentafelgesprek vindt zo veel mogelijk in de eigen woon- en leefomgeving van de cliënt plaats om zo de thuissituatie en eventuele oplossingen goed te kunnen beoordelen. Het uit te voeren onderzoek helpt het college ook om tot een goed onderbouwde beslissing op een eventuele aanvraag te komen.
Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en beschikbare gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt binnen 5 werkdagen een afspraak voor een gesprek. Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het onderzoek naar de situatie van cliënt. Daarbij is aandacht voor:
Bij het in kaart brengen van de persoonlijke situatie en de ondersteuningsbehoefte wordt gebruik gemaakt van de Zelfredzaamheidmatrix (Zrm)1. Met behulp van de Zrm wordt de situatie van de betrokkene levensbreed en integraal in beeld gebracht.
Het gesprek vindt plaats tussen een medewerker van het Zorgadviespunt en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger en desgewenst familie of een cliëntondersteuner. Het college erkent de belangrijke rol van de mantelzorger(s) in de ondersteuning van de cliënt. Het college betrekt de mantelzorger zo veel mogelijk bij het gesprek.
De gemeente doet op basis van de informatie uit het gesprek aanvullend onderzoek om te bepalen of cliënt een ondersteuning op grond van de Wmo nodig heeft. Een onafhankelijk sociaal- medisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Het onderzoek inclusief gesprek dient binnen uiterlijk 6 weken afgerond te zijn. De gemeente zal samen met de cliënt de mogelijke ondersteuningsvormen bespreken.
Uit het onderzoek kan blijken dat de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning kan worden voldaan door het geven van informatie, een eenvoudige verwijzing, de inzet van een algemene voorziening of als blijkt dat een combinatie van eigen kracht en gebruikelijke hulp van een huisgenoot volstaat. De wettelijke verplichting voor het college om een onderzoek in stellen, is geen garantie dat uiteindelijk een maatwerkvoorziening zal worden toegekend.
Van de cliënt die een melding doet, wordt verwacht dat hij meewerkt aan de uitvoering van het onderzoek en daarvoor ook de noodzakelijke informatie verstrekt. Daarbij horen ook de noodzakelijke persoonsgegevens van de cliënt. De cliënt wordt tijdens het onderzoek op de hoogte wordt gesteld van de verwerking en verstrekking van deze gegevens en dat het Zorgadviespunt daarvoor aan de cliënt toestemming vraagt. Het is daarbij ook van groot belang dat het Zorgadviespunt zich in het onderzoek richt op het bereiken van een resultaat dat, waar mogelijk, zo veel mogelijk aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de cliënt zelf en zijn sociale omgeving.
3.3 Ondersteuningsplan (verslag)
Het onderzoek wordt uitgewerkt tot een ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan staat een uitwerking van de ondersteuningsvraag, het onderzoek, de beoogde resultaten en de verschillende vormen van ondersteuning.
In het ondersteuningsplan is aangegeven welke maatwerkvoorzieningen worden ingezet en wat de hiermee te bereiken doelen zijn gekoppeld aan de leefgebieden uit de Zelfredzaamheidsmatrix. Binnen 6 weken na de melding verstrekt het college het ondersteuningsplan aan de cliënt. De cliënt tekent dit voor gezien of voor akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd
Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is. Ook als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag. Het toezenden van het gespreksverslag is geen besluit op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.4 Aanvraag maatwerkvoorziening
Na het onderzoek kan de cliënt besluiten al dan niet over te gaan tot het indienen van een aanvraag. Met een goed uitgevoerd onderzoek wordt recht gedaan aan het belang van de cliënt die zich met een hulpvraag heeft gemeld, ook in het geval van een (gedeeltelijke) afwijzing van de aanvraag. Het biedt een zorgvuldige basis voor een afweging en besluitvorming en biedt de cliënt overzicht en inzicht in zijn eigen situatie. Een aanvraag kan pas dan worden gedaan als melding en onderzoek hebben plaatsgevonden.
Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Een maatwerkvoorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag. Als uit het onderzoek blijkt dat de cliënt een maatwerkvoorziening noodzakelijk is dan wordt een door de cliënt voor akkoord ondertekent ondersteuningsplan aangemerkt als aanvraag. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.
Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Algemene wet bestuursrecht). In de praktijk wordt de volledige aanvraag met begeleidend schrijven (of telefoongesprek) geretourneerd aan cliënt. Uitsluitend op verzoek van cliënt kan de gemeente de aanvraag doorzenden naar het desbetreffende bestuursorgaan.
Er is geen wettelijk voorgeschreven traject voor het intrekken van een aanvraag. Een cliënt heeft te allen tijde het recht om zijn aanvraag in te trekken. Bij de afhandeling van de ingetrokken aanvraag zal het college zorgvuldigheidseisen in acht moeten nemen. Zo wordt voorkomen dat iemand, tegen de zin van de cliënt in, de aanvraag kan intrekken in naam van de cliënt. Indien een aanvrager onder bewind staat, zal de bewindvoerder als de cliënt worden aangemerkt en gelden dezelfde regels.
Binnen twee weken na dagtekening van een aanvraag (ondertekent ondersteuningsplan) dient de gemeente een besluit te nemen. Het besluit wordt vastgelegd in een beschikking die naar de betrokkene wordt gestuurd.
In de beschikking staat: de aanvraagdatum, het besluit, de motivering van het besluit, het doel, de omvang en duur van de eventuele voorziening en informatie over de effectuering van het besluit. Tevens worden de met de ondersteuning te bereiken doelen geformuleerd gekoppeld aan de leefgebieden uit de Zelfredzaamheidsmatrix. Ook wordt in het besluit weergegeven of een eigen bijdrage verschuldigd is. De gemeente informeert de cliënt bij een afwijzing voor verzending van de beschikking altijd telefonisch over het voorgenomen besluit. Tegen het besluit van het college zijn bezwaar en beroep volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogelijk. Als het niet lukt binnen de wettelijke termijn op een aanvraag een besluit te nemen, dan wordt de cliënt daarvan op de hoogte gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn (maximaal 8 weken) waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden. Het opschorten van de termijn moet altijd in overleg met de cliënt plaatsvinden en schriftelijk worden vastgelegd.
De motivering van een besluit op een aanvraag om een maatwerkvoorziening vermeldt op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Zowel een besluit waarbij een maatwerkvoorziening wordt toegewezen als een besluit waarbij de aanvraag van voor een maatwerkvoorziening wordt afgewezen moet worden gemotiveerd. Doorgaans wordt de cliënt vóór verzending van de beschikking telefonisch geïnformeerd over de aard van de beslissing als het genomen besluit afwijkt van de door de cliënt ingediende aanvraag.
Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager of diens wettelijk vertegenwoordiger geen medewerking verleent aan een (medisch) onderzoek de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen. Het moet dan wel zo zijn dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
Het kan voorkomen dat er sneller gehandeld moet worden dan dat het proces (onderzoek etc) kan worden doorlopen. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding daarom een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en het besluit op de aanvraag. Daarnaast kan worden doorverwezen naar bestaande spoedhulpvoorzieningen in de geestelijke gezondheids- of verslavingszorg. Spoedzorg of crisisopvang is een vorm van zorg of ondersteuning waarop binnen 24 tot 48 uur moet worden gehandeld.
Naast situaties waarbij de veiligheid voor de cliënt of de omgeving in het geding is kan er ook sprake van spoed zijn bij ernstige vervuiling waarbij de lichamelijk gezondheid in het geding is of bij een zwaar overbelaste mantelzorger waardoor de ondersteuning aan de cliënt niet meer (adequaat) uitgevoerd wordt.
In het kader van de Wlz zijn zorgkantoren verantwoordelijk voor spoedplaatsingen in een intramurale instelling voor cliënten met een Wlz-indicatie die thuis wonen. Ook wanneer iemand zonder Wlz-indicatie acuut moet worden opgenomen in een intramurale voorziening, waarbij de verwachting is dat de Wlz-indicatie wel wordt afgegeven, is de Wlz verantwoordelijk. Hiervoor is een aparte subsidieregeling kortdurend eerstelijns verblijf opgenomen in de Wlz. Om in een spoedsituatie gebruik te kunnen maken van de regeling kortdurend eerstelijnsverblijf is bepalend dat het gaat om een tijdelijke behoefte van de verzekerde aan medisch noodzakelijk verblijf in verband met geneeskundige zorg. Maar ook als door het wegvallen van de mantelzorg een ‘hoog risico’ ontstaat op gezondheidsverlies, doordat de medische situatie van de patiënt verslechtert of de zorgbehoefte escaleert. Als de mantelzorger uitvalt kan eerstelijnsverblijf aangewezen zijn als de ’ambulante’ zorg door huisarts en/of (wijk)verpleegkundige niet volstaat. Het CIZ beoordeelt de aanvragen hiervoor. De huisarts doet de aanvraag voor deze eerstelijns zorg via het CIZ.
Als de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, kan de cliënt na ontvangst van de beschikking waaruit het besluit blijkt bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar.
Indien een cliënt het gevoel heeft onjuist bejegend te zijn, kan deze een klacht indienen. Klachten kunnen betrekking hebben op de handelswijze van de gemeente, dan wel van (een medewerker van) de aanbieder van een maatwerkvoorziening. Klachten met betrekking tot de handelswijze van de gemeentelijke organisatie worden in behandeling genomen door de interne klachtencoördinator, die met de cliënt afstemt wat de beste manier is om de klacht verder af te handelen.
De door de gemeente gecontracteerde aanbieders van maatwerkvoorzieningen moeten ook een klachtenregeling hebben. De gemeente ziet toe op de naleving van de klachtenregeling van gecontracteerde aanbieders. Ouder-Amstel is aangesloten bij de Nationale ombudsman als onafhankelijke externe klachtbehandelaar. Hier kan een cliënt terecht als hij van mening is dat zijn klacht niet naar behoren is afgehandeld, of als hij het met de uitkomst niet eens is.
Hoofdstuk 4. Algemene voorzieningen
Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die vrij toegankelijk zijn en die gericht zijn op maatschappelijke ondersteuning. Vrij toegankelijk wil zeggen: zonder dat eerst een diepgaand onderzoek wordt verricht naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers. Door de aanwezigheid van algemene voorzieningen worden mensen in staat gesteld langer zelfstandig te blijven wonen en sociale contacten te onderhouden. De algemene voorzieningen zijn voorliggend op individuele maatwerkvoorzieningen en moeten een volwaardig alternatief zijn voor een maatwerkvoorziening.
Voorbeelden van bestaande algemene voorzieningen binnen Ouder-Amstel zijn: het welzijnswerk, het maatschappelijk werk, de HHT Diensten Thuis, persoonsalarmering, maaltijdservice, hand- en spandiensten vrijwilligers, klussendienst en het seniorenrestaurant.
De gemeente kan voor het gebruik van een algemene voorziening een vergoeding (bijdrage) van de ingezetene vragen, welke veelal moet worden betaald aan de aanbieder van die voorziening. Het uitgangspunt daarbij is, dat financiën geen belemmering mogen zijn om hulp te zoeken. De hoogte van deze vergoeding kan de gemeente zelf bepalen in de verordening.
Alle cliënten met een indicatie voor Hulp bij het huishouden en mantelzorgers geregistreerd bij Mantelzorg & Meer kunnen gebruik maken van de HHT Diensten Thuis. Met de HHT Diensten Thuis kunnen cliënten extra huishoudelijke diensten (naast de maatwerkvoorziening) inkopen. Voorbeelden zijn de wasverzorging, boodschappen doen en grote schoonmaak. Cliënten kunnen maximaal 2 uur per week Diensten Thuis inkopen.
Met ingang van 1 januari 2017 is de pilot omgezet in een vaste algemene voorziening. Alle gecontracteerde aanbieders voor Hulp bij het huishouden zijn ook gecontracteerd om de Diensten Thuis te leveren. De aanbieders verzorgen de gehele administratie rondom deze Diensten Thuis. De cliënt betaald een eigen bijdrage per uur HHT Diensten Thuis. De hoogte van de bijdrage is vastgelegd in de Verordening Wmo. De aanbieders innen de eigen bijdrage en brengen het restant uurtarief in rekening bij de gemeente.
Hoofdstuk 5. Maatwerkvoorzieningen
Wanneer de cliënt door inzet vanuit het eigen netwerk, informele zorg en algemene voorzieningen onvoldoende wordt ondersteunt, kunnen (in combinatie hiermee) maatwerkvoorzieningen worden ingezet. In dit hoofdstuk worden de criteria en de vormen van de maatwerkvoorzieningen beschreven.
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie kan worden gedaan door of namens een inwoner van de gemeente. De cliënt moet ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie.
Hoofdverblijf betekent echter meer dan alleen ingeschreven staan bij de gemeente; de cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven.
Als een cliënt dus niet ingeschreven staat, maar wel kan aantonen dat het hoofdverblijf in de gemeente Ouder-Amstel is, komt de cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.
En andersom als de cliënt ingeschreven staat bij de gemeente Ouder-Amstel, maar de cliënt verblijft het grootste deel van de tijd in een andere gemeente dan komt de cliënt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening van de gemeente Ouder-Amstel. De cliënt kan zich voor een maatwerkvoorziening melden bij de gemeente waar de cliënt de meeste tijd verblijft.
Als de cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in Ouder-Amstel komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven - de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving geregeld moet zijn. De voorziening kan niet eerder ingaan dan dat de daadwerkelijke inschrijving heeft plaatsgehad.
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen kan bij iedere willekeurige centrumgemeente in Nederland worden gedaan.
De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij kan de medisch adviseur een belangrijke rol spelen. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de beperkingen slechts tijdelijk zijn, niet voor een voorziening op grond van de Wmo in aanmerking komt.
Waar de grens van langdurig gelegd moet worden is niet duidelijk aan te geven. Een afbakening die gemaakt kan worden, is te kijken naar andere regelgeving, die voor beperkte duur een voorziening verstrekken. Op grond van de Zorgverzekeringswet kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur worden verstrekt. In de regel gaat het dan om een uitleentermijn van ten hoogste 26 weken.
In de Wmo 2015 en de Verordening Wmo is een expliciete grondslag vastgelegd voor de afwijzing van een maatwerkvoorziening waarbij de ‘voorzienbaarheid’ een rol speelt. Dit moet altijd individueel beoordeeld worden. Een categoriale afwijzing is niet mogelijk.
Als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen kan gebruik worden gemaakt van deze weigeringsgrond. Als voorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht om de woning toegankelijk te maken, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.
5.1.4 Kosten gemaakt voorafgaand aan het verzoek
Het is een aanvrager niet toegestaan een gemeente voor een voldongen feit te stellen waarbij de gemeente geen invloed meer kan uitoefenen op de te verstrekken voorziening. Bij een woningaanpassing zou na een verbouwing bijvoorbeeld niet meer vastgesteld kunnen worden of er een goedkoper alternatief heeft bestaan. Indien achteraf wel mogelijk is de goedkoopst-adequate oplossing vast te stellen, dan dient een (volledige) afwijzing achterwege te blijven. In die situatie kan de goedkoopst-adequate voorziening alsnog worden verstrekt, ook al is de aangeschafte voorziening aanzienlijk duurder. Hetzelfde geldt voor de aanschaf van een hulpmiddel of inzet van zorg.
5.1.5 Vervoer van en naar een maatwerkvoorziening
De cliënt is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar een maatwerkvoorziening. Hij kan hiervoor bijvoorbeeld gebruik maken van eigen vervoer, openbaar vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer kan er een maatwerkvoorziening worden gerealiseerd, zoals Wmo-vervoer of individueel vervoer.
5.2 Soorten maatwerkvoorzieningen
Een maatwerkvoorziening is altijd gebaseerd op de persoonlijke ondersteuningsvraag en situatie van een cliënt. Twee personen met dezelfde beperking kunnen dan ook voor andere maatvoorzieningen in aanmerking komen, omdat zij op andere terreinen beperkingen ondervinden of omdat zij over andere mogelijkheden binnen het eigen netwerk beschikken. Het is in deze beleidsregels dan ook niet de bedoeling en niet mogelijk om een lijst op te stellen waar iemand voor in aanmerking komt met een bepaalde beperking. De volgende soorten maatwerkvoorzieningen worden in ieder geval onderscheiden:
Deze soorten maatwerkvoorzieningen worden in de hierna volgende paragrafen nader toegelicht.
Onder hulp bij het huishouden wordt verstaan:
“Hulp bij het huishouden omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe de persoon behoort”.
Het kunnen voeren van een huishouden maakt zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving langer mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een subjectief begrip. Om dit te objectiveren en zo het aantal uren/minuten te kunnen vaststellen dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden is door het CIZ al onder de AWBZ (nu Wlz) beleid ontwikkeld in de vorm van de Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het huishouden van december 2006 (zie Bijlage 1). Dit protocol (of Wmo-richtlijn) houdt ook onder de huidige Wmo jurisprudentie nog altijd stand.
De werkzaamheden die onder Hulp bij het huishouden vallen, zijn in deze richtlijn beschreven en genormeerd in tijd, afhankelijk van het aantal personen in het huishouden en de grootte van het huis. Ten aanzien van de woning wordt uitgegaan van het aantal in gebruik zijnde kamers dat gezien de omvang van het huishouden nodig is, niet met het werkelijke aantal kamers, als het huis groter is. Er wordt rekening gehouden met algemeen geldende standaarden ten aanzien van het voeren van een huishouden. Deze richtlijnen zijn in jurisprudentie bevestigd en geven inzicht in wat redelijkerwijs van een cliënt en zijn sociale omgeving mag worden verwacht om het probleem zelf op te lossen en waar mogelijk een beroep te doen op algemeen en voorliggende voorzieningen.
Volledig gebaseerd op deze richtlijn van het CIZ heeft de gemeente Ouder-Amstel een zogenaamd Indicatiemodel Hulp bij het huishouden opgesteld (zie Bijlage 2). Dit Indicatiemodel moet de medewerkers van het Zorgadviespunt helpen om te komen tot een gemotiveerd aantal uren/minuten. De uitgangspunten van het de richtlijn van het CIZ zijn hierin overgenomen waarbij de taken en frequentie van uitvoering nader zijn gespecificeerd. Het Indicatiemodel Hulp bij het huishouden van de gemeente Ouder-Amstel is dus slechts een nadere uitwerking van de Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het huishouden van het CIZ.
Voor de Hulp bij het huishouden wordt eerst gekeken wat de ondersteuningsvraag is van de cliënt. Om specifiek te kunnen sturen op alleen het overnemen van taken waarvan het daadwerkelijk nodig is dat ze worden overgenomen, wordt er resultaatgericht geïndiceerd. Dit houdt in dat de taken en de daarbij behorende resultaten worden beschreven in het verslag van het onderzoek, de beschikking en de opdracht aan de aanbieder. Bij de taken wordt de benodigde frequentie genoemd en het aantal minuten dat hiervoor nodig wordt geacht (voor de normtijden zie bijlage 1: “Wmo-richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het huishouden”). Het doel is dat het resultaat behaald wordt. Uiteraard is er altijd sprake van maatwerk en worden afwijkingen in de normtijden naar boven en beneden altijd gemotiveerd.
Soorten van hulp bij het huishouden
In Ouder-Amstel bestaan er 2 typen hulp bij het huishouden:
Beperkingen bij het voeren van een huishouden
Hulp bij het huishouden is aan de orde als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden. Dat kan zich uiten in:
Onderdelen van Hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden kan als voorziening veelomvattend zijn. Het kan gaan van motiveren tot aansturen of tot het instrueren en zo nodig overnemen van:
Voor bijvoorbeeld het doen van boodschappen, het bereiden van maaltijden en het uitvoeren van incidentele werkzaamheden zijn voorliggende voorzieningen aanwezig. Als de cliënt gebruik kan maken van een voorliggende voorzieningen is, is er geen indicatie voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening.
Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit de leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de Hulp bij het huishouden. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.
Technische hulpmiddelen en woonvoorzieningen
Als de ondersteuningsbehoefte van de cliënt afdoende kan worden opgelost met hulpmiddelen of woonvoorzieningen dan is er geen noodzaak tot het toekennen van een maatwerkvoorziening.
Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een wasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van hulp bij het huishouden.
Woonvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld keukenaanpassingen of het plaatsen van een verhoging voor een droger/wasmachine betreffen maar ook woningsanering.
Uitstelbare en niet uitstelbare taken
Bij huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet- uitstelbare taken.
Uitstelbare taken; zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden, zoals: wasverzorging en de licht en zwaar huishoudelijke taken.
Niet-uitstelbare taken; zijn taken die dezelfde dag of binnen afzienbare tijd uitgevoerd moeten worden, zoals: maaltijden verzorgen, afwassen en opruimen (en in geval van calamiteiten of door de aandoening veroorzaakte extra bevuiling: sanitair schoonmaken en wasverzorging).
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller er vanuit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Bij bepaalde problematiek, zoals incontinentie of COPD, kan een extra aantal minuten hulp worden geïndiceerd. Dit gebeurt alleen wanneer op grond van het onderzoek de noodzaak is vastgesteld voor cliënt. Bij jonge kinderen kan voor bepaalde taken ook een extra aantal minuten hulp worden geïndiceerd. Voor de normtijden meerhulp/meerzorg zie ook bijlage 1 en bijlage 2.
Voorzetten hulp na overlijden huisgenoot
Wanneer een cliënt (die een indicatie heeft voor hulp bij het huishouden) overlijdt en een huisgenoot die ook beperkingen heeft achterblijft, zal de hulp bij het huishouden gedurende maximaal 6 weken kunnen worden voortgezet. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot in ieder geval 6 weken de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren of een indicatie op zijn/haar naam aan te vragen.
Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden
Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte.
In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, er is sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.
Bij wijziging van de woonvorm door verhuizing wordt de oorspronkelijke indicatie afhankelijk van de situatie aangepast. Staat de indicatie op naam van de verhuisde dan wordt een afspraak gemaakt voor herindicatie. Als de indicatie staat op naam van de partner van de verhuisde en de indicatie binnen 3 maanden na wijziging afloopt dan wordt de indicatie op de geplande einddatum aangepast. In alle andere gevallen wordt direct een nieuwe indicatie gesteld op basis van de gewijzigde situatie.
In principe wordt geen maaltijdbereiding vanuit de indicatie voor hulp bij het huishouden toegekend. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van aanwezige algemene voorzieningen in de gemeente. In Ouder-Amstel kan gebruik worden gemaakt van maaltijdbezorging, seniorenrestaurant en eettafels bij zorgcentra. Alleen in die gevallen waarbij het sociaal netwerk en algemeen en voorliggende voorzieningen geen oplossing bieden kan worden overwogen om vanuit de indicatie voor hulp bij het huishouden hier tijd voor mee te indiceren.
In principe valt het doen van boodschappen niet onder de Wmo onder de indicatie voor hulp bij het huishouden. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van aanwezige algemene voorzieningen zoals de bezorgservice van de supermarkt of de HHT Diensten Thuis. Alleen in die gevallen waarbij het sociaal netwerk en algemeen en voorliggende voorzieningen geen oplossing bieden kan worden overwogen om binnen de hulp bij het huishouden hier tijd voor mee te indiceren.
Een rolstoel kan worden gedefinieerd als: een verrijdbare stoel voor gebruik door personen met mobiliteitsbeperkingen, bedoeld om op een andere wijze dan lopend zich te verplaatsen dan wel verplaatst te worden met een snelheid en bereik als lopend gebruikelijk is. Onder een rolstoelvoorziening vallen ook de elektrische rolstoelen, buggy’s, duwwandelwagens en noodzakelijke aanpassingen aan rolstoelvoorzieningen.
Een cliënt komt voor een rolstoel in aanmerking wanneer beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken. Als een rolstoel wordt toegekend moet deze ook bij de gebruiker passen. Het selecteren van een rolstoel is dan aan de orde. Het selecteren van een rolstoel betekent maatwerk. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en voor de activiteiten, die de gebruiker wil ondernemen.
Iedereen die aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling en deze indicatie nog niet heeft verzilverd of gekozen heeft voor een Volledig Pakket Thuis (VPT) kunnen hiervoor een beroep doen op de Wmo 2015.
Voor de selectie en levering van rolstoelvoorzieningen heeft de gemeente Ouder-Amstel contracten gesloten met leveranciers van hulpmiddelen.
Wanneer een cliënt overlijdt wordt de voorziening beëindigd.
Tegemoetkoming sportvoorziening
Een cliënt die voor de beoefening van een sport een sportvoorziening nodig heeft, kan hiervoor alleen in aanmerking komen via een tegemoetkoming. De hoogte van de tegemoetkoming is vastgelegd in de Verordening Wmo. De geactualiseerde hoogtes van de tegemoetkomingen worden jaarlijks vastgelegd in de Nadere Regels. De tegemoetkoming is bestemd voor de aanschaf en de kosten van reparatie en kan eens per drie jaar worden verstrekt (gerekend vanaf datum nota). Wanneer de kosten van de gekozen rolstoel meer dan de tegemoetkoming bedragen, moet de gebruiker de meerkosten zelf betalen. Een cliënt kan er ook voor kiezen om de gebruiksduur van de voorziening te verlengen naar zes jaar met ophoging naar rato van de tegemoetkoming.
Beoordelingsaspecten sportvoorziening
Bij de beoordeling van de vraag of cliënten in aanmerking kunnen komen voor deze tegemoetkoming kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er verschillende voorzieningen die dit mogelijk maken. Deze paragraaf geeft een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.
Doel van de woonvoorzieningen en woningaanpassingen is het ondersteunen van iemand die beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woning. Het gaat daarbij om belemmeringen die normale woonactiviteiten bemoeilijken of onmogelijk maken zoals het bereiden van eten, slapen, lichaamsreiniging en verzorgen van kinderen. De daarvoor bestemde ruimten moeten bruikbaar zijn voor de functies waarvoor ze bestemd zijn. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, of voorzieningen met een therapeutisch doel verstrekt omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Als er sprake is van vergroting van deelname aan het maatschappelijk leven door het gebruik van de hobbyruimte, dialyseruimte of therapeutische baden, zou op individuele basis hiervan kunnen worden afgeweken.
Onder belemmeringen wordt verstaan belemmeringen die rechtstreeks ondervonden worden als gevolg van de beperkingen van de cliënt in een woonruimte wat betreft bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid. De beperkingen zijn het gevolg van de bouwkundige en woon technische opzet van de woning. Het gaat dus niet om het wegnemen of verminderen van de beperking, maar om het wegnemen of verminderen van belemmeringen die de aanvrager in de woonruimte ondervindt als gevolg van de beperking.
We onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
Voor kortdurend dan wel tijdelijk gebruik zijn eenvoudige losse woonvoorzieningen te leen via de thuiszorgwinkel, het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers te leen of te huur. Deze eenvoudige losse voorzieningen hebben als voordelen dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing. Losse voorzieningen zijn veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift indien hiermee hetzelfde resultaat wordt bereikt. Een traplift valt ook onder de categorie losse woonvoorzieningen.
Wanneer een cliënt (die een indicatie heeft voor een losse woonvoorziening) overlijdt en een huisgenoot die ook beperkingen heeft achterblijft, kan de voorziening op naam van de achterblijvende partner worden voortgezet. De achterblijvende partner vraagt dan feitelijk een losse woonvoorziening aan en betaald daarvoor dan ook een eigen bijdrage.
Bouwkundige woonvoorzieningen worden in principe aan de eigenaar van de woning toegekend. Als een woonvoorziening moet worden gerealiseerd in een woning waarvan de inwoner geen eigenaar is (huurder) dan kan de woonvoorziening worden gerealiseerd zonder toestemming van de eigenaar (verhuurder). Wanneer een cliënt die een bouwkundige woningaanpassing toegekend heeft gekregen overlijdt dan vervalt daarmee ook de betaling van de eigen bijdrage.
Hoofdverblijf bij woonvoorzieningen
De ondersteuning vanuit de Wmo via woonvoorzieningen beperkt zich in beginsel tot personen die zelfstandig wonen en hun hoofdverblijf hebben in de gemeente.
In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de verantwoordelijkheid alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.
Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld dat van de ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Dit bezoek/contact moet essentieel bijdragen aan de participatie van de cliënt. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop, worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom al snel algemeen gebruikelijk voor een cliënt. Er zal altijd een individuele toets plaatsvinden om te beoordelen of de voorziening voor de persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is.
Bij renovatie wordt er van uitgegaan dat elke badkamer of keuken eens in de zoveel jaar vernieuwd wordt. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer of keuken wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken. De kosten van renovatie van een verouderde keuken of badkamer zijn voor rekening van de eigenaar/verhuurder. Alleen handicap-specifieke aanpassingen kunnen dan worden gerealiseerd.
De bepalingen voor woningaanpassingen zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
Alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig woonverblijf zijn uitgesloten. Tevens zijn uitgesloten situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Is er sprake van één van deze situaties dan is afwijzing op voorhand mogelijk.
Als vaststaat dat een aanpassing noodzakelijk is, wordt eerst beoordeeld of verhuizing naar een al volledig aangepaste woning of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is. Het beleid is erop gericht zo goed mogelijk gebruik te maken van de voorraad aangepaste woningen en de aanpassingskosten zoveel mogelijk te beperken.
In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing op zichzelf geaccepteerd. Onder de Wmo wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt ter compensatie van belemmeringen in de woonomgeving van de cliënt. Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, vooral op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager.
In alle gevallen dient een goed gemotiveerd besluit te moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, dienen te worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden.
Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren die, afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.
De onderstaande factoren kunnen een rol spelen bij de afwegingen:
De cliënt dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte via Woningnet of andere aanbieders van woningen (vrije sector). Een cliëntondersteuner kan hierbij, indien nodig, ondersteuning bieden. Aangepaste woningen onder de huurtoeslaggrens worden ook door de woningcorporaties aangemeld bij Woningnet. Cliënten kunnen met de inschrijving in Woningnet ook op deze woningen reageren.
Als men niet wil verhuizen, wat dan?
Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de cliënt als negatief worden beoordeeld. Veelal zal men willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt de gemeente of er vanuit kan worden gegaan dat er voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.
Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing. Valt die afweging uit in het voordeel van verhuizen, dan kan men (wellicht) voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking komen.
Tegemoetkoming in de verhuiskosten
De kosten voor een verhuizing behoren tot een algemeen gebruikelijke voorziening. Van de cliënt mag verwacht worden dat hij/zij een budget reserveert voor de periode dat hij/zij vanwege het wijzigen van hun situatie of leeftijd moet verhuizen naar een andere geschikte woning. In sommige situaties is het echter zo dat de cliënt daartoe niet in staat is. Wanneer er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is kan hiervoor een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd dan kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding door de vertrekkende gemeente worden verstrekt. De verstrekking van deze tegemoetkoming in de verhuiskosten is altijd gekoppeld aan de toekenning van de maatwerkvoorziening “primaat van verhuizen”. De hoogte van de tegemoetkoming is gemaximeerd en betreft een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting. De vergoeding heeft niet tot doel volledig kostendekkend zijn (zie ook hoofdstuk 8 van deze beleidsregels).
Een tegemoetkoming in de verhuiskosten kan ook worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of is overleden. De achterblijvende partner kan worden verzocht de aangepaste woning te verlaten.
Aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen
In dat geval kunnen de volgende voorzieningen worden toegekend:
Deze lijst is limitatief. Dat wil niet zeggen dat het college niets hoeft te doen wanneer er wordt gevraagd om een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte te realiseren. In de praktijk betekent dit dat het college een individuele afweging (alle criteria ten behoeve van een Wmo-voorziening) moet maken op welke wijze de cliënt kan worden gecompenseerd. Dit kan bijvoorbeeld ook door het toekennen van een verhuisindicatie.
Algemene uitgangspunten bij woningaanpassingen
Enkele algemene uitgangspunten voor woningaanpassingen zijn:
De oppervlakte verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt, bedraagt maximaal 20 m².
Procedure aanvraag bij bouwkundige of woon-technische woningaanpassing
Als uit de melding blijkt dat er sprake is van een belemmering bij het normale gebruik van de woning, zal onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheden om deze belemmeringen op te heffen. Blijkt tijdens het onderzoek dat een bouwkundige of woon technische woningaanpassing noodzakelijk is dan zal hiervoor een programma van eisen worden opgesteld. Een programma van eisen voor de goedkoopst adequate bouwkundige of woon-technische woonvoorziening wordt opgesteld door een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid, eventueel aangevuld met een externe adviseur.
Op basis van dat programma van eisen worden door de gemeente bij verschillende aannemers offertes opgevraagd en/of wordt gebruik gemaakt van een programma voor de berekening van het bedrag
Is de cliënt huurder van de aan te passen woning, dan wordt conform artikel 2.3.7 van de Wmo 2015 de woningeigenaar schriftelijk in kennis gesteld van noodzaak en het voornemen tot het aanpassen van de woning. De woningeigenaar wordt in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord over de wijze waarop de woningaanpassing wordt uitgevoerd. De woningeigenaar wordt een termijn van 7 werkdagen geboden om aan het college kenbaar te maken dat hij van die mogelijkheid gebruik wil maken. Wanneer de woningeigenaar gehoord wenst te worden, zal het programma van eisen kenbaar gemaakt worden aan de woningeigenaar. Is de gemeente van mening dat een woningaanpassing noodzakelijk is dan kan de gemeente of de cliënt zonder toestemming van de woningeigenaar de woning (laten) aanpassen. De gemeente of de cliënt zijn niet gehouden om de aanpassingen ongedaan te maken wanneer de cliënt niet langer van de woning gebruik maakt.
Wanneer er zorg in natura wordt verstrekt, is de gemeente de opdrachtgever voor het aanpassen van de woning en zal de gemeente offertes opvragen. Wordt op verzoek van cliënt een pgb verstrekt, dan is de cliënt opdrachtgever en zal de cliënt zelf offertes moeten vragen. Een pgb voor een woningaanpassing mag niet worden ingezet om de woningaanpassing te laten uitvoeren door iemand uit het eigen sociale netwerk.
Vergoeding van kosten van tijdelijke huisvesting en/of dubbele woonlasten is mogelijk als de cliënt niet in zijn/haar woning kan blijven wonen of nog niet een nieuwe woning kan betrekken gedurende de tijd dat de woning aangepast wordt en nog niet bewoonbaar is.
De cliënt ondervindt op medische gronden ergonomische belemmeringen in de woning en de woning moet ingrijpend aangepast worden. Op medische gronden is het niet mogelijk dat de belanghebbende in de aan te passen woning kan gaan/blijven wonen. Indien dit heeft tot gevolg heeft dat de bewoner gedurende een bepaalde periode dubbele woonlasten moet betalen, kan een financiële tegemoetkoming worden verleend indien:
De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol.
Het uitgangspunt is dat cliënten worden gestimuleerd om zelfstandig te reizen. Bij voorkeur via vervoersvoorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn, zoals het Openbaar Vervoer (OV). We hanteren bij de toekenning van vervoer het volgende afwegingskader in de genoemde volgorde:
Om tot een juiste probleemstelling te komen zijn ook de gegevens nodig over het verplaatsingsgedrag. Daarbij is niet alleen het feitelijke verplaatsingsgedrag van de belanghebbende van belang, maar ook inzicht in het verplaatsingsgedrag van de persoon zonder beperkingen in dezelfde sociale situatie. Beide aspecten zullen dus in het onderzoek aan bod komen.
Het verplaatsingsgedrag kan worden beschreven aan de hand van de volgende kenmerken:
Verplaatsingsmotief en de verplaatsingsbestemming
Wanneer de gemeente een onderzoek instelt naar het verplaatsingsmotief zijn onder meer motieven en bestemming relevant als: het bezoeken van godsdienstige of andere bijeenkomsten, bezoek familie en kennissen, winkelen en recreatie. Een groot deel van deze verplaatsingen zijn routineverplaatsingen. Het betreft hier regelmatig terugkomende activiteiten, zoals het doen van dagelijkse boodschappen, het bezoeken van familie en kennissen, het deelnemen aan sportmanifestaties, enzovoort.
Met betrekking tot het zich verplaatsen buitenshuis moet een belanghebbende in staat worden gesteld, in ieder geval datgene te doen wat mensen – normaal gesproken – van dag tot dag plegen te doen, wanneer het gaat om het zich verplaatsen buitenshuis.
Bij het bepalen van de relevante vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een belanghebbende een bepaalde bestemming wil kunnen bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het leven van alledag en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke contacten te onderhouden.
De belangrijkste oorzaak van mobiliteitsproblemen van mensen met beperkingen is dat het huidige openbaar vervoer voor hen onvoldoende bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is.
In de gemeente kunnen mensen met een mobiliteitsbeperking en mensen van 75 jaar en ouder op basis van de Wmo gebruik maken van het Wmo-vervoer. In verband met de afwezigheid van een goed bereikbaar openbaar vervoerssysteem en het feit dat de gemiddelde leeftijd van de actieve pashouders ruim boven de 75 jaar ligt wordt vooralsnog een leeftijdsgrens bij de indicatiestelling gehanteerd. Dat betekent dat iedereen vanaf 75 jaar op basis van deze leeftijd een pas voor het Wmo-vervoer kan aanvragen en zal ontvangen. Voor mensen jonger dan 75 jaar zal op basis van een individueel onderzoek worden bepaald of er een indicatie is voor het gebruik van het Wmo-vervoer. Daarbij hoort ook een onderzoek naar de verplaatsingsgedrag en behoefte van de cliënt. De vervoerspas is daarmee een vorm van een maatwerkvoorziening die mensen van deur tot deur brengt en vervoert in een straal van 25 km vanaf het woonadres van de cliënt.
Als een cliënt tijdelijk verblijft in een instelling (bijvoorbeeld voor revalidatie of herstel) dan kan het vervoer tijdelijk vanaf en naar dit adres plaatsvinden.
Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1.500 tot 2.000 km moet kunnen reizen. Alle boven regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Voor de verplaatsingen kan men reizen met Valys.
Wmo-vervoer kan ook als maatwerkvoorziening ingezet worden voor cliënten met een Wlz indicatie. Aangezien ‘sociaal vervoer’ qua aard een voorziening is die thuishoort in de Wmo 2015, kunnen mensen met een indicatie vanuit de Wet Langdurige Zorg (Wlz) die niet zelfstandig van het Openbaar Vervoer of eigen vervoer gebruik kunnen maken een beroep doen op de Wmo voor sociaal vervoer. Het gaat hierbij niet om vervoer naar dagbesteding, maar om een vervoersbehoefte in het kader van sociale activiteiten. Voor deze cliënten geldt hetzelfde afwegingskader als hierboven omschreven staat.
Er is een breed scala aan vervoershulpmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan cliënten wordt aangeboden. Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden en kunnen mensen zelf kiezen of zij een voorziening zelf aanschaffen of aanvragen bij de gemeente. Voorbeelden hiervan zijn: scootmobiel, aangepaste fiets, gesloten buitenwagen en een bruikleen auto.
Indien mensen op grond van hun medische beperkingen geen gebruik kunnen maken van het Wmo vervoer of andere vervoershulpmiddelen en men daardoor afhankelijk is van een individuele vervoersvoorziening zoals een taxi of een rolstoeltaxi kan men in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de vervoerskosten.
Uit jurisprudentie komt naar voren dat indien de cliënt beschikt over een auto, ook aangenomen mag worden dat hij in staat is om de kosten voor het vervoer over de kortere en langere afstanden zelf op te brengen. Echter, indien de cliënt op grond van zijn beperkingen voor al zijn verplaatsingen afhankelijk is geworden van zijn eigen auto, dus ook voor die korte verplaatsingen die normaal gesproken lopend, per fiets of ander vervoermiddel afgelegd zouden worden, kan het aantal kilometers die hij/zij met de auto rijdt beduidend hoger zijn. In dat geval kan men in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de vervoerskosten.
Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en gebruik van het Wmo-vervoer of andere vervoershulpmiddelen is niet mogelijk dan kan mogelijk een aanpassing van de eigen auto worden toegekend. Bij autoaanpassingen wordt ook beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan opties aan een auto zoals cruise control of stuurbekrachtiging. Bij het aanpassen van de eigen auto wordt uitgegaan van een levensduur van de aanpassingen van minimaal 5 jaar Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan). Ook voor een aanpassing van de eigen auto kan een eigen bijdrage via het CAK worden opgelegd. Indien de autoaanpassing wordt gedaan in verband met de beperking van een kind jonger dan 18 jaar wordt geen eigen bijdragen opgelegd.
Procedure aanvraag autoaanpassing
Als uit de melding blijkt dat er sprake is van een belemmering bij het gebruik van de eigen auto, zal onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheden om deze belemmeringen op te heffen. Blijkt tijdens het onderzoek dat een aanpassing noodzakelijk is dan zal hiervoor een programma van eisen worden opgesteld. Een programma van eisen voor de goedkoopst adequate autoaanpassing wordt opgesteld door een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid, eventueel aangevuld met een externe adviseur.
Op basis van dat programma van eisen worden door de gemeente bij verschillende bedrijven één of meerdere offertes opgevraagd.
Een autoaanpassing in natura of in de vorm van een pgb
Wanneer de voorziening in natura wordt verstrekt, is de gemeente de opdrachtgever voor het aanpassen van de auto en zal de gemeente hiervoor offertes opvragen. Wordt op verzoek van cliënt een pgb verstrekt, dan is de cliënt opdrachtgever en zal de cliënt zelf offertes moeten vragen. Een pgb voor een autoaanpassing mag niet worden ingezet om de autoaanpassing te laten uitvoeren door iemand uit het eigen sociale netwerk.
Begeleiding kan zowel individueel als in een groepsverband worden geboden. Groepsbegeleiding en Individuele Begeleiding omvatten activiteiten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie aan inwoners van de gemeente die daartoe op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet of onvoldoende in staat zijn. Groepsbegeleiding en Individuele Begeleiding moeten erop gericht zijn dat inwoners van de gemeente zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen en kunnen blijven functioneren.
De activiteiten kunnen bestaan uit:
Groepsbegeleiding is veel al bekend onder de naam “dagbesteding”. Groepsbegeleiding is:
Dagbesteding is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in groepsbegeleiding voorkomen. Voor veel cliënten kan deelname aan welzijnsactiviteiten voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Groepsbegeleiding ondersteunt cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dag structurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben.
Met Groepsbegeleiding worden een of meer de volgende resultaten beoogd:
Dagbesteding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van de zelfredzaamheid van de cliënt. Bij zelfredzaamheid gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden, die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
Individuele begeleiding kent vele vormen. Het kan zijn:
De Individuele Begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud van of het compenseren van zelfredzaamheid van de cliënt. Bij zelfredzaamheid gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
Met Individuele Begeleiding worden een of meer de volgende resultaten beoogd:
Indiceren Groepsbegeleiding en individuele begeleiding
Zowel bij Individuele begeleiding als Groepsbegeleiding worden drie niveaus onderscheiden: licht (stimuleren), middel (helpen bij) en zwaar (overnemen en regie). Het in te zetten niveau van Individuele begeleiding of Groepsbegeleiding wordt bepaald aan de hand van de uitkomsten van de Zelfredzaamheidsmatrix zoals die in het onderzoek is gebruikt om de ondersteuningsbehoefte integraal en levensbreed in kaart te brengen. Er wordt gekeken naar het gemiddelde van de leefgebieden die niet volledig zelfredzaam zijn en waarvoor de betreffende maatwerkvoorziening wordt ingezet. De Zelfredzaamheidsmatrix loopt in 5 stappen van volledig zelfredzaam (5) naar acute problematiek (1). De tussenliggende niveaus – voldoende zelfredzaam (4), beperkt zelfredzaam (3) en niet zelfredzaam (2) – corresponderen resp. met de niveaus begeleiding licht, midden en zwaar. Naarmate een leefgebied relevanter is voor de specifieke maatwerkvoorziening kan deze zwaarder wegen. Het gaat dus om een gewogen score die wordt gemaakt en gemotiveerd door het Zorgadviespunt.
Het niveau van de leefgebieden en de gewogen score worden aan de aanbieder overlegd. De aanbieder biedt ondersteuning aan afgestemd op het niveau van de verschillende leefgebieden. Het doel is resultaatgericht zoveel mogelijk toe te werken naar stap 5 – volledig zelfredzaam. Een tussentijdse evaluatie zal plaatsvinden om de voortgang te toetsen en de indicatie desgewenst bij te stellen.
Bij een indicatie voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. De aanbieders van dagbesteding zijn dan verantwoordelijk voor het organiseren van het vervoer. In de overeenkomsten met de aanbieders van dagbesteding zijn de eisen vastgelegd waaraan het vervoer moet voldoen zodat dit veilig en passend is.
Wanneer er medisch gezien toezicht nodig is dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de zorgverzekeringswet.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen/72 uur) in een instelling zoals een gehandicapteninstelling of zorgcentrum. Met een pgb is het ook mogelijk om dit bij een particulier te doen, mits het college beoordeelt dat dit een juiste besteding van het pgb is. Kortdurend verblijf wordt ingezet als een cliënt om bepaalde redenen niet in de eigen woonomgeving kan zijn, bijvoorbeeld omdat er niemand aanwezig is om in de ondersteuningsvraag te voorzien. Kortdurend verblijf kan ook (tijdelijk) worden ingezet als een vorm van respijtzorg om de mantelzorger te ontlasten.
Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week ; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat bij meer dan 3 etmalen in een instelling er sprake is van opname in een instelling waarvoor een indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar niet mogelijk zijn.
Een indicatie voor kortdurend verblijf op grond van de Wmo wordt niet toegekend aan cliënten met een Wlz indicatie.
In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Eventuele verpleging en/of persoonlijke verzorging wordt geleverd op grond van de Zorgverzekeringswet. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de regiotaxi of een taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren.
5.2.7 Opvang en beschermd wonen
Onder opvang wordt in de Wmo 2015 verstaan: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Onder beschermd wonen wordt verstaan: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
In principe zijn alle individuele gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke opvang en beschermd wonen. De middelen hiervoor worden echter niet aan de individuele gemeenten, maar aan de centrumgemeenten beschikbaar gesteld. Hoewel de centrumgemeenteconstructie niet meer wettelijk is geregeld hebben VWS en de VNG afgesproken om deze constructie in de praktijk te handhaven.
Ouder-Amstel heeft – net als de andere regiogemeenten (Aalsmeer, Amstelveen, Diemen en Uithoorn) centrumgemeente Amsterdam gemandateerd en daarmee de bevoegdheid tot het bepalen van de toegang, het afgeven van de beschikkingen en het daadwerkelijk verstrekken van beschermd wonen overgedragen aan centrumgemeente Amsterdam. Het door Amsterdam – in overleg met de regiogemeenten – ontwikkelde Koersbesluit Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen is het gemeenschappelijke beleidskader voor de uitvoering van deze taken. Bij het bepalen of een inwoner uit Ouder-Amstel in aanmerking komt voor opvang of beschermd wonen zijn de geldende Verordening maatschappelijke ondersteuning en bijbehorende nadere regels van de gemeente Amsterdam van toepassing.
Na melding van een hulpvraag is de gemeente een wettelijk verplicht om een onderzoek uit te voeren.
De gemeente beoordeelt of alle informatie die nodig is voor een onderzoek beschikbaar is. Het kan ook nodig zijn advies in te winnen van een deskundige die kennis heeft van de problematiek van de cliënt. Als dat aan de orde is zal de gemeente een dergelijk advies moeten afwachten om een zorgvuldige afweging te kunnen maken.
Van de cliënt mag worden verwacht dat wordt meegewerkt aan het onderzoek en het medisch advies. De cliënt die een melding doet is verplicht aan de gemeente of de door de gemeente aangewezen adviesinstantie de gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de melding/aanvraag.
Wanneer kan een advies opgevraagd worden?
Opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector mag uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager.
5.4 Geldigheidsduur indicaties
De geldigheidsduur van een indicatiebesluit voor ondersteuning (Hulp bij het huishouden, begeleiding en kortdurend verblijf) is maximaal vijf jaar en wordt vastgesteld met inachtneming van:
Een indicatie die noodzakelijk is in verband met een ziekte of aandoening die er toe leidt dat de levensverwachting van de verzekerde naar het oordeel van de behandelend arts korter is dan drie maanden, blijft geldig tot de verzekerde is overleden.
In geval van het aanleren van taken waarvoor “tijdelijk” ondersteuning wordt toegekend geldt een maximum van één jaar.
De indicatie waarbij sprake is van het overnemen van taken van een overbelaste mantelzorger, wordt in eerste instantie afgegeven voor een half jaar, daarna kan verlenging volgen. Gedurende dit eerste half jaar wordt onderzocht hoe de overbelasting zich ontwikkelt en wat er is geprobeerd om het op te lossen.
Aan de voor indicaties voor rolstoel-, vervoers- en woonvoorzieningen is geen maximale geldigheidsduur gekoppeld. Deze indicaties worden vastgesteld met inachtneming van de beperkingen van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen.
Hoofdstuk 6. Persoonsgebonden budget (pgb)
6.1 Voorziening in natura of in de vorm van een pgb
Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in de vorm van:
ad. 1 Een voorziening in natura
In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder toekenning plaats vindt en of sprake is van een eigen bijdrage.
ad. 2 Een persoonsgebonden budget (pgb)
Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen en hiermee zelf de regie over hun leven te voeren.
Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag, waarmee cliënt zelf een maatwerkvoorziening kan (in)kopen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend (zie hoofdstuk 4 van deze beleidsregels).
Bij het onderzoek naar de noodzaak voor een maatwerkvoorziening worden individueel een aantal criteria afgewogen. Deze criteria begrenzen de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Om in aanmerking te komen voor een pgb moet worden voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit motiveert, aan de hand van een opgesteld plan. Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. Als een pgb ingezet wordt voor iemand vanuit het sociaal netwerk, dan moet in het plan duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning. Ook moet de ondersteuning aantoonbaar doelmatiger te zijn. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet.
6.2.2 Bekwaamheid van de aanvrager
De cliënt (budgethouder) moet in staat zijn om naar het oordeel van de gemeente op eigen kracht voldoende in staat zijn om (eventueel met hulp uit het sociale netwerk of een vertegenwoordiger) de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Reden om geen pgb toe te kennen kunnen zijn:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te weigeren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik.
6.2.3 Kwaliteit van dienstverlening en hulpmiddelen
De kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt door een pgb moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. In het gemotiveerd plan dient aangetoond te worden op welke wijze deze kwaliteit geborgd is.
Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat cliënten vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal cliënt door het Zorgadviespunt Ouder-Amstel worden geïnformeerd. Het Servicecentrum pgb van de Sociale verzekeringsbank (verder: SVB) verzorgt voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp of zorg zijn geleverd. De SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
Om een pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener. Deze zorgovereenkomst wordt door de SVB vooraf gecontroleerd op arbeidsrechtelijke aspecten. Vervolgens wordt de overeenkomst door het Zorgadviespunt onderworpen aan een zorginhoudelijke controle. Na goedkeuring wordt het pgb overgemaakt aan de SVB en kan met de zorg worden gestart en tot uitbetaling worden overgegaan.
Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling klopt met deze overeenkomst. Als de SVB geen zorgovereenkomst heeft, kan de zorgverlener niet betaald worden.
Ook eenmalig verstrekte pgb’s moeten in principe door de gemeente worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaald. De gemeente Ouder-Amstel heeft echter besloten om bij pgb’s die eenmalig worden verstrekt de cliënt te ontzien van het trekkingsrecht van de SVB en dus direct aan de cliënt te verstrekken. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de gemeente en de SVB.
6.7 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
De beloning van het sociale netwerk is beperkt tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. De gemeente kan een pgb verstrekken voor alle vormen van maatwerkvoorzieningen. Hierbij geldt dat er in principe geen pgb wordt toegekend voor het doen van auto- en woningaanpassingen door iemand uit het sociale netwerk van de cliënt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
6.8 Vormen van een persoonsgebonden budget
De gemeente kan een pgb verstrekken voor dienstverlening (huishoudelijke hulp, begeleiding en kortdurend verblijf) of voor een hulpmiddel (woonvoorzieningen en woningaanpassingen, lokale vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen)
6.8.1 Pgb voor dienstverlening (hulp bij huishouden, begeleiding, kortdurend verblijf)
Omdat het gaat om de inhuur van menskracht is het bij deze voorziening belangrijk dat de cliënt goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het onderzoek wordt nagegaan of de cliënt ook daadwerkelijk in staat is regie te voeren.
De Wmo stelt dat de cliënt met zijn pgb een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen. Voor hulp bij het huishouden betekent dit dat er een zorgverlener van betaald moet worden conform het minimum loon (en dat er zo nodig werkgeverslasten uit betaald moeten kunnen worden). Eventuele ondersteuning wordt door het Servicecentrum Pgb van het SVB voor cliënt gratis geboden; dus hier zijn geen kosten voor worden opgenomen in het pgb.
Het beheer van een pgb omvat het aansturen van de hulp en uitvoeren van administratieve taken als afsluiten zorgovereenkomst, indienen declaraties, doorgeven wijzigingen en ziekte ondersteuner aan de SVB enzovoort. De Jeugdwet en Wmo staan toe dat een cliënt die hier zelf niet toe in staat is, het beheer uitbesteedt aan een ander. Dit kan een mantelzorger zijn of een (wettelijk) vertegenwoordiger.Het pgb mag niet beheerd worden door de partij die professionele ondersteuning levert aan betreffende pgb-houder.
De pgb-houder heeft de verantwoordelijkheid over zijn eigen ondersteuning. Zolang de gestelde doelen maar worden gehaald en de kwaliteit van de ondersteuning voldoende is.
Als pgb-houders meer willen betalen aan hun ondersteuner, dan kan dat ook maar dan moeten pgb-houders het verschil zelf bijleggen door middel van een vrijwillige storting. Alternatief is dat de pgb-houder van het beschikbare bedrag minder eenheden per week kan inkopen dan het aantal geïndiceerde eenheden.
Om het risico van langer zorg te moeten leveren en het niet behalen van de vooraf gestelde doelen te beperken worden de volgende eisen gesteld:
De pgb houder is verplicht om aan de consulent te melden dat afgeweken wordt van de indicatie2.
Indien blijkt dat de gestelde doelen niet binnen de geïndiceerde termijn gehaald worden kan de pgb houder alsnog verplicht worden de indicatie op te volgen.
Einde indicatie pgb dienstverlening
Voor dienstverlening geldt aanvullend dat de indicatie voor het pgb eindigt:
als de budgethouder aangeeft geen pgb meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op de ondersteuning (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt cliënt een nieuwe beschikking. Cliënt kan één keer per jaar wisselen tussen het pgb en verstrekking in natura.
De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door professionele ondersteuner en niet professionele ondersteuner. De voorwaarden die worden gesteld aan een professioneel ondersteuner zijn opgenomen in de Nadere Regels.
De maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Er wordt bij de bepaling van de hoogte van het pgb onderscheid gemaakt tussen ondersteuning van een professioneel ondersteuner en een niet-professioneel ondersteuner.
Er zijn twee uurtarieven voor het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget:
De reden van het hanteren van een hoger uurtarief bij het inhuren van een professionele ondersteuner is omdat deze hogere kosten heeft. Hierbij valt te denken aan overheadkosten zoals kantoorruimte, personeel en verzekeringen.
Welk tarief van toepassing is wordt bepaald aan de hand van de soort hulp die de budgethouder inhuurt. Wanneer de persoonlijke situatie van de aanvrager dat nodig maakt, kan afgeweken worden van de vastgestelde uurtarieven voor zorg in natura.
Het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget gebeurt op basis van het aantal geïndiceerde uren x het uurtarief.
De pgb-houder kan per soort pgb aanspraak maken op een vrij-besteedbaar bedrag. De hoogte van het vrij-besteedbare bedrag staat in de Nadere Regels.
6.8.2 Pgb voor een hulpmiddel (rolstoel, woon- en vervoersvoorzieningen)
Wanneer cliënt kiest voor een pgb voor een hulpmiddel dan ontvangt hij bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waarin is beschreven waar de voorziening aan moet voldoen. De cliënt kan op basis hiervan zelf de voorziening aanschaffen.
Als cliënt een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de cliënt aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.
De voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een periode van 7 of 10 jaar (tenzij anders beschreven in de beschikking). De gebruiksduur per soort voorziening is opgenomen in de Nadere Regels. Hierbij wordt aangesloten op de gemiddelde technische levensduur van de voorziening. Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.
Als de gebruiksduur nog niet is verstreken kan een – aanvullend – pgb worden verstrekt in de volgende situaties:
Er is sprake van een gewijzigde omstandigheid die aanpassing dan wel vervanging van de voorziening noodzakelijk maakt. Als wordt verwacht dat de cliënt (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient cliënt mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing. Hierbij wordt op maat gekeken naar de persoonlijke situatie van de cliënt en de benodigde ondersteuning vanuit het pgb;
De hoogte van het pgb voor een hulpmiddel dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, zonder de voor gemeente geldende kortingen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening (of herverstrekking) betreft, wordt de hoogte van het pgb daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven. In de berekening van de hoogte van het pgb is rekening gehouden met verzekering, onderhoud en reparaties. Deze kosten worden vergoed op declaratiebasis zolang de kosten binnen de maximale hoogte van het pgb blijven en nog niet het volledige pgb is benut. De hoogte van het pgb-bedrag en de voorwaarden voor de verantwoording zijn opgenomen in de beschikking. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van betekent niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het hulpmiddel van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door de gemeente voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Omzetting pgb in voorziening in natura
Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een voorziening. De cliënt moet dan ten minste wachten met het doen van een nieuwe aanvraag totdat de technische levensduur van de voorziening is verstreken. De omzetting van de voorziening in natura naar een pgb is slechts één keer per jaar mogelijk.
Nadat de aanvrager de originele offerte/factuur van de aangeschafte voorziening bij de gemeente heeft aangeleverd vindt een beoordeling plaats of deze voldoet aan de in de beschikking gestelde eisen.
Daarbij worden de volgende stappen doorlopen:
Hoofdstuk 7. Bijdrage in de kosten
7.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en van maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente zelf bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. De gemeente zal in de beschikking hiervan een aankondiging doen.
Voor alle maatwerkvoorzieningen die worden verstrekt op grond van de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Uitzondering hierop zijn:
Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage berekent, oplegt en int. Verder gelden de volgende voorwaarden:
De hoogte van de eigen bijdrage
De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:
8.1 Vormen van tegemoetkomingen
Leven met een chronische ziekte en/of beperking brengt vaak extra kosten met zich mee, bijvoorbeeld voor zorg, vervoer, hulpmiddelen en aanpassingen. Hierdoor is het dagelijks leven voor mensen met een chronische ziekte en/of beperking duurder dan voor anderen. De gemeente kent verschillende vormen van tegemoetkomingen te weten: een financiële tegemoetkoming, een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering en een waardering voor mantelzorgers. De tegemoetkomingen maken integraal onderdeel uit van het ondersteuningsplan en kunnen dan ook niet worden gezien als op zichzelf staande zaken.
8.1.1 Financiële tegemoetkoming
Als maatwerk geen of onvoldoende oplossing biedt dan is het op grond van artikel 17 in de Verordening maatschappelijke ondersteuning mogelijk om aan personen met een beperking of chronisch zieken een financiële tegemoetkoming toe te kennen.
Een financiële tegemoetkoming is niet bedoeld om de daadwerkelijke kosten volledig te vergoeden en hoeft dus niet kostendekkend te zijn. Een financiële tegemoetkoming is geen maatwerkvoorziening en er wordt dan ook eigen bijdrage opgelegd.
De gemeente maakt in de beschikking bekend waarom een maatwerkvoorziening onvoldoende oplossing biedt en hoe hoog de tegemoetkoming is. De volgende soorten tegemoetkomingen worden hierbij onderscheiden:
Als een cliënt om objectiveerbare redenen geen gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen zoals het collectief vervoer of een ander verplaatsingsmiddel is in tegemoetkoming in de vervoerskosten mogelijk. Voor een nadere beschrijving van de beoordelingscriteria wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van deze beleidsregels.
Tegemoetkoming sportvoorziening
Bij de beoordeling van een tegemoetkoming voor een sportvoorziening wordt gekeken in hoeverre men afhankelijk is van een sportvoorziening voor deelname aan het maatschappelijk leven (participatie). Voor een nadere beschrijving van de beoordelingscriteria wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van deze beleidsregels.
Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd en men heeft niet kunnen reserveren voor een verhuizing dan kan door de gemeente waaruit de cliënt vertrekt mogelijk een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van de Wmo worden verstrekt. Voor een nadere beschrijving van de beoordelingscriteria wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van deze beleidsregels.
8.1.2 Collectief aanvullende verzekering
Via een collectieve aanvullende verzekering worden veelvoorkomende meerkosten van burgers met een laag inkomen en hoge zorgvraag als gevolg van chronische ziekte en/of aandoening gedekt. De gemeente bepaalt jaarlijks in overleg met de zorgverzekeraar de invulling van de collectieve aanvullende verzekeringen. De cliënt betaalt met deze collectief aanvullende verzekering geen eigen risico. De AV-gemeente-Top biedt ten opzichte van de AV-gemeente-Standaard extra vergoedingen voor onder andere brillen, fysiotherapie, tandartskosten en eigen bijdragen voor thuiszorg. De gemeente vergoedt de premie van deze aanvullende verzekering voor cliënten met een inkomen tot 130% van het minimum inkomen. Hiervoor overlegt cliënt zijn inkomens- en/of vermogensgegevens.
Op de premie voor de basisverzekering en de aanvullende verzekering wordt een collectiviteitskorting in mindering gebracht. De resterende netto premie komt voor rekening van de verzekerde en de premie voor het gemeentepakket komt voor rekening van de gemeente. Het Eigen Risico is meeverzekerd. Door het eigen risico mee te verzekeren wordt als het ware de drempel voor “preventieve zorg” voor deze groep weggenomen. Dit kan een grotere vraag op toekomstige zorg en voorzieningen voorkomen. De gemeente biedt een financiële compensatie die vergelijkbaar is met de weggevallen CER-regeling voor de afkoop van het Eigen Risico. Deze financiële compensatie wordt versleuteld in de gemeentelijke premiebijdrage.
Deelname aan de collectieve aanvullende verzekering is slechts mogelijk vanaf 1 januari van ieder kalenderjaar. Als niet meer voldaan wordt aan de inkomenscriteria om in aanmerking te komen voor de collectieve aanvullende verzekering dan vervalt het gemeentepakket met ingang van het volgende kalenderjaar en wordt deze omgezet in een basisverzekering en aanvullende verzekering.
De collectief aanvullende verzekering wordt uitgevoerd door het team Sociale Zaken van de gemeente.
8.1.3 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
De gemeente is verplicht om de mantelzorgers van cliënten binnen de gemeente jaarlijks te waarderen. Mantelzorgers hoeven dus niet in de gemeente Ouder-Amstel hun hoofdverblijf te hebben om voor de waardering in aanmerking te komen, de cliënt aan wie mantelzorg wordt verleent, moet dit wel zijn.
Het mantelzorgcompliment bevat nuttige en leuke informatie over en voor mantelzorgers. Ook mantelzorgers van cliënten uit Ouder-Amstel die zijn ingeschreven bij Mantelzorg & Meer (het regionale steunpunt voor mantelzorgers) krijgen in december een mantelzorgcompliment toegestuurd.
De jaarlijkse blijk van waardering heeft een waarde van ten hoogste € 100 per mantelzorger en wordt door het college jaarlijks na overleg met het regionale steunpunt Mantelzorg & Meer vastgesteld en afgestemd op het beschikbare budget. Naast het jaarlijkse mantelzorgcompliment kunnen mantelzorgers gebruik maken van ondersteuning van Mantelzorg & Meer en respijtzorg in de vorm van kortdurend verblijf voor de cliënt.
Door te kiezen voor mantelzorgondersteuning in natura kan de gemeente meer mantelzorgers bereiken. Daarnaast heeft mantelzorgondersteuning in natura voordelen op het gebied van de kosten, controleerbaarheid en beheersbaarheid van deze vorm van ondersteuning. De keuze voor mantelzorgondersteuning in natura biedt de mogelijkheid tot (jaarlijkse) bijstelling en van prioriteiten en keuzes binnen deze ondersteuningsvorm.
Hoofdstuk 9. Nieuwe feiten en omstandigheden
De cliënt doet aan het college op verzoek of uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing. Ook kunnen signalen van onrechtmatigheid aanleiding zijn om tot een heroverweging van de beslissing over te gaan. Het is aan het Zorgadviespunt om deze signalen te herkennen en in de juiste context te plaatsen. Signalen van onrechtmatigheid of fraude kunnen aanleiding zijn voor verder onderzoek.
9.2 Terugvordering en verrekening
Een besluit tot terugvordering dient te worden voorafgegaan door een besluit tot herziening en intrekking. Zonder een besluit tot herziening en intrekking is er geen rechtsgeldig besluit tot terugvordering. De besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering zijn besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat als de budgethouder het niet eens is met die besluiten, hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden.
Als het college een beslissing heeft herzien dan wel ingetrokken dan kan het college geheel of gedeeltelijk de geldwaarde terugvorderen. Op grond van artikel 2.4.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 kan de gemeente de geldswaarde (geheel of gedeeltelijk) van een ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of pgb terugvorderen als de cliënt opzettelijk zijn medewerking heeft verleend aan de verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens. Binnen de Wmo 2015 is de term opzet niet verder uitgelegd.
Dit betekent dat verhaal van kosten kan plaatsvinden als:
De gemeente kan niet bewijzen dat er sprake is van opzet, maar is wel van mening dat opzet in het spel is. In zo’n geval heeft de beschikking tot terugvordering geen executoriale titel. Het verkrijgen van een executoriale titel kan alleen plaatsvinden via een civielrechtelijke procedure (rechtbank).
Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om af te zien van terugvordering. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:
Indien van terugvordering wordt afgezien moet dit voldoende gemotiveerd worden.
Op grond van artikel 2.3.9 van de Wmo onderzoekt het college periodiek of er aanleiding is een beslissing over een maatwerkvoorziening te heroverwegen. De gemeente bepaalt afhankelijk van de situatie van de cliënt of als daar aanleiding toe is de frequentie van een heronderzoek.
Bij een aantal voorzieningen kan, als daar aanleiding toe is, gedurende de (gebruiks)periode een heronderzoek worden uitgevoerd om vast te stellen of:
Een heronderzoek kan plaats vinden bij:
Bijlage 2 Indicatiemodel Hulp bij het huishouden
Dit indicatiemodel is afgeleid van het CIZ-protocol. De normtijd is over het algemeen een passende tijd, maar er moet onderzocht worden of er van de norm moet worden afgeweken. Dit kan gemotiveerd resulteren in een inzet boven of onder de norm. Dit indicatiemodel bestaat uit drie onderdelen:
Alleen die onderdelen die op de cliënt van toepassing zijn worden ingevuld.
Als de cliënt of het netwerk van de cliënt geen regie meer kan voeren over de uit te voeren huishoudelijke taken dan vallen de huishoudelijke taken onder HbH2 en moet ook tijd worden meegenomen voor de dagelijkse organisatie van het huishouden. Aan het overnemen van de regie wordt extra tijd toegevoegd volgens onderstaande tabel.
Wasverzorging/boodschappen/maaltijdverzorging
Bij onderstaande onderdelen wordt in principe uitgegaan van hulp door algemene voorzieningen. Alleen indien dit niet mogelijk is kan ervoor gekozen worden een maatwerkindicatie af te geven. Deze keuze dient onderbouwd te worden.
Bijlage 4 Omschrijving Leefgebieden
Omschrijving leefgebieden ingedeeld in licht/matig/zwaar
De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) is een meetinstrument dat door de GGD Amsterdam in samenwerking met de Gemeente Rotterdam is ontwikkeld. De meest actuele versie van de ZRM is te vinden op: www.zelfredzaamheidmatrix.nl.