Organisatie | Oirschot |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2018 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Deze regeling vervangt de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-09-2018 | 01-07-2019 | nieuwe regeling | 18-09-2018 |
Het college van de gemeente Oirschot;
gelet op artikel 4:81, lid 1, Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2018;
gezien het advies van de Adviesraad Zorg en Samenleving Oirschot;
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2018
Hoofdstuk 2. Criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening
Het beoordelingskader voor een aanspraak op maatwerkvoorzieningen wordt bepaald door de wet, die onder andere de doelgroep regelt en enkele criteria benoemt (zoals eigen kracht en gebruikelijke hulp), en de verordening, die ook enkele criteria bevat waaraan de cliënt moet voldoen om in aanmer-king te komen voor een (maatwerk)voorziening op grond van de wet. Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op enkele criteria uit de wet en de verordening.
Een voorwaarde om voor ondersteuning door de gemeente in aanmerking te komen is dat de cliënt ingezetene is van de gemeente, dat wil zeggen zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP). De cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven.
2.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de per-soon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (heb-ben kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een alge-meen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beper-kingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, is duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen.
Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vervoer (Taxbus) is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het gebruik van Taxbus. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een pas van Taxbus. Alleen wanneer is aangetoond dat Taxbus niet geschikt is voor belanghebbende, kan een andere individuele vorm van ondersteuning onderzocht worden.
2.4 Goedkoopst passende maatwerkvoorziening
Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope maatwerkvoorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopst passende maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt.
2.5 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening uit de verordening blijkt dat de cliënt niet voor een maat-werkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs vermijdbaar was, de voorziening voorzienbaar was of van cliënt verwacht kon worden dat hij maatregelen getrof-fen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. De achtergrond hiervan is dat van een ieder mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, hetzij rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo moet degene die weet dat traplopen binnen voorzienbare tijd niet meer mogelijk zal zijn, op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en leidt tot een afwijzing. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op een woonvoorziening of woningaanpassing.
Indien er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een douchescherm of een bad, en het was op dat moment te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn be-staat geen aanspraak op compensatie in het kader van de wet. Voorzienbaarheid moet goed onder-zocht worden en in kaart gebracht. Voorzienbaarheid is moeilijk vast te stellen. Van belang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en kan dus verwacht worden van een cliënt dat hij rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.
2.6 Eerder verstrekte voorziening
Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd als deze reeds eerder is verstrekt en de normale afschrij-vingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te reke-nen of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten. Met de normale afschrijvingsduur wordt de economische levensduur bedoeld. Die bedraagt in het algemeen 10 jaar voor woonvoorzieningen, 7 jaar voor rolstoelen en vervoersvoorzieningen en 3 jaar voor sportrolstoe-len. Dit algemene uitgangspunt laat onverlet dat in individuele situaties voor een specifieke voorzie-ning een afwijkende economische levensduur kan worden bepaald. Deze economische levensduur betekent niet dat de cliënt na het verstrijken daarvan voor een vervangende maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Indien de economische levensduur is verstreken, maar de maatwerkvoorziening nog passend is, bestaat geen aanspraak op een vervangende maatwerkvoorziening.
Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de verwachte normale afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Indien de normale afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Daarop zijn twee uitzonderingen waarin wel een nieuwe voorziening kan worden verstrekt:
Wanneer de medische situatie dusdanig is veranderd waardoor de voorziening niet meer passend is, kan een nieuwe voorziening worden toegekend. De afschrijvingsduur speelt in dit geval geen rol.
Hoofdstuk 3: Afwegingen bij maatwerkvoorzieningen
Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder eigen nor-men en waarden hanteert. Om dit te objectiveren en zo beter de noodzaak voor een maatwerkvoorzie-ning te kunnen vaststellen en met name ook het aantal uren dat nodig is om het huis schoon en leef-baar te houden te bepalen, wordt gebruik gemaakt van een protocol Hulp bij het huishouden dat in deze als bijlage aan deze beleidsregels wordt toegevoegd.
3.1.1 Vormen van hulp bij het huishouden
Er bestaan 3 categorieën huishoudelijke hulp:
Indien de hulp bij het huishouden, bij een sterk vervuilde woning, pas kan worden ingezet nadat de woning is gesaneerd kan ook hiervoor een voorziening worden getroffen.
Hulp bij het huishouden wordt onderverdeeld in 4 aandachtsgebieden:
Onder een schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, een schone slaapruimte, een schone keuken, en schone sanitaire ruimtes en een schone gang en trap. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om val-len te voorkomen. Het gaat hier om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar in-clusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.
Beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed:
Het doel van dit aandachtsgebied is dat de cliënt beschikt over schone kleding en schoon linnen- en beddengoed. De wasverzorging binnen dit aandachtsgebied omvat het (machinaal) wassen, drogen, strijken, opvouwen en opruimen van kleding en linnen- en beddengoed. Bij kleding gaat het hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag, waarbij het uitgangspunt is dat zo min mogelijk (boven)kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding moet hiermee re-kening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasma-chine en een droogruimte of een droger. Onder dit aandachtsgebied valt niet het inkopen van kle-ding.
Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De ondersteuning is beperkt tot die levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, die dagelijks en/of wekelijks in elk huis-houden worden gebruikt. Het is algemeen aanvaard dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door eenmaal per week de voorraad in huis te halen. Daarbij wordt aangesloten door uit te gaan van eenmaal per week boodschappen doen. In de meeste gevallen kan gebruik worden ge-maakt van een algemene voorziening (zoals de plaatselijke boodschappendienst).
Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In de meeste situaties kan van een voor-liggende voorziening, zoals maaltijdservice voor de warme maaltijd, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop die een oplossing kunnen bieden.
Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moe-ten werkende ouders er voor zorg dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Kan/kunnen de ouder(s) deze rol tijdelijk niet vervullen dan kan bij voltijds werkzaamheden, aanvullend op de eigen mogelijkheden, worden ge-indiceerd voor een beperkte duur. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Een rolstoel kan noodzakelijk zijn, zodat cliënt zichzelf kan verplaatsen in en rond de woning. Dit is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie.
Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:
Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan wor-den gedaan op de uitleenservice.
Het hoeft niet zo te zijn dat de belanghebbende de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de belanghebbende bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening aange-wezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een loopwagen of trippelstoel) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Die loophulpmiddelen kunnen op grond van de zorgverzekeringswet worden verstrekt.
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulp-middel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening. Een zitski die jaarlijks eenmaal gebruikt wordt om op wintersport te gaan, valt buiten de doelstelling van participatie en zelf-redzaamheid. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt.
3.4 Woonvoorzieningen en woningaanpassingen
Er zijn diverse voorzieningen die het mogelijk maken om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omge-ving), zoals woonvoorzieningen en woningaanpassingen. Die hebben tot doel het normale gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de wo-ning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleen-depot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Losse voorzieningen hebben als voor-deel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.
3.4.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Een aantal woonvoorzieningen is algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoor-delijkheid van de burgers. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beper-king en breed verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwens en de woonsituatie van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maat-regelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de be-perking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels.
Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.
In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:
Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.
Voorzienbaarheid en algemeen gebruikelijk
Tijdens het onderzoek zal, in volgorde, het volgende worden afgewogen:
Bovenstaande termijnen gelden voor zowel woningen in eigendom, als huurwoningen. Mocht een ver-huurder bij een oudere voorziening niet een deel van de kosten op zich willen nemen, op basis van binnen de woningbouwverenigingen bestaand beleid op dit punt, dan wordt met de verhuurder in over-leg getreden en wordt geprobeerd tot een maatwerkoplossing te komen.
Het college beoordeelt of het wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing naar een aangepaste of beter aan te passen woning. Indien overwogen wordt om het primaat van verhui-zing toe te passen zullen een aantal factoren die bij de besluitvorming een rol kunnen spelen, afge-wogen moeten worden.
Op welke termijn kan het probleem worden opgelost? Afgewogen moet worden of een verhui-zing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Soms kan dat wel maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oog-punt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.
Woonlasten en financiële draagkracht. Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woon-lasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten. Verder kan een rol spelen dat iemand emotioneel erg gehecht is aan de woning en al zelf veel aanpassingen heeft gedaan. Ook de verkoopbaar-heid van de woning kan een rol spelen. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd, en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.
Als het primaat van verhuizing wordt toegepast zal een cliënt niet snel een passende woning mogen weigeren.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de cliënt had voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorg-woning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen, enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
3.4.4 Uitvoering en typen woonvoorzieningen
Ten aanzien van de uitvoering van woonvoorzieningen kan het volgende worden vastgesteld:
Bouwkundige of woontechnische voorziening
Bij woningaanpassingen wordt een onderscheid gemaakt tussen aanpassingen die leiden tot een ver-groting van de woning en overige woningaanpassingen.
Een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de aanvrager een beschikking heeft ont-vangen. Indien een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoorde-lijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen zodat ondersteuning niet nodig is.
Indien er sprake is van een vergroting van de woning die leidt tot een waardevermeerdering van de woning dan dient dat deel van de aanpassing door de eigenaar zelf te worden bekostigd. Regels omtrent de vaststelling van de meerwaarde zijn in het Besluit vastgelegd. Indien aantoonbaar is dat de eigenaar geen voorziening voor het betalen van de kosten kan treffen zal de gemeente een geldlening zonder renteverplichting, onder hypothecair verband, verstrekken.
Onderhoud, keuring en reparatie
Voor onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte woonvoorzieningen en woningaanpassingen kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt zolang de voorziening noodzakelijk is en aan de overige criteria wordt voldaan.
De Wmo 2015 heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden on-derzocht of de cliënt in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Hierbij spelen diverse aspec-ten een rol, zoals de vervoersbehoefte en de mogelijkheid om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer, kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen net-werk).
De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperatio-naliseerd middels het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen, en in een redelijk tempo lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen. Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.
Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 tot 2000 km te kunnen reizen. Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.
Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als personen zonder be-perkingen, dient men voor het vervoer een ritprijs te betalen. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn tot ondersteuning, omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Daarbij valt te den-ken aan iemand die altijd auto heeft gereden en beperkt wordt in het fietsen. Verplaatsingen die nor-maal met de fiets worden gedaan, kunnen ook met de auto.
3.5.1 Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)
Het collectief vervoersysteem heeft prioriteit, zodat allereerst wordt beoordeeld of de cliënt hiervan gebruik kan maken. Hierbij zal altijd rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en be-hoeften van de cliënt. Indien CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:
CVV niet of onvoldoende passend
Als het CVV niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een andere maatwerkvoorziening worden toege-kend. Daarbij dienen de volgende soorten vervoer te worden onderscheiden:
Er moet worden afgewogen of de vervoersvoorziening die het vervoersprobleem zou kunnen oplos-sen algemeen gebruikelijk is of dat van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening gebruik ge-maakt zou kunnen worden. Een elektrische fiets (met trapondersteuning), een tweewielscooter en lig-fiets zijn voorzieningen die ook door personen zonder beperking worden gebruikt en in de detailhan-del te koop zijn. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruikelijk worden be-schouwd waaronder een automaat of een airco. Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt ook af van de persoon van de aanvrager. Voor iemand die al jarenlang een minimuminkomen heeft is een elektrische fiets niet zonder meer algemeen gebruikelijk. Ook voor een kind geldt dat.
Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.
Het is veelal bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Groepsbegeleiding is:
Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan welzijnsactiviteiten in bij-voorbeeld een ontmoetingsruimte in de buurt voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, psychische beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben is groepsbegeleiding nodig.
Individuele Begeleiding kent vele vormen, bijvoorbeeld:
Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoor-beeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.
3.6.3 Voorliggende voorzieningen
Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardighe-den) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo consulent om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reu-macentrum). Behandeling is gericht op bijvoorbeeld: het verbeteren van de aandoening/ stoor-nis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
Anders dan in de Wet langdurige zorg (Wlz) is de diagnose niet leidend maar een diagnose is door-gaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behande-ling eventueel kan versterken (en niet contraproductief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en be-handeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.
(Wettelijk) voorliggende voorzieningen.
Er zijn (wettelijke) arbeidsvoorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen. Op grond van de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en de Wet sociale werkvoorziening zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.
3.6.4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbe-steding vaak gedacht aan begeleiding waar andere voorzieningen wellicht mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:
Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij begeleiding het begrip: ”gebruikelijke hulp” gehanteerd. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft een richtlijn ontwikkeld waarmee binnen verschillende categorieën beoordeeld kan worden wat gebruikelijke hulp inhoudt. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk en welke bovengebruikelijk zijn. Zie bijlage 2 voor deze richtlijn.
Tot 2015 was begeleiding een functie in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), waarbij de indicatie werd gebaseerd op een grondslag. In de Wmo 2015 kennen we geen grondslagen maar vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de indicatiestelling. Hoe individueel deze maatwerk-voorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objec-tiveren en hierdoor richting geven aan de indicatiestelling. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de Zelfredzaamheidsmatrix (zrm) die is ontwikkeld (zie bijlage).
Naar aanleiding van de uitkomst van de zrm wordt bepaald in welk cliëntprofiel de cliënt het beste past en welk resultaat behaald kan worden bij deze cliënt. Dit wordt beschreven in een zorgplan. Het zorgplan beschrijft niet enkel de huidige situatie, maar beschrijft ook de doelen of resultaten die be-haald moeten worden.
Er zijn drie cliëntprofielen vastgesteld (zie bijlage voor uitgebreide beschrijving):
Binnen deze cliëntprofielen zijn drie niveaus geformuleerd: licht, middel en zwaar. In totaal zorgt dit voor 9 geformuleerde resultaten die bereikt kunnen worden.
De zorgaanbieders worden geacht het beoogde resultaat bij de cliënt te realiseren. Indien de cliënt vervoer nodig heeft, omdat vervoer nodig is naar de locatie waar de (groeps)begeleiding gegeven wordt, dan is de zorgaanbieder verantwoordelijk voor het vervoer. In de prijsafspraken is het vervoer meegenomen, met uitzondering van rolstoelvervoer waarvoor wel een aparte vergoeding wordt gege-ven.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen per week) in een instelling, bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben, bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Kortdurend verblijf kan ook voor de doelgroep psychiatrie een mogelijkheid zijn ter ontlasting van de mantelzorg om opname binnen een woonvorm te voorkomen of als time out om opname binnen GGZ te voorkomen. Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten. Bijvoorbeeld door een vrij-williger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet vol-doende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvol-doende, vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voort-durend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
Het permanent toezicht kan een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichame-lijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ern-stige hartaandoening of dementie.
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indica-tie op grond van Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat in specifieke situaties wordt toege-staan dat etmalen worden gespaard om bijvoorbeeld een verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn. Wel geldt dat maximaal drie keer per jaar opgespaarde etmalen mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden. Bovendien geldt dat het maximaal aantal etmalen per jaar 156 (52 x 3) bedraagt.
In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet dit geregeld worden via de zorgverzekering. Behandeling behoort nadrukke-lijk niet bij kortdurend verblijf.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor Taxbus, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als Taxbus (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.
Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zoge-naamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, ver-standelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het structuur van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk maar deze taak is overgeheveld naar de Wmo. Het is voorlopig een taak voor de zogenaamde centrumgemeenten, zij krijgen ook het budget voor deze taak.
Opvang is bedoeld voor personen van 18 jaar of ouder die de thuissituatie verlaten hebben en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het beoogde resultaat is dat cliënten niet langer op straat leven, worden begeleid op het gebied van zelfredzaamheid en toegeleid naar een passende woonvorm (al dan niet met een vorm van ambulante begeleiding). Dit resultaat kan worden gerealiseerd door het bieden van onderdak en begeleiding.
Wanneer een mantelzorger ondersteuning biedt aan een inwoner, dan kan het voorkomen dat deze mantelzorger gedurende korte tijd niet in staat is deze zorg te verlenen. Wanneer dit ondersteuning betreft die als maatwerkvoorziening verstrekt zou kunnen worden door de gemeente, dan is het moge-lijk dat de gemeente respijtzorg inzet. Terwijl de mantelzorger korte tijd afwezig is, kan de zorg worden overgenomen door een professionele zorgverlener, of door een vrijwilliger.
HOOFDSTUK 4: Regels voor een persoonsgebonden bud-get (pgb)
4.1 Afweging geschiktheid pgb-houder
De aanvrager moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Hier wordt aan voldaan wanneer:
De aanvrager de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, solli-citatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorg-verlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste admi-nistratie.
In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon en de hulpverlener mogen niet de-zelfde persoon zijn. Deze persoon zal in dat geval ook bij de “keukentafel” gesprekken aanwezig moe-ten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de aanvrager.
Een pgb wordt verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Het college onderzoekt of de kwaliteit van de voorzieningen die de cliënt van het budget wil betrekken voldoende is gegarandeerd.
Indien het pgb wordt ingezet om een persoon uit het sociale netwerk mee te betalen, dan zijn de crite-ria 4, 5, 7 en 8 niet van toepassing.
4.3 Kwaliteit voorziening (niet zijnde een dienst)
De kwaliteitseisen die gesteld worden aan de voorziening worden beschreven in een programma van eisen en als onderdeel van de beschikking aan cliënt toegestuurd. Na aanschaf van de voorziening door cliënt vindt een controle plaats waarbij de voorziening getoetst wordt aan het programma van eisen. Indien de voorziening niet aan het programma van eisen voldoet, kan het pgb geheel of gedeel-telijk worden teruggevorderd.
4.4 Beperkingsgronden pgb sociaal netwerk
Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de aanvrager. Tot het sociale netwerk worden personen gere-kend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Wanneer een cliënt het pgb wil gebruiken om iemand uit het sociale netwerk mee in te huren, dan moet zeer duidelijk gemotiveerd worden waarom deze persoon de hulp niet als gebruikelijke hulp kan verlenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor niet-professionele zorg-verleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels pgb door een professional.
De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de ondersteuning onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:
HOOFDSTUK 5. OVERIGE BEPALINGEN
5.1 Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel
Deze beleidsregels treden in werking op 1 september 2018.
De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 worden ingetrokken per dezelfde datum, met dien verstande dat deze van toepassing blijven voor besluiten die zijn genomen voor de inwerkingtre-ding van deze beleidsregels.
Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2018.
Aldus besloten in de collegevergadering van 18 september 2018.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot
De secretaris,
A.P.J. M. de Jong
De burgemeester,
J.C.R. Keijzers-Verschelling
Bijlage 1 Protocol hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden is in meerdere opzichten een belangrijke functie binnen de Wmo om een aantal resultaten te kunnen bereiken. Bijzonder is ook dat het gaat om hulp die zich in de regel niet beperkt tot één persoon maar die een heel cliëntsysteem aangaat. Naar de inhoud is hulp bij het huishouden een cruciale functie omdat het zelfstandig kunnen wonen van mensen met beperkingen staat of valt bij deze compensatie.
Dit protocol borduurt voort op het protocol Huishoudelijke Verzorging zoals dat in het verleden ontwikkeld is door het CIZ.
De vraag of compensatie voor hulp bij het huishouden moet worden geboden wordt sterk bepaald door eigen mogelijkheden/eigen kracht en de aan- of afwezig-heid van huisgenoten en mantel/familiezorgers.
De opbouw van dit document is als volgt:
Het indicatieprotocol wordt niet alleen gehanteerd bij aanvragen maar kan ook tijdens ‘het gesprek’ richting geven.
1 Uitgangspunten voor Hulp bij het huishouden
1.1 Als disfunctioneren dreigt
Hulp bij het huishouden komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisi-co’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitens-huis belemmerd wordt.
Het doel van hulp bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.
1.2 Het cliëntsysteem is primair zelf verantwoordelijk
Het cliëntsysteem is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in standhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden, die, zeker in het ka-der van de Kanteling, nauwkeurig worden besproken en onderzocht. Onder de eigen verantwoordelijkheid/mogelijkheid valt ook het zelf kunnen inschakelen van derden om hulp te geven bij het huishouden.
Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig (denk aan woongroepen, kamerverhuur, hat-eenheden, kloosterlingen, meerdere generaties in een huis) samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van het cliëntsysteem.
De eventuele indicatie voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en, indien alle bewoners zorgbehoevend zijn, een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Als voorbeeld: in een woonvorm voor mensen met een verstandelijke beper-king die een gemeenschappelijke woonruimte delen en niet in staat zijn geheel zelfstandig huishoudelijke klussen te doen, worden alle bewoners naar behoefte geïndiceerd voor hulp bij het huishouden Als één van de medebewoners wel in staat is de huishoudelijke taken uit te voeren, hoeft deze persoon niet de huishou-delijke taken over te nemen van zijn huisgeno(o)ten die dat niet kan/kunnen. Dezen worden immers ieder voor hun aandeel geïndiceerd voor hulp bij het huishou-den.
1.3 Begeleiding richt zich op motiveren en instrueren
Het verschil tussen Begeleiding en Hulp bij het huishouden is niet altijd duidelijk. De stelregel is dat begeleiding bij hulp bij het huishouden is gericht op motive-ren, aansturen, instrueren en zo nodig het overnemen van het huishouden. Er is daarbij sprake van een gebrek in het organisatievermogen van de leefeenheid dat is ingegeven door het fysiek uitvallen van degene die dat normaal gesproken op zich neemt. Begeleiding, zoals nu nog gedefinieerd in de AWBZ, is aan de orde wanneer er structurele regieproblemen zijn die zich uiten op meerdere gebieden van het dagelijks leven en de sociale redzaamheid in het algemeen in het geding is.
Doorslaggevend is de doelstelling: verbetering of handhaven van het niveau van functioneren valt onder de begeleidingsfunctie (ook enige sturing in het wonen en woningonderhoud valt daaronder). Als de nadruk ligt op organisatie van het onderhoud van de woning en het overnemen van enige activiteiten op het gebied van het huishouden moet hulp bij het huishouden worden geïndiceerd. In het algemeen kan gesteld worden dat problemen in de sociale redzaamheid tot nu toe voorsorteren op de begeleidingsfunctie in de AWBZ, problemen op met name het fysieke vlak en psychosociale problemen van voorbijgaande aard op hulp bij het huishouden. Door de overkomst van de functie Begeleiding naar de Wmo zal dit veranderen.
Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit het cliëntsysteem om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaar-digheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de functie hulp bij het huishouden: instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd (maximaal 6 maanden), waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd1.
Een andere situatie treedt op wanneer iemand doelgerichte training nodig heeft in ondermeer huishoudelijke vaardigheden met als doel het dagelijkse functioneren te verbeteren op meer gebieden dan alleen het huishouden. Een methodische aanpak is daarbij noodzakelijk. In dat geval dient de functie begeleiding, zoals nu in de AWBZ geformuleerd, te worden ingezet.
In het kader van de overheveling van de functie begeleiding naar de Wmo zal opnieuw bekeken moeten worden hoe ‘begeleiding’ wordt beoordeeld in relatie tot ‘hulp bij het huishouden’. Hier liggen in ieder geval kansen om zaken te verbinden en goed op elkaar af te stemmen.
Er is geen indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verant-woorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droog-trommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, moeten deze mid-delen, als algemeen gebruikelijk, eerst worden ingezet. Zonodig kan de cliënt gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomi-sche consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De cliënt kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aan-merking komen voor ondersteuning vanuit de Wmo (er is dus een vorm van overbruggingszorg).
Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de indicatiesteller nog behandelmogelijkheden biedt, dient bezien te worden of hbh anti-revaliderend werkt in deze situatie. Er kan in deze situaties eventueel een tijdelijke indicatie voor de duur van het revalidatietraject afgegeven worden mits dit geen anti-revaliderende werking heeft. Na een behandeltraject dient een herindicatie plaats te vinden.
1.6 Eigen verantwoordelijkheid/ eigen kracht
De indicatiesteller is verplicht onderzoek te doen naar al aanwezige formele en informele zorg. Bij aanwezigheid van particuliere hulp of informele zorg door fami-lieleden is in principe geen compensatie nodig voor de beperkingen die iemand ondervindt. Het feit dat men niet langer bereid is de zorg op eigen kosten te con-tinueren kan alleen maar tot een toekenning leiden als er sprake is van gewijzigde (financiële) omstandigheden die dat rechtvaardigen.
In het kader van de Kanteling wordt, per situatie, beoordeeld welke taken echt overgenomen moeten worden en wat men eventueel toch nog zelf kan doen (b.v. wel stofzuigen maar niet dweilen). Indien huishoudelijke taken worden overgenomen door familieleden in de eerste of tweede graad of hun partners (ouders, kin-deren, kleinkinderen, broers/zussen) is er geen reden om vanuit de Wmo een voorziening toe te kennen.
Dat wil zeggen dat als eerste wordt bekeken of deze een oplossing bieden alvorens een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. In geval van vragen op het gebied van het voeren van een huishouden kan worden gedacht aan technische hulpmiddelen zoals een afwasmachine, aangepast bestek, wasmachine, wasdroger, ver-hoging voor wasmachine of wasdroger en stofzuiger.
Voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn: boodschappenbezorgdienst, vriesversmaaltijden, alarmering, glazenwasser, particuliere poetshulp, kinderop-vang.
Deze voorliggende voorzieningen moeten aanwezig zijn in de gemeente om er rekening mee te kunnen houden. Er wordt hierbij gekeken naar de individuele om-standigheden van cliënt zoals: beschikbare ruimte in geval van technische hulpmiddelen in de woning en financiële mogelijkheden bij zowel aanschaf van techni-sche hulpmiddelen als bij gebruik van voorliggende voorzieningen.
Indien de cliënt huisgenoten heeft (partner, kind, familielid) die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huis-houden. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Iedere volwasse-ne wordt geacht ook naast een drukke baan of gezin een huishouden te voeren. Van kinderen wordt naar vermogen (afhankelijk van hun leeftijd) ook verwacht dat zij een bijdrage leveren.
Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor cliënt, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot op-lossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.
Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de aanvrager wordt gedaan is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke hulp. Uit jurisprudentie van de Wmo en AWBZ is bekend dat als een huisgenoot in aaneengesloten perioden van 7 etmalen vanwege werk afwezig is (bijvoorbeeld een vrachtwagenchauffeur voor internationaal transport) geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Wanneer een huisgenoot minder dan 7 etma-len afwezig is, zal onderzocht moeten worden in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen.
2.3Uitstelbare en niet uitstelbare taken
Bij huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet- uitstelbare taken.
3.Normering huishoudelijke taken in minuten.
In het kader van de Kanteling wordt, bij de normering van taken, bekeken welk deel van de taak nog op eigen kracht of met behulp van het eigen netwerk kan worden uitgevoerd. Ook dienen de feitelijke woonomstandigheden/mate van gebruik van de woning te worden beoordeeld. De in dit hoofdstuk genoemde objec-tieve en onafhankelijke normen zijn dan ook richtlijnen. Afhankelijk van de individuele omstandigheden wordt de norm bepaald, dat kan zowel naar boven als be-neden afwijken van de richtlijnen die zijn opgenomen. Extra tijd kan worden toegekend voor in ieder geval de volgende factoren, mits
deze in de individuele situatie daadwerkelijk om meer professionele inzet vragen:
De normering wordt per te bereiken resultaat beschreven. Voor alle resultaten geldt dat beoordeeld moet worden of de genoemde werkzaamheden nog gedeelte-lijk zelf kunnen worden gedaan. De te bereiken resultaten zijn hieronder genoemd, gerelateerd aan de categorie hulp bij het huishouden.
Hierna zijn tabellen opgenomen met alle activiteiten en daarna de activiteiten en frequentie. Hierin staan alle werkzaamheden die binnen het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ vallen. Alle activiteiten die in het CIZ-protocol (2006 en 2011) worden genoemd komen terug in deze tabel. Voor de frequentie van die activiteiten is uitgegaan van de expertnormen in het onderzoek dat bureau HHM in opdracht van de Kempengemeenten heeft uitgevoerd. De expertnormen in deze onder-zoeken bieden een objectieve maatstaf voor de frequentie van activiteiten.
Tijdnormering voor de boodschappen en maaltijden
Tijdnormering voor de wasverzorging
Tijdnormeringvoor de overige onderdelen
4.1 Maaltijdverzorging en boodschappen doen in de Wmo 2015
4.2 Hulp in een gezin met een gehandicapt kind
Bij ondersteuning van de verzorgende ouder(s) van een gezin met een gehandicapt kind geldt, dat geïnventariseerd wordt wat gezien de leeftijd van het kind tot de gebruikelijke ouderlijke zorgplicht behoort en waarin de ouder(s) dus extra zorg leveren. Van deze extra zorg wordt van de ouders gevraagd welke zorg ze bereid zijn vrijwillig te blijven leveren, zonder dat er overbelasting dreigt. Voor dat deel wordt dan geen indicatie gegeven. Daarnaast wordt onderzocht op welke gebie-den zij ondersteuning vanuit de Wmo of AWBZ nodig hebben.
4.3 Kinderverzorging en –opvang bij gehandicapte, chronisch zieke ouder
Als de ouder in een éénoudergezin uitvalt, gehandicapt is of raakt en er op basis van grondslag en beperkingen een noodzaak bestaat tot kinderverzorging en -opvang wordt deze geïndiceerd volgens de normering. De opvang voor kinderen behoort in principe tot gebruikelijke zorg. De verzorging kan leiden tot een aan-spraak. Van de ouder(-s) mag verwacht worden maximaal te zoeken naar mogelijkheden de opvang zelf te regelen, bijvoorbeeld: kinderopvang, van en naar school brengen etc., inzet familie e.d. Wanneer –voor het deel dat niet anders kan worden geregeld/gefinancierd- hulp bij het huishouden is geïndiceerd, kan dat langdurig noodzakelijk zijn maar dat is zeker niet het uitgangspunt. Herindiceren is aan de orde in relatie tot leeftijd kinderen en verandering van omstandigheden. Een chronisch ziek, gehandicapt gezinslid kan een grote belasting betekenen voor een gezin. Ook bij twee ouders is het risico op overbelasting van de gezonde verzorgende ouder groot; dit kan leiden tot een indicatie voor hulp bij het huishouden ter ontlasting. Onderzoek altijd de dreiging van overbelasting.
4.4 Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder, door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten. Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.
4.5 Hulp bij het huishouden in terminale situaties.
In terminale of andere chronische situaties waarin mantelzorgers zwaar belast worden met zorgtaken kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke zorg soepe-ler worden gehanteerd. Het overnemen van huishoudelijke taken indien een partner terminaal is, is in grote mate ontlastend voor de andere partner.
4.6 Hulp bij het huishouden bij huisstofmijtallergie
Bij allergie voor huisstofmijt zal er advisering rond het saneren van de woning plaatsvinden door de daartoe bevoegde instanties, i.c. de CARA/COPD verpleeg-kundige (VP AIV). Een vraag naar hulp bij het huishouden zal dus pas aan de orde zijn wanneer sanering van de woning reeds heeft plaatsgevonden. Voor het stofvrij houden van de woning kan maximaal 2 uur extra worden geïndiceerd. Vanuit integrale beoordeling is hier dus mogelijk eerst de individuele voorziening woningsanering/woningaanpassing aan de orde. Dit dient afgewogen te worden.
4.6.1 Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden
Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw.
Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van ka-merhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.
In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.
B2.1 Gebruikelijke hulp bij begeleiding
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Er is sprake van bovengebruikelijke hulp, als de voor het kind noodzakelijke ondersteuning op het gebied van begeleiding in chronische situaties uitgaat boven de ondersteuning die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft, voor wat betreft de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen.
Kortdurende en langdurige situaties
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.
Algemeen aanvaarde maatstaven:
In kortdurende situaties moet alle begeleiding door de gebruikelijke hulpverlener worden geboden. In langdurige situaties is de ondersteuning waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwo-nende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan de verzekerde moet worden geboden gebruikelijke zorg.
Partners, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Alle begeleiding van de cliënt door een volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende ondersteuningssituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatsta-ven door een volwassen huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt is gebruikelijke hulp.
B2.2Cliëntprofielen begeleiding
Voorbeelden van ondersteuning op leefdomeinen
Voorbeelden van ondersteuning op leefdomeinen
Voorbeelden van ondersteuning op leefdomeinen