Organisatie | Oirschot |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Oirschot houdende regels omtrent jeugdhulp Verordening Jeugdhulp Gemeente Oirschot 2019 |
Citeertitel | Verordening jeugdhulp Oirschot 2019 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening Jeugdhulp Oirschot 2015.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2019 | nieuwe regeling | 18-12-2018 |
Vastgesteld door de gemeenteraad van Oirschot op 18 december 2018
De raad van de gemeente Oirschot gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van [datum], gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, lid 3 van de Jeugdwet en artikel 149 van de Gemeentewet;
gelet op de doelstellingen van het Sociaal Beleidskader Gemeente Oirschot;
rekening houdend met het advies van de Adviesraad Zorg en Samenleving,
overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;
overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;
Artikel 1. Begripsbepalingen en doelgroep
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten, of in het kader van jeugdhulp sprake is van gebruikelijke hulp wordt beoordeeld aan de hand van een richtlijn die wordt opgenomen in de bijlage van de nadere door het college te stellen regels;
ondersteuningsplan: het hulpverleningsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet. Dit hulpverleningsplan wordt opgesteld door WIJzer in samenspraak met de jeugdige of zijn ouders en indien noodzakelijk samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In het ondersteuningsplan staan alle vormen van ondersteuning en hulp opgenomen die ten behoeve van de jeugdige of zijn ouders worden ingezet. Het ondersteuningsplan maakt integraal onderdeel uit van de verleningsbeschikking voor een individuele voorziening;
Artikel 3. Toegang jeugdhulp, indiening hulpvraag
De toeleiding naar een algemene voorziening of een individuele voorziening zoals beschreven in lid 1, duurt maximaal 8 weken. Indien aanvullend onderzoek nodig is, dan kan deze termijn met een redelijke termijn worden verlengd. Met deze procedure wordt aangesloten bij de geldende termijnen uit de Algemene Wet Bestuursrecht.
De huisarts, medisch specialist en jeugdarts kunnen op grond van de wet direct toegang verlenen tot een individuele voorziening (“verwijzen”). Wanneer hier sprake is van, dan is de gemeentelijke procedure ten aanzien van het onderzoek zoals omschreven in artikel 4 lid 2 tot en met artikel 6 lid 4 niet meer van toepassing. Het college voert dan ook geen eigen onderzoek meer uit wanneer sprake is van een verwijzing naar jeugdhulp door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts.
Wanneer sprake is van een verwijzing door huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een individuele jeugdhulpvoorziening zoals beschreven bij lid 3 en de jeugdige en/ of de ouders een pgb wensen, dan beoordeelt het college of aan de voorwaarden voor een pgb zoals omschreven bij artikel 9, lid 1 wordt voldaan. Het college mengt zich niet in het inhoudelijke oordeel van de huisarts, medisch specialist en jeugdarts met betrekking tot de noodzaak tot inzetten van jeugdhulp.
Artikel 4. Registratie en vooronderzoek
Het college verzamelt in overleg met de jeugdige en zijn ouders alle voor het gesprek over de hulpvraag noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie. Opgevraagde gegevens worden tevens gedeeld met de jeugdige of zijn ouders. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 8. Toekenning individuele voorzieningen
Bij het beoordelen van “eigen kracht” zoals omschreven in lid 1 onderdeel a, bekijkt het college of de ondersteuningsvraag getypeerd kan worden als gebruikelijke hulp. Hiervoor stelt het college nadere regels op. Het college verstrekt geen individuele voorziening als sprake is van gebruikelijke hulp.
Artikel 9. Regels voor het verstrekken van een pgb
De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk mits deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige of ouder voor hem niet tot overbelasting leidt. Een pgb voor behandeling mag niet ingezet worden door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.
Artikel 10. Formele en informele hulp
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:
Personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/ werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
Personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige Zonder Personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
Artikel 13. Afstemming met andere voorzieningen
Afstemming met gezondheidszorg
Het college draagt zorg dat wanneer WIJzer een besluit neemt over de inzet van jeugdhulp die vanaf de 18e verjaardag valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet en er de reële verwachting is dat deze zorg na de 18e verjaardag van de jeugdige door zal lopen, het besluit voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden door de zorgverzekeraars.
Afstemming voorschoolse voorzieningen
Afstemming onderwijs en leerplicht
Afstemming maatschappelijke ondersteuning
Het college draagt zorg dat WIJzer financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en/ of hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, armoedevoorzieningen- te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.
Afstemming met het justitiedomein
Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college behandelt klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de “Klachtenregeling Gemeente Oirschot 2009”.
Artikel 17. Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt jeugdigen en zijn ouders (cliënten) en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 18. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Conform artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Indien het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens heeft plaatsgevonden, of de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb voor een ander doel is gebruikt dan waarvoor het is bestemd, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oirschot van 18 december 2018],
De gemeenteraad,
Han Struijs,
griffier
Judith Keijzers-Verschelling,
voorzitter
Nota van toelichting behorend bij de Verordening Jeugdhulp Gemeente Oirschot 2019
Opdrachten Jeugdwet aan de gemeente
De Jeugdwet draagt gemeenten via een beleidsplicht op, het opvoedkundig klimaat in gezinnen en wijken, buurten, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen te versterken. Ook vraagt de wet gemeenten beleid te maken gericht op vroege signalering van en vroegtijdige interventie bij opvoed- en opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen (preventie). De wet stelt geen nadere eisen aan deze beleidsopdrachten. Wel moet het aanbod van jeugdhulp kwalitatief en kwantitatief toereikend zijn.
Daarnaast regelt de Jeugdwet de jeugdhulp. Hieronder vallen de volgende functies, gedefinieerd in art. 1.1:
Ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;
Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.
Wat valt er niet onder de Jeugdwet?
Niet onder de werking van de Jeugdwet vallen:
De Jeugdwet is van toepassing op in Nederland verblijvende jeugdigen. Daarnaast kan de Jeugdwet ook gelden voor ouders die hulp nodig hebben bij opvoedingsproblemen.
Een jeugdige is in ieder geval de persoon van 18 jaar of jonger. Dit betekent dat een jeugdige tot 18 jaar in aanmerking kan komen voor jeugdhulp of te maken kan krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Kinderbeschermingsmaatregelen eindigen per definitie na het 18e levensjaar. Jeugdreclassering kan doorlopen tot uiterlijk de leeftijd van 23 jaar. Jeugdhulp eindigt in beginsel bij 18 jaar. Als voortzetting van ondersteuning noodzakelijk is, geldt voor de meeste hulp dat dit na het 18e jaar onder een ander wettelijk kader valt (Zorgverzekeringswet, Wmo 2015 of Wet langdurige zorg). In uitzonderingsgevallen kan jeugdhulp doorlopen tot maximaal het 23e levensjaar.
Een ouder kan ook in aanmerking komen voor jeugdhulp. Meestal gaat het dan om advies en begeleiding bij de opvoeding. Een ouder in de zin van de Jeugdwet is een van de volgende personen:
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk). Het college is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Vervolgens beslist de gemeente of en welke voorziening een jeugdige nodig heeft.
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
Artikel 2.9 van de Jeugdwet is niet uitputtend geformuleerd en biedt derhalve ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nog andere regels te stellen. Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
Inhoudelijke kaders vanuit het Sociaal Beleidskader
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan dat de gemeenteraad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet vaststelt. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In Oirschot is het geldende beleidsplan het door de gemeenteraad vastgestelde sociaal beleidskader.
In het sociaal beleidskader van de gemeente Oirschot zijn kaders, uitgangspunten en meer operationele onderwerpen uitgewerkt vanuit onderstaande principes:
Wijze van totstandkoming verordening
Deze verordening is primair gericht op de Oirschotse situatie zoals beschreven in het Sociaal Beleidskader Oirschot. De Verordening Jeugdhulp 2015 zoals vastgesteld is door de gemeenteraad op 21 oktober 2014 is met het vaststellen van deze verordening, ingetrokken. De verordening heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen aan een ieder die hier op wilde reageren. Daarnaast is de concept verordening toegestuurd naar de Adviesraad Zorg en Samenleving die heeft gereageerd met een advies. Alle in dit traject gemaakte opmerkingen zijn zorgvuldig gewogen en waar nodig en mogelijk verwerkt in de verordening.
Deze verordening is afgestemd op de verordening WMO. Goede afstemming van beide verordeningen is noodzakelijk. Dit betreft bijvoorbeeld de procedureregels voor de toegang tot voorzieningen, pgb en kwaliteit ten aanzien van de voorzieningen.
De verordening heeft ter inzage gelegen van 12 september tot en met 23 oktober 2018.
Algemene (vrij toegankelijke) en individuele voorzieningen
Een voorziening voor jeugdhulp kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp.
Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. In deze verordening zijn de beschikbare algemene en individuele voorzieningen uitgewerkt in artikel 2.
De toeleiding naar jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten:
Via de gecertificeerde instellingen 1 , rechter, OM of justitiële jeugdinrichting (JJI);
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij WIJzer. WIJzer onderzoekt dan of en zo ja, welke jeugdhulp nodig is. Is een individuele voorziening nodig, dan neemt het college daartoe een besluit. In Oirschot is het nemen van dergelijke besluiten gemandateerd aan WIJzer. Dit betekent dat medewerkers van WIJzer deze besluiten namens het college nemen.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen naar een van de jeugdhulpaanbieders bij wie de gemeente jeugdhulp heeft ingekocht. De jeugdhulpaanbieder beoordeelt vervolgens op basis van zijn professionele autonomie en expertise welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in contracten en met de regels die daarover zijn vastgelegd in deze verordening.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling zelfstandig bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI), en de selectiefunctionaris van de JJI.
De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze instanties nodig achten ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de Jeugdwet). Wel geldt als uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.
Ten slotte biedt ook Veilig Thuis toegang tot jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.
In de verordening is aandacht besteed aan de rechtsbescherming van jeugdigen en ouders zodra deze met de gemeente te maken krijgen in het kader van de wet. Dat begint al vanaf het eerste moment dat een hulpvraag zich aandient: de gemeente dient dan in het belang van een zorgvuldige procedure te zorgen voor
registratie van relevante gegevens en betrokkenen hierover goed te informeren.
Mocht uit de contacten met een jeugdige of zijn ouders blijken dat er meer nodig is dan een algemene voorziening, dan wordt dat vastgelegd in aanvraag voor een individuele voorziening. Op grond hiervan wordt een beschikking verleend. Dit gebeurt dus ook als een arts verwijst.
Bij een weigering op de aanvraag van een individuele voorziening is er de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Op grond van de verordening en de wet is weigering niet mogelijk wanneer er een verwijzing van huisarts of andere medici heeft plaatsgevonden. Dit pleit ervoor dat huisartsen en andere medici goed geïnformeerd zijn over de algemene voorzieningen. Maar ook dat de goede afspraken worden gemaakt met deze verwijzers.
Bezwaar en beroep is uitgesloten bij jeugdhulp die wordt ingezet in het gedwongen kader, dus bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Dan neemt de gemeente ook geen besluit. De gemeente is niettemin wel verantwoordelijk voor het leveren van de jeugdhulp. Welke dat is, wordt in de meeste gevallen door de gecertificeerde instelling bepaald. De wet eist wel dat die daarover overlegt met de gemeente.
Uit het oogpunt van rechtsbescherming is het van belang dat er geen onredelijke doorlooptijden ontstaan. Om die reden zijn er geen concrete termijnen in de verordening opgenomen. Wel zijn hierna in de artikelsgewijze toelichting streeftermijnen opgenomen. Ook wordt nog nader verduidelijkt waartoe de gemeente verplicht is volgens de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de beslistermijn.
Hoofdstuk 1 – algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen en doelgroep
Het aantal definities in lid van artikel 1 is beperkt, aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze Verordening. Dit zou overbodig zijn en bovendien voor verwarring kunnen zorgen als er bijvoorbeeld door een latere wetswijziging een verschil zou ontstaan tussen de omschrijving in de verordening en
de wettelijke omschrijving. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’.
Aanbieder: dit behoeft geen verdere toelichting.
Algemene voorziening: een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats. Dit betekent dat voorafgaand geen onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige of ouder(s). Voor een algemene voorziening is in beginsel geen verleningsbeschikking nodig. De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de Jeugdwet spreekt de wetgever echter over een ‘algemene’ of ‘vrij toegankelijke voorziening’. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is en bovendien ook binnen de Wmo2015 wordt gehanteerd, is deze overgenomen in de verordening.
Andere voorziening: een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).
Cliëntondersteuning: dit behoeft geen verdere toelichting.
Gebruikelijke hulp: gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen. Jeugdhulp kan slechts ingezet worden voor de hulp die de gebruikelijke hulp te boven gaat. Dat is bepaald in deze verordening. Voor de interpretatie van het begrip gebruikelijke hulp stelt het college beleidsregels op.
Hulpvraag: dit behoeft geen verdere toelichting.
Individuele voorziening: Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig.
Ondersteuningsplan: Het ondersteuningsplan is het resultaat van het onderzoek dat de gemeente uitvoert naar de hulpvraag van jeugdigen en/of ouders. Het plan beschrijft de bijdragen die zowel het college, de hulpvrager als het sociale netwerk gaan leveren om gezamenlijk een oplossing te bieden voor de hulpvraag.
Pgb: de definitie van pgb is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’. Een jeugdige of ouder kan een individuele voorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Met dit budget kan de jeugdige of ouder zelf de benodigde hulp inkopen. Deze begripsomschrijving benadrukt dat het in deze verordening gaat om het persoonsgebonden budget dat verleend kan worden op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.
Sociaal netwerk: Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-) partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of ouder regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige of ouder zich meldt met een ondersteuningsvraag.
Veilig Thuis: in de Jeugdwet wordt het begrip 'advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling' gebruikt. Inmiddels is hiervoor de naam Veilig Thuis in gebruik. In de verordening wordt daarom laatstgenoemde term gebruikt
WIJzer: WIJzer is in de gemeente Oirschot voor inwoners dé plek voor vragen en advies over zorg, jeugdhulp en werk. WIJzer is verantwoordelijk voor de organisatie en uitvoering van enkele preventieve, voorliggende en vrij toegankelijke voorzieningen. Voorbeelden zijn sociale vaardigheidstrainingen voor kinderen of groepsgesprekken met ouders over opvoeden. Daarnaast draagt WIJzer zorg voor een integrale toegang tot ondersteuning, hulp en zorg. WIJzer kijkt altijd samen met ouder (en/ of jeugdige) wat een jeugdige of ouder samen met het sociaal netwerk zelf kan oplossen en waar (aanvullend) professionele hulp of ondersteuning nodig is. WIJzer kan ook zelf kortdurende ondersteuning leveren zoals hulp vanuit het maatschappelijk werk. Daarnaast is WIJzer gemandateerd om individuele voorzieningen in te zetten, als dat nodig is.
Wet: dit behoeft geen verdere toelichting.
Verdere toelichting: de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent diverse begripsbepalingen die voor deze verordening van belang zijn. Zo is een ‘aanvraag’ een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Onder ‘besluit’ wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. En een ‘beschikking’ is een besluit dat niet van algemene strekking is (en dus op een individueel persoon gericht), met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Een beslissing op een aanvraag om een individuele voorziening kan dus zowel met het begrip ‘besluit’ als ‘beschikking’ worden aangeduid.
Verder regelt artikel 7:1 van de Awb dat een belanghebbende eerst bezwaar moet maken (bij het college) alvorens beroep in te stellen (bij de bestuursrechter). Artikel 8:1 vermeldt vervolgens dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Tenslotte is ook vermeldenswaardig dat artikel 9.1 van de Awb regelt dat een ieder het recht heeft om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan. Hierbij wordt een gedraging van een persoon, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan.
Artikel 2 Vormen van jeugdhulp
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de wettelijk verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene (jeugdhulp)voorzieningen. Uit een memorie van toelichting op de Jeugdwet komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van
voorzieningen binnen de gemeente.
Het begrip ‘voorziening’ is op zich een lastig te vatten begrip. De wetgever geeft in de Memorie van Toelichting de volgende handvatten:
De door de gemeente te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Deze niet vrij toegankelijke voorzieningen veronderstellen altijd een verleningbeslissing op basis van een beoordeling door de gemeente van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager. De gemeente geeft daartoe een beschikking af met de
mogelijkheid van bezwaar en beroep. Daarmee is tevens de rechtsbescherming van de burger gewaarborgd.
Artikel 2 van deze verordening biedt een zo compleet mogelijk overzicht van het palet aan overige en individuele voorzieningen dat het college ter beschikking staat.
In lid 1 zijn de algemene voorzieningen benoemd die beschikbaar zijn.
De in artikel 2, eerste lid, onder a genoemde basishulp is vrij toegankelijk en kan daarom beschikkingsvrij worden aangeboden.
Zoals eerder vermeld valt het basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg niet onder de werking van het Jeugdwet. Dat wat voorheen als het maatwerkdeel van de jeugdgezondheidszorg werd aangemerkt valt echter wel onder de omschrijving van jeugdhulp. Het gaat hierbij om producten die nauw aansluiten bij de specifieke behoeften van individuele jeugdigen of van groepen jeugdigen. Hierbij kan worden gedacht aan opvoedcursussen, trainingen tegen bedplassen of overgewicht.
Aan de in het tweede lid van artikel 2 verbonden hulp met een meer specialistisch karakter is een beschikking verbonden. Voor een individuele voorziening zal door het college, huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieders eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdigen of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Dit betreft specialistische inzet van hulp die de gemeente inkoopt bij jeugdhulpaanbieders.
Het college verstrekt individuele voorzieningen in natura (Zorg in Natura). Dit betekent dat de gemeente de jeugdhulp inkoopt bij jeugdhulpaanbieders en deze vervolgens aanbiedt aan ouders of jeugdigen. Als de jeugdige of zijn ouders dat wensen, moet het college een persoonsgebonden budget (pgb) verstrekken (zie artikel 8.1.1 lid 1 Jeugdwet). De jeugdige en/of zijn ouders moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen.
De terminologie voor de beschikbare individuele voorzieningen in de vorm van een pgb of Zorg in Natura is verschillend:
(onderdeel a) Voor Zorg in Natura is de gemeente Oirschot aangesloten bij een regionale inkooporganisatie die voor de gemeente Oirschot jeugdhulp bij zorgaanbieders inkoopt en contracten met jeugdhulpaanbieders beheert. De vormen van jeugdhulp die ingekocht zijn, zijn opgenomen in een zogenaamde “producten- en dienstencatalogus” (PDC). In de producten- en dienstencatalogus is geen jeugdzorgplus opgenomen, hetgeen wel een vorm van jeugdhulp is. Deze individuele voorziening is daarom apart benoemd.
Door het opnemen van deze bepaling artikel wordt ruimte gelaten aan het college om aanvullende beleidsregels te stellen t.a.v. beschikbare individuele voorzieningen.
Artikel 3 Toegang jeugdhulp, indiening hulpvraag
Voor de toeleiding naar een algemene voorziening of het verkrijgen van een individuele voorziening geldt de vanaf artikel 3 beschreven procedure. Artikel 3 is de eerste bepaling ter invulling van de verplichting van artikel 2.9, onder a, van de wet. Hierin is opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval
regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning van, de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren voor toekenning van een individuele voorziening.
Het college is het bevoegde orgaan om jeugdhulp te verlenen op grond van de wet.
In Oirschot heeft het college deze bevoegdheid gemandateerd aan WIJzer. Lid 1 van dit artikel regelt de start van het toegangstraject. Niet alleen jeugdige of ouders kunnen een hulpvraag indienen; een hulpvraag kan ook door derden ingediend worden, dus namens jeugdigen en/ of ouders.
Het moment dat de hulpvraag binnenkomt, wordt geregistreerd als aanvraag. Deze aanvraag kan leiden tot een individuele voorziening. Deze is gebonden aan een maximale doorlooptijd (afgeleid vanuit de Awb) van 8 weken. Als extra onderzoek nodig is, dan kan het college deze doorlooptijd verlengen. Hiervoor hanteert het college een redelijke termijn die per situatie verschillend kan zijn. Het college informeert de aanvrager schriftelijk als sprake is van verlenging van de doorlooptijd.
Huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten mogen rechtstreeks verwijzen naar individuele jeugdhulpvoorzieningen. Het college treedt in beginsel niet in het oordeel van deze disciplines over de noodzaak tot inzetten van deze hulp. In geval zich een structureel meningsverschil voordoet tussen de gemeente en een verwijzer, kan de gemeente een beroep doen op de expertise van een deskundige. Het is van belang dat de huisarts, medisch specialist of jeugdarts goed is geïnformeerd over de mogelijkheden en belang van de algemene voorzieningen binnen de gemeente Oirschot. Pas dan kan de afweging goed gemaakt worden of er naar een individuele voorziening noodzakelijk is.
Het gemeentelijke onderzoekstraject is voor huisartsen, jeugdartsen en medische specialisten niet van toepassing.
Omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de levering van de individuele voorzieningen, moet een huisarts, jeugdarts of medisch specialist allereerst de gemeente in kennis stellen dat naar een individuele jeugdhulpvoorziening is verwezen. Vervolgens moet een dergelijke verwijzing door de gemeente worden bekrachtigd. Met andere woorden; een huisarts, medisch specialist of jeugdarts kan aangeven dat een individuele voorziening nodig is, maar het is de gemeente die het formele besluit (een beschikking als bedoeld in artikel 10) dient te nemen zodat de voorziening ook daadwerkelijke beschikbaar is voor de jeugdige of zijn ouders.
Het kan zo zijn dat een ouder of jeugdige die door een jeugdarts, huisarts of medisch specialist zijn verwezen naar een individuele jeugdhulpvoorziening, een pgb wensen. Het college gaat in deze gevallen in gesprek met de jeugdige en/ of ouder over de voorwaarden waaronder een pgb verstrekt kan worden. Het college gaat uitdrukkelijk niet opnieuw beoordelen of en welke jeugdhulp daadwerkelijk nodig is.
Deze bepaling is opgenomen om rechtsbescherming te bieden aan ouders en/ of jeugdigen die jeugdhulp ontvangen via een verwijzing door een jeugdarts, huisarts of medisch specialist. Hierbij wordt aangesloten bij de geldende termijnen uit de Algemene Wet Bestuursrecht. De maximale doorlooptijd bedraagt 8 weken.
Deze toeleidingssituatie doet zich voor bij crisissituaties. Hierbij is beschreven welke mogelijkheden het college dan heeft om adequaat te reageren. Het gaat dan om situaties waarbij gesloten jeugdhulp nodig is vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. Volgens art. 6.1.8 van de wet kan het college hiervoor bij de kinderrechter een verzoek indienen voor een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging.
Gezien het spoedeisende karakter volgt dat in spoedeisende gevallen een kortere beslistermijn geldt voor het afgeven van een beschikking. In ieder geval moet de termijn bij spoedgevallen korter zijn dan reguliere beslistermijn van 8 weken. Een termijn van 4 weken komt voldoende tegemoet aan het spoedeisende karakter en is gangbaar. Hiermee wordt rekening gehouden met het spoedeisend karakter en is er nog tijd om enig onderzoek uit te voeren.
In deze bepaling is geregeld dat onder andere de jeugdige en ouders die een beroep doen op een overige andere zoals een opvoedcursus, zich hier direct toe kunnen wenden zonder de procedure vanaf artikel 3 te hoeven doorlopen.
Lid 9 geeft aan dat de te verlenen individuele voorziening, dan wel de afwijzing, altijd wordt vastgelegd in een beschikking. Dit geldt ook voor individuele voorzieningen die worden ingezet na verwijzing door een huisarts, medisch specialist en jeugdarts.
Het verstrekken van een beschikking draagt bij aan een zorgvuldige administratieve dossiervorming en geeft rechtszekerheid aan degene die aanvraagt.
Artikel 4 Registratie en vooronderzoek
Lid 1 van dit artikel regelt dat iedere hulpvraag of verwijzing schriftelijk wordt geregistreerd. Deze registratie is de basis voor het vervolg van de procedure, maar is ook nodig voor het geval een cliënt op een later tijdstip met een hulpvraag terugkeert en de voorgaande situatie bij de nieuwe beoordeling moet worden meegewogen. Dit is met andere woorden noodzakelijk voor een goede toegang tot de jeugdhulp die het college moet bieden. De wet geeft in artikel 7.4.1 hiervoor een juridische grondslag. In het kader van privacywetgeving is het essentieel dat jeugdigen en ouders over deze verwerking van gegevens goed worden geïnformeerd, zodat zij weten hoe en bij wie zij desgewenst hun privacyrechten kunnen uitoefenen.
Hierover zal meteen bij het eerste contact over de hulpvraag duidelijkheid aan de cliënt moeten worden geboden.
In lid 2 wordt bepaald dat het college in overleg met de jeugdige en zijn ouders alle voor het gesprek noodzakelijke en toegankelijke gegevens verzamelt die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking heeft. Niet alle gegevens zijn toegankelijk voor de gemeente, denk bijv. aan medische gegevens die zijn geregistreerd in dossiers van behandelaars. Het kan dus zijn dat toestemming gevraagd moet worden om deze gegevens op te vragen.
In lid 3 is bepaald dat zo spoedig mogelijk na de verzameling van gegevens een afspraak voor een gesprek wordt gemaakt. Daaruit is af te leiden dat de gemeente alert moet zijn op onnodige vertraging in de procedure. Weliswaar eist de zorgvuldigheid wel dat eerst de nodige gegevens worden verzameld. Maar het kan bijvoorbeeld ook zo zijn dat nog gegevens tijdens het gesprek worden verzameld.
Ter voorkoming van onnodige bureaucratie is in lid 4 geregeld dat als de gemeente al gegevens heeft van de jeugdige of zijn ouders, de beschreven verzameling van gegevens achterwege kan blijven. Voorkomen moet worden dat betrokkenen onnodig belast worden met vragen over zaken die al bij de gemeente bekend zijn. Als er overigens een acute hulpvraag speelt, dan is in de regel nog wel een gesprek nodig.
Ook lid 5 is ter bestrijding van onnodige bureaucratie. Dit bepaalt dat het college in overleg met de jeugdige of ouders van een gesprek kan afzien indien de gespreksvoorbereiding al een afgerond beeld oplevert. Wel moet dan nog formeel worden vastgesteld dat de jeugdige of zijn ouders het al dan niet eens is/ zijn met de toeleiding naar een overige en individuele voorziening. In verband hiermee wordt altijd een verslag gemaakt en bij complexe problematiek een ondersteuningsplan. Het verslag kan vervolgens de basis zijn voor toeleiding naar een algemene voorziening of voor het verlenen dan wel weigeren van een individuele voorziening. In het laatste geval regelt artikel 7 van de wet dat van een aanvraag in de zin van de Awb kan worden uitgegaan.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag duidelijk zijn. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en ouders hierover wordt gesproken. Hierbij kan ook sprake zijn van meerdere, elkaar opvolgende gesprekken. In het
kader van deze verordening worden deze gesprekken beschouwd als onderdelen van een samenhangend geheel, leidend tot één verslag en/of ondersteuningsplan.
- In de aanhef van lid 1 is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk na de voorbereiding van het gesprek dient plaats te vinden. Het hangt af van de situatie hoe snel het gesprek kan of moet plaatsvinden. Er wordt gestreefd naar een termijn van maximaal vijf werkdagen. In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komt een jeugdige of een ouder voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het uitgangspunt van de wet dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken. Bij onderdeel g is het bepaalde in de Memorie van Toelichting bij artikel 2.9 van de wet van belang:
“De gemeente dient op grond van onderdeel b in haar verordening de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening plaatsvindt, af te stemmen met andere voorzieningen op het gebied van zorg (curatieve en langdurige zorg), onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen. Te denken valt hierbij aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de
Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs. Ook hiermee wordt de burger rechtszekerheid geboden.”
Lid 2 zorgt ervoor dat de degene die met een hulpvraag komt tijdens het gesprek altijd geïnformeerd wordt over de vervolgstappen, de rechten en plichten en er om toestemming wordt gevraagd om de verkregen persoonsgegevens te gebruiken waar nodig in het proces.
Met het laatste lid wordt gestuurd op het voorkomen van onnodige bureaucratie. Als bijvoorbeeld de hulpvraag bekend is bij de professional, kan het college in overleg met degene die om hulp vraagt, afzien van een gesprek.
Artikel 6 Het verslag en/ of ondersteuningsplan
Het college zorgt voor een schriftelijke verslaglegging van het gesprek.
Zowel het verslag als het ondersteuningsplan (indien van toepassing) moet conform lid 2 zo spoedig mogelijk na het gesprek te worden verstrekt. Zodoende ontstaat snel duidelijkheid over de rest van het traject.
Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden wordt geregeld in lid 3 van dit artikel.
Lid 4 geeft de mogelijkheid om af te zien van een verslaglegging wanneer de aanvrager voldoende is geholpen na een gesprek met een medewerker van WIJzer. Tijdens het gesprek is daarmee de hulpvraag direct beantwoord en zijn geen verder voorzieningen meer nodig.
Artikel 7 Aanvraag individuele voorziening
Deze bepalingen en vooral ook artikel 8 zijn een uitwerking van de verplichting in artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels stelt “met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening”. Toekenning van een individuele voorziening kan alleen op basis van een schriftelijke aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Wel bevat artikel 7 een aantal aanvullende bepalingen.
Lid 1 wordt in de praktijk zo toegepast dat en aanvraag alleen schriftelijk kan worden ingediend bij het college. In de praktijk is dit bij WIJzer.
Lid 2 geeft aan dat een aanvraag voor een individuele voorziening kan worden gedaan via een aanvraagformulier. WIJzer neemt vervolgens contact op met de jeugdige of zijn ouders. In de regel volgt een gesprek waarna WIJzer een algemene of individuele voorziening kan toekennen.
In de praktijk zullen veel hulpvragen van een jeugdige en/ of zijn ouders op een andere manier bij WIJzer terecht komen, bijvoorbeeld door toeleiding via de school of het consultatiebureau. In deze gevallen zal contact tussen de jeugdige of zijn ouders en WIJzer tot stand komen, bijvoorbeeld in de vorm van een persoonlijk gesprek. Om onnodige bureaucratie te voorkomen kan ook een ondertekend verslag van een gesprek tussen WIJzer en de jeugdige of zijn ouders aangemerkt worden als een formele aanvraag voor een individuele voorziening.
Artikel 8 Toekenning individuele voorzieningen
In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen.
Voor het college is het van belang om de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een algemene of andere voorziening, goed te beoordelen. Dit is vastgelegd in lid 1. Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening. Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders? Dan hoeft het college geen individuele voorziening meer te treffen. Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als jeugdige of zijn ouders gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening. Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld Wmo of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een voorliggende voorziening, het college nog steeds een voorziening zal moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.
Voor het verlenen van jeugdhulp is toestemming nodig 2 . Als het kinderen betreft die jonger zijn dan 12 jaar, dan betreft het toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger(s) van de jeugdige.
Voor jeugdigen van 12 tot 16 jaar moet de toestemming gevraagd worden aan de jeugdige zelf én aan de wettelijk vertegenwoordiger(s) van de jeugdige. Dit is de eis van dubbele toestemming. Een uitzondering geldt als de jeugdige niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen. In dat geval is alleen de toestemming nodig van de wettelijk vertegenwoordiger(s). Als de jeugdige geen toestemming geeft (en wel wilsbekwaam is), kan de jeugdhulp niet verleend worden. Ongeacht of de ouder(s) met gezag of voogd(en) al wel toestemming hebben gegeven. Ook als één of beide wettelijk vertegenwoordiger(s) geen toestemming geven, kan de hulp niet geboden worden. In slechts enkele specifieke situaties, kan hiervan afgeweken worden.
Voor jeugdigen van 16 tot 18 jaar geldt als hoofdregel dat de toestemming gevraagd wordt aan de jeugdige zelf. Bij residentiële jeugdhulp (bijvoorbeeld pleegzorg) is daarnaast ook de toestemming van de ouders met gezag of voogd nodig. Ouders bepalen immers waar de jeugdige woont totdat deze 18 jaar is. Als er uitsluitend wordt gekeken naar de bepalingen in de Jeugdwet kunnen jeugdigen vanaf 16 jaar zelfstandig (alle vormen van) jeugdhulp aangaan. Echter betekent bovengenoemde bepaling rondom gezag dat jeugdhulp met verblijf alleen met toestemming van de ouders met gezag kan worden ingezet. Een jeugdige van 16 jaar kan dus wel zelfstandig beslissen dat hij therapie wil volgen, maar kan niet zonder de toestemming van de ouders met gezag of voogd bepalen dat hij in een pleeggezin gaat wonen. Een jeugdige die niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, kan zelf geen toestemming geven.
In individuele gevallen kan het college het nodig achten een verzoek tot onderzoek in te dienen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Bijvoorbeeld als de jeugdige zich blijft onttrekken aan hulp die wel nodig wordt geacht. Op het moment dat de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel heeft uitgesproken is voor veel soorten jeugdhulp geen toestemming meer vereist.
Bij het beoordelen van de problematiek wordt gekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving toereikend zijn om (al dan niet gedeeltelijk) een oplossing te bieden voor de hulpvraag. Onderdeel van die eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen is gebruikelijke hulp (zie voor dit begrip de toelichting bij artikel 1 lid 1 onderdeel d van deze verordening). Voor zover gebruikelijke hulp mag worden verwacht, hoeft geen jeugdhulpvoorziening te worden ingezet. In beleidsregels wordt verder uitgewerkt wanneer sprake is van gebruikelijke hulp.
Een aanvullende verzekering wordt ook als onderdeel van het eigen probleemoplossend vermogen gezien. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat jeugdhulp nodig is waarvoor de jeugdige/ouder aanvullend verzekerd is, mag van hen gevraagd worden dat ze die verzekering aanspreken. WIJzer betrekt dit in een gesprek met de jeugdige/ ouder. Voor zover de aanvullende verzekering onvoldoende vergoeding biedt, vult het college op grond van de jeugdhulpplicht aan.
Lid 3 heeft betrekking op de situatie dat een verwijzing op grond van artikel 3, derde lid die door het college moet worden uitgevoerd, aan de orde is. Het college moet dan de een individuele voorziening schriftelijk toekennen.
In artikel 9 zijn specifieke bepalingen over het pgb opgenomen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouder een voorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouder bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb. Hierin is aangesloten op artikel 8.1.1 van de wet, dat voor het pgb is aangepast aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning als geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Om een persoonsgebonden budget (pgb) te kunnen krijgen, moeten de jeugdige en/of zijn ouders aan een aantal voorwaarden voldoen. Voldoen ze aan die voorwaarden, dan moet het college het pgb verstrekken. De Jeugdwet noemt een aantal situaties waarin het college een pgb kan weigeren. Hierna komen zowel de voorwaarden als de weigeringsgronden voor een pgb aan bod.
De voorwaarden waar aan voldaan moet worden om een pgb te kunnen ontvangen:
Voldoende in staat om de pgb-taken uit te voeren (onderdeel a).
De jeugdige of zijn ouder(s) moeten er blijk geven dat zij op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal het college moeten kijken of de jeugdige of zijn ouders met hulp uit het sociale netwerk òf met hulp van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het is aan het college om daar in iedere individuele situatie een oordeel over te vellen
Motivering dat natura-aanbod niet passend is (onderdeel b).
De tweede voorwaarde bepaalt dat de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt moeten stellen dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, voor hen niet passend is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als:
Jeugdhulp voldoet aan kwaliteitseisen (onderdeel c).
Het college heeft als taak om bij de pgb-aanvraag te beoordelen of de in te kopen jeugdhulp van de juiste kwaliteit is. Dat houdt in dat het college moet vaststellen of de hulp die de jeugdprofessional/jeugdhulpaanbieder zal verlenen een passende oplossing biedt voor de hulpvraag van de jeugdige. Het gaat hier vooral om een toets op de doelmatigheid: gaat de in te zetten jeugdhulp een oplossing bieden voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige of ouder.
In deze verordening zijn geen weigeringsgronden opgenomen op grond waarvan het college een pgb kan weigeren. Dit komt omdat deze gronden in de Jeugdwet al zijn opgenomen (artikel 8.1.1 lid 4) . Omdat deze al in de wet staan, is het niet nodig om deze nog in de verordening te omschrijven. van de Jeugdwet zijn deze situaties omschreven:
De formulering onder onderdeel a maakt nog wel mogelijk dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb dan slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgesteld aanbod.
In de Jeugdwet is vastgelegd dat het college ook een pgb kan verstrekken aan iemand die hiervoor jeugdhulp betrekt van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk (artikel 8.1.1). In deze verordening wordt daarbij wel opgenomen dat deze persoon die deze zorg levert, vervolgens niet overbelast raakt.
Eén specifieke individuele voorziening wordt met deze verordening uitgesloten van een pgb dat wordt ingezet binnen het sociaal netwerk: ‘behandeling’. Dit vanwege het feit dat de bestaande relatie tussen deze persoon en de jeugdige een objectieve en onafhankelijke blik en daarmee kwalitatief goede hulpverlening altijd (in algemene zin) in de weg staat.
Nadere regels omtrent het pgb kunnen worden gesteld in aanvullende beleidsregels die het college opstelt. Hierbij moet het college zich wel houden aan de kaders zoals neergelegd in deze verordening.
Het college stelt de hoogte van de pgb-tarieven vast. Hierbij moet het college zich wel houden aan de kaders zoals neergelegd in deze verordening.
Artikel 10 Formele en informele hulp
Het onderscheid tussen informele en formele hulp is een dusdanig belangrijk onderscheid in de vaststelling van het tarief voor pgb’s, dat een artikel wordt gewijd aan dit onderscheid. Het artikel spreekt verder voor zich.
Artikel 11 Tarifering en omvang pgb
In deze verordening worden kaders uitgewerkt op grond waarvan de tarieven zoals uit te werken in nadere beleidsregels.
Onderdeel a: in de Jeugdwet staat dat het college het pgb mag weigeren voor zover dit hoger is dan de voorziening in natura (artikel 8.1.1 lid 4 Jeugdwet). De hoogte van het pgb is dan niet hoger dan wat de gemeente kwijt zou zijn aan de verstrekking in natura. Concreet betekent dit dat het tarief hoog genoeg moet zijn om de hulp bij ten minste één passende jeugdhulpaanbieder te kunnen inkopen.
Onderdeel d: een aanpassing van de Wet minimumloon (Wml) is vanaf 1 januari 2018 van toepassing op alle personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht. Dit betekent dat de Wml vanaf dan van toepassing is wanneer binnen de Jeugdwet een pgb wordt verstrekt voor informele zorg. In die gevallen is immers een overeenkomst van opdracht nodig, waarin de zorg en ondersteuning met de zorgverlener wordt geregeld. De wijziging van de Wml brengt met zich mee dat er een arbeidsrelatie tussen de budgethouder en 'informele' zorgverlener ontstaat en de ‘informele’ zorgverlener recht heeft op minimumloon en vakantiebijslag.
De grondslag voor het bepalen van het omvang van het pgb ligt hiermee vast. De omvang van het pgb wordt bepaald door het aantal eenheden zorg (aantal uren, dagdelen) te vermenigvuldigen met het desbetreffende tarief (per uur, per dagdeel).
Lid 3 is toegevoegd ter voorkoming van een betaling voor een voorziening welke al is ingezet zonder oordeel van een professional of deze voorziening het meest geschikt en adequaat is. Enkel bij het indienen van een aanvraag door een jeugdige of ouder kan een pgb verstrekt worden.
Deze bepalingen spreken voor zich.
Deze bepaling 1 is opgenomen om een zo compleet mogelijk beeld te geven van rechten en plichten van burgers. Om deze reden is aan het slot ook een zinsnede opgenomen met de informatieplicht van het college over de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking. Deze mogelijkheid en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt voor alle besluiten. Indien een jeugdige of ouder in bezwaar en beroep wil, heeft hij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.
Lid 2 geeft aan welke elementen de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten. Het bepaalde onder d. strekt ertoe om de relatie met het door de gemeente gesubsidieerde of gecontracteerde hulpaanbod te leggen. Deze moet duidelijk kenbaar zijn voor de jeugdige en zijn ouders.
Lid 3 vermeldt de inhoudseisen voor de pgb-beschikkingen.
Artikel 13 Afstemming met andere voorzieningen
Uit de verordeningsplicht van artikel 2.9 Jeugdwet volgt dat de gemeenteraad regels vast moet stellen over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.
Een deel van de gezondheidszorg voor jeugdigen valt binnen de verantwoordelijkheid van de gemeente – namelijk als het gaat om preventieve jeugdgezondheidszorg, geestelijke gezondheidszorg, en (licht)verstandelijk gehandicaptenzorg. De gemeente is niet verantwoordelijk voor huisartsenzorg, paramedische zorg (logopedie, fysiotherapie, dieetadvies) en de meeste medisch specialistische (ziekenhuis)zorg. Deze zorg valt onder de Zorgverzekeringswet. Landurige (24-uurs) zorg vanwege (voornamelijk) verstandelijke en/ of lichamelijke handicap, valt evenmin onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. De aanspraak op deze zorg is geregeld in de Wet langdurige Zorg (Wlz) en, voor zover het vooral somatische problematiek van minderjarigen betreft, in de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Gelet op deze afbakening, is het van belang dat er afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en de aanbieders van deze zorg. De Jeugdwet schrijft dit ook voor (zie artikel 2.7 lid 5 Jeugdwet). Dit artikel beschrijft een aantal onderdelen waarop afspraken worden gemaakt: afspraken met huisartsen en professionals werkzaam binnen de Jeugdgezondheidsarts (inclusief jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen). Hierbij is de insteek om bij hulp- en ondersteuningsvragen zo goed en zo efficiënt mogelijk samen te werken vanuit het adagium “één gezin, één plan, één coördinator.” Daarnaast is het belangrijk dat lijnen kort zijn (contactpersonen zijn bekend) en men weet welke vormen van ondersteuning beschikbaar zijn om iemand zo snel en zo dichtbij mogelijk te helpen. Huisartsen krijgen daarom bijvoorbeeld een contactpersoon bij WIJzer.
Consultatiebureaus indiceren voor VVE 3 en verwijzen naar geschikte peuteropvanglocaties. Desgewenst ondersteunen zij de voorschoolse voorzieningen bij specifieke casussen. Indien nodig, is WIJzer beschikbaar voor consultatie en advies en –als dit nodig is – voor ondersteuning in de vorm van (geïndiceerde) jeugdhulp.
Als jeugdigen de leeftijd van 18 jaar bereiken, verandert veelal het wettelijk kader van waaruit zorg geleverd wordt. GGZ-zorg bijvoorbeeld komt na het 18e jaar voor rekening van de Zorgverzekeringswet. Het college probeert zoveel mogelijk continuïteit van zorg te kunnen bieden. Daarom is deze bepaling opgenomen.
De voorschoolse voorzieningen zijn belangrijke vindplaatsen: het zijn plekken waar kinderen en ouders veelal komen. Op deze plekken kunnen ondersteunings- en hulpvragen ontstaan. Het is dan belangrijk dat professionals die hier werkzaam zijn, snel hun weg vinden richting WIJzer voor consultatie, advies en indien nodig inzet van (zwaardere vormen van) hulp en ondersteuning.
Het college en onderwijs zijn samen verantwoordelijk voor een goede aansluiting tussen jeugdhulp en passend onderwijs. Scholen hebben een zorgplicht en moeten extra ondersteuning bieden aan leerlingen die dit nodig hebben. In de praktijk kan de afbakening tussen de zorgplicht van scholen en de jeugdhulpplicht van gemeenten niet altijd even duidelijk zijn. Het college en de samenwerkingsverbanden passend onderwijs maken afspraken om te zorgen voor een goede aansluiting. Daarnaast zorgt het college ervoor dat scholen in Oirschot en buiten Oirschot –voor wat betreft kinderen die buiten de eigen gemeente naar school gaan- een contactpersoon bij WIJzer hebben.
In het kader van één gezin, één plan, één coördinator zorgt Wijzer ervoor dat er eventuele afstemming vindt met wijkverpleging. Geneeskundige verzorging (vanwege een medische aandoening) is van de Jeugdwet op 1 januari 2018 overgegaan naar de Zorgverzekeringswet (kinderwijkverpleging). Het is belangrijk dat wijkverpleegkundige en de medewerkers van WIJzer elkaar weten te vinden en goed met elkaar samenwerken om optimaal zorg en ondersteuning te bieden aan een gezin.
Bepaalde voorzieningen, waaronder in ieder geval begeleiding, vallen na het 18e jaar niet meer onder de Jeugdwet, maar onder de Wmo. De gemeente is verantwoordelijk voor een warme overdracht na het 18e jaar. Daarbij is van belang dat tijdig, bekeken wordt wat er gaat veranderen na het 18e jaar. Zodat de continuïteit van zorg geborgd is. Sommige ouders van jeugdigen zullen ook te maken hebben met Wmo-ondersteuning (omdat zij minder valide en zelfredzaam zijn). Ook in die gevallen is een goede afstemming tussen voorzieningen voor de jeugdige en voor de ouders gewenst.
Soms speelt in gezinnen die jeugdhulp nodig hebben, ook armoede- en schuldenproblematiek. De jeugdhulpverlening kan daardoor niet of veel minder effectief zijn. Het is daarom van belang dit soort problematiek tijdig te signaleren en gezinnen naar de juiste hulp en armoedevoorzieningen te leiden. Wijzer heeft hierbij een belangrijke taak.
In de strafrechtelijke beslissing– in het kader van een taakstraf of (gedragsbeïnvloedende) maatregel – kan de rechter besluiten tot de inzet van jeugdhulp. In de regel adviseert de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) hierover. Bij maatregelen voeren de Gecertificeerde Instelling de jeugdbeschermings- jeugdreclasseringsmaatregelen uit. Het college maakt hierover afspraken met deze instanties.
Veilig Thuis (het advies‐ en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling) is beschikbaar voor advies en consult voor professionals. Hoogwaardige specialistische kennis is nodig bij bijvoorbeeld complexe situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling, eergerelateerd geweld of seksueel misbruik. Veilig Thuis kan passende hulp inschakelen. In het kader hiervan zijn in ieder geval afspraken nodig over de toegang en eventueel doorverwijzing naar jeugdhulpvoorzieningen.
Artikel 14 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11 lid 1 van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Deze bepaling laat ruimte aan het college om via beleidsregels aanvullende eisen te stellen aan aanbieders voor jeugdhulp.
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In hoofdstuk 9 van de Awb wordt verder een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling gegeven. De bestaande gemeentebrede verordening ‘klachtenregeling gemeente Oirschot’ waarnaar in dit artikel wordt verwezen, vormt een uitwerking van genoemde bepalingen in de Awb.
De klachtmogelijkheid tegenover de hulpaanbieders is al geregeld in artikel 4.2.1 van de wet. In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.
De gemeente is ervoor verantwoordelijk dat jeugdigen en hun ouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon (artikel 2.6 lid 1 onderdeel f en lid 2 Jeugdwet). Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) voert dit vertrouwenswerk uit, in opdracht van alle Nederlandse gemeenten. Jeugdigen en ouders kunnen op deze organisatie terugvallen als ze problemen hebben met (personen werkzaam bij) de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of Veilig Thuis (vergelijk ook artikel 4.1.9 Jeugdwet).
Artikel 17 Inspraak en medezeggenschap.
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid.
Deze bepaling verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen.
Deze bepalingen spreken voor zich.
Deze bepaling laat het aan het college over om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Artikel 18 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
De gemeenteraad stelt bij de verordening regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. De bepaling beoogt het standaardiseren van de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. In de toelichting op de NvW is voorts vermeld dat het immers tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of pgb’s. Een zorgvuldig gebruik van gemeenschappelijke middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.
Lid 1 van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet.
De bepaling in lid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van de verplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.
Lid 3 en lid 4 hebben betrekking op respectievelijk de terugvordering van de geldwaarde van een ten onrechte genoten individuele voorziening en de mogelijkheid van intrekking van een besluit tot verlening van een pgb.
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.
Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Gaat het om het verlenen van individuele jeugdhulpvoorzieningen, dan verplicht artikel 2.3 Jeugdwet het college reeds maatwerk te verrichten. Gebruik van de hardheidsclausule zal daarom in dat opzicht niet snel aan de orde komen. Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 20 Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat de nieuw verordening in werking treedt.
Deze bepaling spreekt voor zich.
In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden.
Tot slot is in lid 3 vastgelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden.
Behorende bij concept Verordening Jeugdhulp Oirschot 2019
Toelichting op hoofdlijnen van de belangrijkste wijzigingen t.o.v. Verordening Jeugdhulp Oirschot 2015. De genoemde artikelen hebben dus betrekking op de Verordening Jeugdhulp 2015.
| |
Lid 2 uit de Verordening Jeugdhulp 2015 is vervallen. Deze had betrekking op de ouderbijdrage. De ouderbijdrage is echter uit de Jeugdwet geschrapt. | |
| |
|
Het onderscheid tussen informele en formele hulp is een dusdanig belangrijk onderscheid in de vaststelling van het tarief, dat we een artikel wijden aan dit onderscheid. |
| |
Lid 4 uit de Verordening Jeugdhulp 2015 is vervallen. De ouderbijdrage is namelijk uit de Jeugdwet geschrapt. |
Dit artikel is toegevoegd aan de verordening. We zijn vanuit de Jeugdwet verplicht om in de verordening aan te geven hoe we aansluiten bij andere voorzieningen. |
De Verordening Jeugdhulp 2015 wordt ingetrokken met inwerkingtreding van deze nieuwe verordening. | |
Deze bepalingen zijn opgenomen om inwoners rechtszekerheid te bieden. |
Deze bijlage is vervallen, omdat deze niet meer nodig is. We volgen de begripsbepalingen uit de Jeugdwet, aanvullende begrippen hebben we in artikel 1 gedefinieerd.