Organisatie | Twenterand |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Twenterand 2018 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Twenterand 2018 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-03-2018 | 19-03-2021 | Wijziging van een regeling | 13-03-2018 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 5. Onderzoek bij toelating nieuwe leden en bij benoeming wethouders
Ten behoeve van de toelating van nieuwe leden van de raad stelt de raad een vaste commissie “Onderzoek nieuwe leden en wethouders” in bestaande uit drie raadsleden. Deze commissie onderzoekt in of voorafgaand aan de raadsvergadering waarin over de toelating van nieuw benoemde leden van de raad wordt beslist, de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken. Na een raadsverkiezing onderzoekt de commissie tevens het proces-verbaal van het centraal stembureau. Het onderzoek van het proces-verbaal van het centraal stembureau gebeurt in of voorafgaand aan de laatste raadsvergadering in oude samenstelling direct na de verkiezingen.
Bij de benoeming van een wethouder onderzoekt de in het eerste lid bedoelde vaste commissie of de kandidaat voldoet aan de eisen van de artikelen 36a, 36b, 41b, eerste, derde en vierde lid, en 41c, eerste lid, van de Gemeentewet. Tevens wordt het kunnen overleggen van een verklaring omtrent het gedrag in het onderzoek betrokken. De commissie brengt op grond van haar bevindingen advies uit aan de raad over de benoembaarheid van de kandidaat overeenkomstig de werkwijze zoals in het tweede lid staat vermeld.
Als één of meer leden van één of meer fracties als zelfstandige fractie gaan optreden of als één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie, wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter. Voor het splitsen dan wel het vormen van nieuwe fracties is geen toestemming vereist van de raad.
Hoofdstuk 2. Raadsvergaderingen
Artikel 9. Ter inzage leggen van stukken
Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de voorlopige agenda dienen, worden gelijktijdig met het beschikbaar stellen van de schriftelijke c.q. elektronische oproep voor een ieder op het gemeentehuis ter inzage aangeboden. De voorzitter maakt van de mogelijkheid tot inzien melding in een openbare kennisgeving. Indien na de kennisgeving van de oproep (nieuwe) stukken ter inzage worden aangeboden, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad en zo mogelijk in een openbare kennisgeving.
Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid van de raad de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.
Voorafgaand aan de vergadering spreekt de voorzitter, nadat de aanwezigen de staande houding hebben aangenomen, eerbiedig het volgende gebed uit:
"Onze Heer in de hemel, Uw naam heiligen wij.
Wij zijn hier als raad van onze gemeente bijeen, ieder vanuit zijn of haar persoonlijke levensovertuiging, om besluiten te nemen voor de inwoners van deze gemeente en hun omgeving. Wij vragen U om wijsheid en inzicht bij het uitoefenen van onze verantwoordelijkheid, zodat bij de uitoefening van de gemeentelijke overheidstaak de gerechtigheid in de samenleving wordt bevorderd.
Artikel 14. Besluitenlijst en (beeld-/geluids) opname
De concept besluitenlijst van een vergadering wordt, als regel, binnen een week aan de leden van de raad beschikbaar gesteld. Tegelijkertijd wordt de concept besluitenlijst en een (beeld-/geluids) opname van de vergadering op de website dan wel het raadsinformatiesysteem geplaatst. De opname wordt geacht onderdeel uit te maken van de besluitenlijst.
De leden, de voorzitter, de wethouders en de griffier hebben het recht, een voorstel tot verandering aan de raad te doen, indien de (concept) besluitenlijst onjuistheden bevat of niet duidelijk weergeeft hetgeen gezegd of besloten is. Ook overige personen die overeenkomstig artikel 18 hebben deelgenomen aan de beraadslaging hebben dit recht. Een voorstel tot verandering dient uiterlijk 36 uur voor de in lid 2 bedoelde vergadering schriftelijk bij de griffier te worden ingediend.
Artikel 17. Handhaving orde; schorsing
Indien een spreker, zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de betreffende spreker, hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.
Op verzoek van een lid van de raad of op voorstel van de voorzitter kan de raad besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.
De raad kan bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van de raad, de wethouder, de griffier en de voorzitter deelnemen aan de beraadslaging. Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of één der leden van de raad genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen.
Paragraaf 3. Besluit (beslissing) en stemming
Artikel 22. Hoofdelijke stemming
De (hoofdelijke) stemming geschiedt standaard bij handopsteken. Na de (hoofdelijke) stemming bij handopsteken noemt de voorzitter de fracties die voor en tegen het voorstel, het amendement of de motie hebben gestemd, zulks met in achtneming van afwezigen en afwijkend stemgedrag binnen fracties. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.
De (hoofdelijke) stemming geschiedt bij oproeping per lid indien daarom door de voorzitter of één of meer leden wordt verzocht. In dat geval roept de griffier de leden bij naam op hun stem uit te brengen, beginnende bij het lid dat daarvoor overeenkomstig artikel 23 is aangewezen. Vervolgens geschiedt de oproeping naar de volgorde van de presentielijst. De leden brengen hun stem uit door het woord ‘voor’ of ‘tegen’ uit te spreken, zonder enige toevoeging. Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Bemerkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.Na de (hoofdelijke) stemming bij oproeping per lid deelt de voorzitter de uitslag mee, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.
Artikel 23. Primus bij hoofdelijke stemming (bij oproeping per lid)
Indien overeenkomstig artikel 22 lid 3 hoofdelijke stemming (bij oproeping per lid) wordt verlangt, deelt de voorzitter mede, bij welk lid van de raad, de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daartoe wordt bij loting een volgnummer van de presentielijst aangewezen; bij het daar genoemde lid begint de hoofdelijke stemming.
Artikel 25. Stemming over personen
Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren.Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt onverwijld een nieuwe stemming gehouden.
Artikel 26. Herstemming over personen
Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd.Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.
Paragraaf 5. Besloten vergadering
Artikel 30. Toepassing reglement op besloten vergaderingen
Op een besloten vergadering is dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover dat niet strijdig is met het besloten karakter van de vergadering.
Artikel 31. Besluitenlijst en opname
Deze besluitenlijsten, dan wel verslagen worden zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze besloten vergadering neemt de raad een besluit over het al dan niet openbaar maken van de besluitenlijst, dan wel het verslag. De vastgestelde besluitenlijst c.q. het verslag wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Artikel 33 Opheffen geheimhouding
Indien de raad op grond van artikel 25, derde en vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is geheimhouding op te heffen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.
Hoofdstuk 3. Bevoegdheden en instrumenten van raadsleden
Ieder lid van de raad kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen. Een amendement kan het voorstel inhouden om een voorgesteld besluit in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Alleen beraadslaagd kan worden over amendementen die ingediend zijn door leden van de raad, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.
Artikel 37. Initiatiefvoorstel
De agendacommissie plaatst een initiatiefvoorstel op de concept agenda van de eerstvolgende raadsdebatten dan wel raadsvergadering, tenzij de oproep hiervoor reeds aan de raad beschikbaar is gesteld. In dat geval wordt het voorstel op de concept agenda van de daaropvolgende raadsdebatten, dan wel raadsvergadering geplaatst. Deze agendering vindt plaats nadat het college schriftelijk wensen of bedenkingen ter kennis van de raad heeft gebracht of kenbaar heeft gemaakt hiertoe niet te zullen overgaan, dan wel nadat de in het tweede lid gestelde termijn is verlopen.
Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.
De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en de wethouders. Bij de vaststelling van de agenda van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. De raad bepaalt op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.
Het houden van een interpellatie vindt tijdens de vergadering als volgt plaats.
Na de (tweede) beantwoording door het college of de burgemeester wordt de interpellant in de gelegenheid gesteld om zijn interpellatie af te ronden en desgewenst een motie in te dienen. De beraadslaging over een dergelijke motie geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad anders beslist.
Artikel 40. Schriftelijke vragen
Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen, nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende raads-vergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt de burgemeester of het college de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.
Het lid van de raad dat tijdens het vragenhalfuurtje vragen wil stellen, meldt dit bij de voorzitter onder aanduiding van het onderwerp en de te stellen vragen. Deze melding dient tenminste 24 uur voor aanvang van de raadsvergadering plaats te vinden. De voorzitter kan na overleg met het raadspresidium weigeren een onderwerp tijdens het vragenuur aan de orde te stellen indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven of indien het onderwerp in de raadsvergadering op diezelfde dag aan de orde komt.
Het vragenhalfuurtje kan ook worden gebruikt voor mondelinge beantwoording van schriftelijk gestelde vragen conform artikel 40 van dit reglement. Dit is alleen aan de orde als de vraagsteller mondelinge beantwoording heeft verlangd. De mondelinge beantwoording vindt plaats aan het einde van het vragenhalfuurtje. Lid 6, 7 en 8 zijn vervolgens van toepassing.
Vriezenveen, 13 maart 2018
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
drs. R.J.M. Ros drs. A.E.H. van der Kolk
Toelichting Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Twenterand 2018
Dit Reglement van orde voor de raadsvergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Twenterand vervangt het Reglement van orde dat op 6 november 2012 door de gemeenteraad van Twenterand werd vastgesteld.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Onder ‘aanhangig’ wordt verstaan aan de orde / in behandeling zijnde.
De burgemeester is voorzitter van de raad. Artikel 125, derde lid, van de Grondwet en artikel 9 van de Gemeentewet schrijven dit dwingend voor. In het gewijzigde artikel 77, eerste lid, is bepaald dat het oudste raadslid in anciënniteit het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als twee raadsleden even lang zitting hebben, is de oudst in jaren degene die het raadsvoorzitterschap waarneemt. Daarnaast heeft de raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer.
De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de Gemeentewet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de vergadering.
De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid).
Het raadspresidium of kortweg presidium heeft voornamelijk een procedurele niet politieke rol, zoals het vaststellen van (voorlopige) agenda’s, het plannen van vergadermomenten, de organisatie en het functioneren van de raad. Diverse gemeenten hebben dit takenpakket uitgebreid met meer inhoudelijke taken. De VNG is van mening dat het presidium voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van het raadswerk een ondergeschikte rol dient te vervullen omdat anders het gevaar bestaat dat er binnen de raad een nieuw bestuursorgaan wordt gecreëerd, hetgeen niet strookt met de Grondwet, die het primaat immers expliciet bij de raad legt (artikel 125 lid 1 Grondwet).
In lid 6 is nadrukkelijk gekozen is om de regie van enkele intern/organisatorische kwesties bij het presidium neer te leggen.
In een presidium worden de leden geacht in consensus tot een besluit te komen waarin iedere deelnemer aan bod komt. Voor het geval er desondanks (bij uitzondering) gestemd moet worden heeft iedere fractievoorzitter één stem.
De agendacommissie vervult een belangrijke (coördinerende) rol bij de agendering van raadsvergaderingen. Dit doet ze mede op grond van de conclusies uit de raadsdebatten.
Daarnaast stelt de agendacommissie de agenda voor de raadsdebatten op. Dit doet ze mede op grond van de aanmeldingen vanuit de fracties. Verder doet de agendacommissie voorstellen ter afdoening van ingekomen stukken.
De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 van de Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22 van de Gemeentewet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging.
Artikel 5. Onderzoek bij toelating nieuwe leden en bij benoeming wethouders
Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V1 Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V2 Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de raad stukken overlegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de GBA met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, lid 2 Gemeentewet (artikel V3 Kieswet).
De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd.
Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt alleen in de laatste samenkomst van de raad in oude samenstelling na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.
Het betreft hier een specifieke taak die de raad heeft na de gemeenteraadsverkiezingen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie een extra taak, zij adviseert de raad over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (is deze juist vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. Dit besluit is van belang om dat de raad de bevoegdheid heeft om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad tot een dergelijk besluit over gaat. Het feit dat een fractie een klein aantal (bijv. 3) stemmen te weinig heeft om een extra zetel te behalen is geen valide motivering om tot hertelling over te gaan. Een proces-verbaal waaruit blijkt dat kiezers bezwaar hebben gemaakt over de onzorgvuldige wijze waarop het stembureau na sluiting de stemmen heeft geteld, kan dit wel zijn.
Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de Gemeentewet vastgelegd.
Het laatste lid geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De Gemeentewet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (Gemeentewet artikel 36a, 36b, 41b en 41c). Het ligt voor de hand om de in het eerste lid bedoelde vaste commissie -voorafgaand aan de benoeming van een wethouder- een onderzoek te laten doen om vast te stellen of de kandidaat aan de benodigde vereisten voldoet. Vandaar dat dit lid aan dit artikel is toegevoegd. Tevens wordt in het onderzoek betrokken of de kandidaat een verklaring omtrent het gedrag (VOG) kan overleggen. Een VOG betreft naar zijn aard uitsluitend het strafrechtelijk verleden en ziet niet op integriteit in bredere zin. Het is aan de raad zich een oordeel te vormen over het eventueel niet kunnen overleggen van een VOG en de integriteit van de betrokkene in ruime zin.
Dit artikel is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd, de incompatibiliteiten, nevenfuncties e.d. dienen immers opnieuw beoordeeld te worden.
Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, lid 2 Gemeentewet). Hij mag dus ook stemmen over zijn eigen benoeming tot wethouder.
De Kieswet en de Gemeentewet kennen het begrip fractie niet. In de Gemeentewet in artikel 33, tweede lid, wordt wel uitgegaan van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractie-ondersteuning). Bij de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.
In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede. Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een fusie van twee fracties. Een andere (tijdelijke) wisseling in een fractie kan het gevolg zijn van ziekte of zwangerschap van een raadslid. Voor deze gevallen is in de Kieswet een vervangingsregeling opgenomen.
Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen en benoemd (dit laatste door de voorzitter van het stembureau). Dit uitgangspunt is gebaseerd op artikel 27 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat elk bindend mandaat van een lid van de raad nietig is. De volksvertegenwoordiger handelt naar eigen overtuiging en is bij stemmingen niet gebonden aan een lastgeving. Geen andere persoon of instantie kan hem rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag. Het is de individuele volksvertegenwoordiger die een mandaat van de kiezer heeft gekregen. De volksvertegenwoordiger heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.
Ook de Kieswet gaat niet uit van politieke partijen, een zetel 'hoort' dan ook niet bij een partij maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.
- kandidaten die van een kandidatenlijst deel uitmaken en binnen die lijst/partij een onderlinge schriftelijke (en soms notariële) afspraak maken, bijvoorbeeld dat men onder bepaalde voorwaarden zal afzien van aanvaarding van het raadslidmaatschap, zich dienen te realiseren dat dergelijke afspraken nietig zijn, vanwege strijd met de Gemeentewet en de Kieswet;
- personen die tussentijds van partij veranderen hun raadslidmaatschap niet verliezen;
- als men uit een partij stapt en als eigen partij verder gaat, de verlatende partij geen middelen heeft om het raadslid uit de raad te weren.
Fractieafplitsing en het ontstaan van een nieuwe fractie kan diverse praktische gevolgen hebben, te denken valt aan: fractievergoedingen en –faciliteiten, fractievoorzitterschap dan wel vertegenwoordiging in het presidium, zo nodig andere zitplaatsen in de raadszaal, bezetting in raadscommissies etc.
Als moet worden voorzien in de vacature van een raadslid dat zich heeft afgesplitst, wordt teruggegrepen op de lijst waarop betrokkene oorspronkelijk was gekozen (artikel P 19 van de Kieswet).
De naam van de fractie dient getoetst te worden aan de afwijzingsgronden uit artikel G 3 van de Kieswet. Dit is een logische voorwaarde. Indien de nieuwe fractie wil meedoen aan de eerstvolgende raadsverkiezingen zal dit ook gebeuren. Bij registratie als politieke groepering wordt getoetst aan hoofdstuk G van de Kieswet, waarin staat aangegeven in welke gevallen deze registratie geweigerd wordt.
Hoofdstuk 2. Raadsvergaderingen
Artikel 7. Tijd en plaats van vergaderen
Ingevolge artikel 17 van de Gemeentewet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van de raad schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. Het derde lid brengt tot uitdrukking dat de voorzitter in het bepalen van een andere dag en ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt in het presidium. Op deze wijze houdt het presidium ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering.
In artikel 19, eerste lid van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de vergadering.
Aansluitend daarop bepaalt dit artikel dat de voorzitter zeven dagen vóór een vergadering de leden een schriftelijke oproep stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. De oproep vermeldt de dag, tijdstip en plaats van de vergadering.
Dit artikel verplicht dat de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, tegelijkertijd met de oproep aan de leden worden verzonden. De in artikel 25, eerste en tweede lid, bedoelde stukken zijn stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Hier wordt melding van gemaakt op de stukken.
Uiteraard kunnen en zullen de oproep, de voorlopige agenda en de bijbehorende stukken veelal langs digitale weg worden verzonden c.q. beschikbaar worden gesteld.
De agendacommissie bepaalt hoe de voorlopige agenda er uit ziet. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om ruim voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de actualiteiten. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen.
De definitieve agenda wordt bij aanvang van de vergadering vastgesteld. Indien er een voorstel wordt gedaan om de agenda aan te passen, bijvoorbeeld het doorschuiven van een agendapunt naar de volgende raadsvergadering, en de stemmen staken, is artikel 32, vierde lid, van de Gemeentewet niet van toepassing.
Dit houdt in dat bij staken van stemmen het voorstel niet is aangenomen.
Artikel 9. Ter inzage leggen van stukken
Geïnteresseerden moeten de mogelijkheid hebben om stukken in te zien. Zij kunnen de stukken (voor zo ver mogelijk) digitaal inzien via de website van de gemeente c.q. het raadsinformatiesysteem. Daarnaast kunnen ze de stukken fysiek inzien op het gemeentehuis.
Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, notulen, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de WOB.
Indien het gaat om geheime of vertrouwelijke stukken, waarop voorlopige geheimhouding is opgelegd door het bestuursorgaan dat het document aanbiedt aan de raad, dient dit duidelijk op het stuk te zijn aangegeven. Van deze stukken worden geen kopieën verstrekt, omdat het gevaar bestaat dat deze gekopieerde stukken toch in de openbaarheid komen.
De griffier vervult hierbij de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Bij hem worden de stukken, die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven ter inzage gelegd. Op verzoek van de leden van de raad kan de griffier inzage aan hen verlenen.
Artikel 10. Openbare kennisgeving
Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet.
Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 Gemeentewet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen, dat het vergaderquorum aanwezig is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de Gemeentewet.
De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom stelt hij samen met de voorzitter de presentielijst vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Voorafgaand aan de vergadering spreekt de voorzitter het ambtsgebed uit. Hij verzoekt de vergadering hiervoor op te staan. Na het ambtsgebed wordt nog korte tijd stilte betracht als moment van bezinning.
Artikel 14. Besluitenlijst en (beeld-/geluids) opname
Van een raadsvergadering wordt een besluitenlijst gemaakt. Voor een woordelijk verslag wordt een (beeld-/geluids) opname van de vergadering gemaakt. Deze opname wordt geacht onderdeel te zijn van de besluitenlijst. Het artikel regelt nauwkeurig wat in de besluitenlijst moet worden opgenomen.
Onder toezeggingen worden die toezeggingen verstaan die door de voorzitter aan het einde van een agendapunt als zodanig benoemd worden. Deze toezeggingen worden op de toezeggingenlijst geplaatst. Deze toezeggingenlijst wordt door het presidium bekrachtigd. Het presidium ziet toe op de afdoening van de toezeggingen.
Vaststelling van de besluitenlijst vindt normaal gesproken plaats in de volgende raadsvergadering. Er wordt een termijn gesteld aan de mogelijkheid om voorstellen tot wijziging ervan in te dienen. Het is aan de raad om te beslissen of een voorgestelde wijziging of aanvulling geaccepteerd wordt. Een afwijzing van een dergelijk voorstel is niet vatbaar voor beroep.
Omtrent de (aan de raad gerichte) ingekomen stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid. De raad stelt op voorstel van de agendacommissie de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.
Tot de ingekomen stukken worden ook gerekend een aanbiedingsbrief van een burgerinitiatief of een brief (in briefvorm) van het college van b&w aan de raad.
De leden van de raad en het college spreken in hun termijnen in principe vanaf de termijn microfoon. Interrupties worden gedaan vanaf de interruptie microfoon. Overige spreekbijdragen (zoals bijvoorbeeld een orde voorstel of een stemverklaring kunnen vanaf de eigen plaats gedaan worden.
Indien de raad van mening is, dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten. Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn.
Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.
De raad kan een maximumspreektijd per deelnemer aan de beraadslaging bepalen.
Artikel 17. Handhaving orde; schorsing
Het eerste lid verzekert dat raadsleden vrijelijk kunnen spreken. Wel zijn interrupties toegestaan voor zover de voorzitter bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de beraadslagingen niet bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt.
Ten aanzien van interrupties wordt de richtlijn gehanteerd die het presidium van Twenterand op 10 oktober 2014 heeft aangegeven. De voorzitter mag meer dan één interruptie toestaan. Daarbij hoeft een interruptie niet afgesloten te worden met een vraag. Een interruptie mag ook een statement zijn. Als richtlijn wordt het aantal van twee interrupties gehanteerd. Het is daarbij wel aan de voorzitter om de debat-lijn te handhaven en er voor te zorgen dat niet van het onderwerp wordt afgedwaald. Interruptie op interruptie moet voorkomen worden.
Om te bevorderen dat leden van de raad zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten, is in artikel 22 Gemeentewet bepaald dat zij niet in rechte vervolgd kunnen worden, aan te spreken zijn of verplicht zijn getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen.
Het tweede lid heeft naast de leden die het woord voeren, ook betrekking op andere personen, die het woord voeren. De voorzitter kan hen tot de orde roepen. Indien zij hieraan geen gehoor geven, kan hen het woord worden ontzegd.
De bevoegdheid die in het tweede lid aan de voorzitter wordt gegeven om een spreker over een aanhangig onderwerp het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die artikel 26, derde lid, van de Gemeentewet biedt om aan dat lid, dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. De laatstgenoemde bevoegdheid van de voorzitter blijft echter onverlet. Artikel 17 is slechts een aanvulling op de Gemeentewet. Een besluit van de voorzitter om iemand het woord te ontnemen is een op feitelijk handelen gerichte beslissing met een intern karakter. Dit is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.
Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring; deze uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde.
De bepaling in lid 3 is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 Gemeentewet geregelde verschoningsrecht.
Artikel 19. Voorstellen van orde
De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen, (artikel 32, lid 4 Gemeentewet is hierop niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 37).
Paragraaf 3 Besluit (beslissing) en stemming
De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist. Alvorens tot stemming over te gaan formuleert de voorzitter het te nemen besluit.
Artikel 21. Zonder hoofdelijke stemming
Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet. Een raadslid kan daarbij aangeven dat hij geacht wil worden tegen gestemd te hebben, dan wel zich van stemming te hebben onthouden.
Artikel 22. Hoofdelijke stemming
Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen (bij hand opsteken of bij oproeping per lid), moet de stemming plaatsvinden. De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Gemeentewet af te wijken. Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog verwezen naar artikel 209, tweede lid Gemeentewet, welke een hoofdelijke stemming verplicht.
Voorafgaand aan de hoofdelijke stemming kunnen raadsleden hun voorgenomen stemgedrag motiveren.
Deze stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn of als laatste reactie op de vorige spreker gelden.
Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
Een raadslid kan zich overigens alleen onthouden van stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.
In de Winsumuitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002, uitspraak 200200897/1) is het hoger beroep op artikel 28 van de Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Awb omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.
In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 van de Awb voorrang boven hetgeen in artikel 28 van de Gemeentewet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseerde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties:
"de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid; bij stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 van de Gemeentewet); de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijv. opnemen in de gedragscode); uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk."
Er is echter inmiddels vervolgjurisprudentie beschikbaar:
-In ABRvS 30 juni 2010, LJN BM9710, AB 2010/310 oordeelde de Afdeling dat in het midden kon blijven of twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de vaststelling van een bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan met de grootst mogelijke meerderheid door de raad was vastgesteld. Zelfs indien zou worden vastgesteld dat de twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de planvaststelling, hebben zij geen beslissende stem in de uitkomst gehad;
- In ABRvS 22 juni 2011, LJN BQ8863, AB 2011/261 overwoog de Afdeling dat een raadslid dat woonde en werkte op een bedrijventerrein een persoonlijk belang had bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor dat bedrijventerrein. De Afdeling oordeelde dat in strijd was gehandeld met artikel 2:4 van de Awb omdat naar derden de schijn is gewekt dat het persoonlijke belang van invloed is geweest op de besluitvorming. Daarbij speelde een rol dat het raadslid tijdens de vergadering van de raad veelvuldig het woord heeft gevoerd en namens zijn fractie een aantal amendementen heeft ingediend en voorgelezen die in feite tot gevolg hebben dat een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat ter hoogte van gronden van het betreffende raadslid. De Afdeling achtte niet van belang of het raadslid daadwerkelijk het oogmerk had te bewerkstelligen een plan ten gunste van zijn leefklimaat vast te stellen. Ook indien van de goede trouw van het raadslid kan worden uitgegaan, kan de schijn van belangenverstrengeling zijn gewekt. Ook het gegeven dat het raadslid niet bij alle amendementen een doorslaggevende stem heeft gehad leidt niet een ander oordeel omdat gelet op het feit dat het raadslid veelvuldig het woord heeft gevoerd niet kan worden gesteld dat niet de schijn is gewekt dat hij invloed heeft gehad op de besluitvorming;
-In ABRvS 6 februari 2013, LJN BZ0796 preciseert de ABRvS haar hiervoor vermelde uitspraak van 22 juni 2011. In de zaak die tot de uitspraak van 6 februari 2013 heeft geleid ging het om een besluit van een gemeenteraad om een bestemmingsplan niet vast te stellen. Dat besluit was genomen met de kleinst mogelijke meerderheid, waarbij een raadslid die mogelijk belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb was, tegen de vaststelling van het plan had gestemd. De ABRvS overwoog dat in aanmerking genomen dat het hier gaat om besluitvorming door de gemeenteraad die een belangenafweging vergt waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, ligt het in de rede voor de invulling van het begrip ‘persoonlijk belang’ in artikel 2:4, tweede lid, van de Awb aansluiting te zoeken bij artikel 28, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Uit artikel 2:4 van de Awb volgt dus — en de Afdeling preciseert hiermee haar (hiervoor vermelde) uitspraak van 22 juni 2011 — in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan zoals de gemeenteraad en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces.
De ABRvS heeft in haar uitspraak van 6 februari 2013 in aanvulling op het voorgaande overwogen dat er zich evenwel bijkomende omstandigheden kunnen voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken wanneer aannemelijk is dat het betrokken raadslid de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed.
Artikel 23. Primus bij hoofdelijke stemming (bij oproeping per lid)
Bij hoofdelijke stemming bij oproeping per lid wordt de primus op het moment van stemming bepaald.
Artikel 24. Stemming over amendementen en moties
Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het voorliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit. Over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing. Ook kan de raad op basis van lid 4 besluiten af te wijken van de voorgeschreven stemvolgorde. Soms kan een motie immers dermate zwaar wegen voor een fractie dat de steun voor het gehele voorstel hiervan afhangt. Dan is het nuttig als de raad – in de praktijk op voorstel van de betreffende fractie – kan besluiten om van de voorgeschreven stemvolgorde af te wijken.
Artikel 25. Stemming over personen
Het eerste lid is opgenomen om langdurige schriftelijke stemprocedures tot een minimum te beperken. Dit geldt met name bij een relatief minder significante benoeming, voordracht of aanbeveling. Uiteraard is het wel van belang om de geheimhouding in geval van stemming optimaal te waarborgen.
Bij belangrijke benoemingen, voordrachten of aanbevelingen heeft het de voorkeur schriftelijk (en dus geheim) te stemmen conform artikel 31 van de Gemeentewet.
Artikel 31 van de Gemeentewet geeft aan, dat indien er wordt gestemd over een benoeming, voordracht of aanbeveling van personen, dit schriftelijk dient te geschieden. De volgende zaken zijn hierbij van belang.
Stemquorum (artikel 29 Gemeentewet)
Voor het bepalen van het zogenaamde stemquorum, dat wil zeggen het vereiste aantal uitgebrachte stemmen om de stemming geldig te doen zijn (tenminste de helft plus één van het aantal leden, dat zitting heeft en zich niet van stemming moet onthouden), tellen “blanco” stemmen (of anderszins niet behoorlijk ingevulde stembriefjes) gewoon mee.
Besluitquorum (artikel 30 Gemeentewet)
Voor het behalen van het zogenaamde besluitquorum, dat wil zeggen het vereiste aantal stemmen om een bepaald besluit geldig te doen zijn (tenminste de helft plus één van het aantal uitgebrachte stemmen), tellen “blanco” stemmen (of anderszins niet behoorlijk ingevulde stembriefjes) niet mee voor het aantal uitgebrachte stemmen.
Een voordracht wordt gedaan door een bestuursorgaan. Bij voordrachten mag niet worden afgeweken van een in het raadsvoorstel genoemde persoon of personen. Een voordracht is bindend.
De raad heeft slechts de keuze om ‘voor’ of ‘tegen’ de voorgedragen persoon te zijn. Op het stembiljet staat bijvoorbeeld de naam van de voorgedragen persoon vermeld met daarachter de opties ‘voor’ of ‘tegen’. Ook is een stembiljet denkbaar waarop ‘voor’ of ‘tegen’ moet worden ingevuld.
Een aanbeveling is niet bindend. Er mag worden afgeweken van de in het voorstel genoemde persoon of personen (“voorgedragen” personen door fracties betreffen aanbevelingen). Het betreft hier een vrije stemming. Op het stembiljet kan bijvoorbeeld de naam van de aanbevolen persoon worden vermeld met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’ en een vrije ruimte waar een kandidaat van eigen keuze kan worden ingevuld. Ook is een stembiljet denkbaar waarop de naam van de persoon moet worden ingevuld.
Wanneer er veel benoemingen te doen zijn (bij voorbeeld aan het begin van een nieuwe zittingsperiode) kan een gecombineerd stembiljet worden ontworpen.
In het zesde lid wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 30 van de Gemeentewet. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld en daarom wel in dit reglement.
Af en toe blijkt er in gemeenten verwarring te bestaan over het meestemmen in de raad van kandidaat-wethouders over hun eigen benoeming (artikel 28 Gemeentewet).
In de eerste plaats is er, indien raadsleden genomineerd worden voor de functie van wethouder, sprake van een vrije stemming. Er is geen sprake van een voordracht. De beoogd wethouder mag dus meestemmen over zijn eigen benoeming. Een voorstel tot benoeming gaat hem persoonlijk aan "wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt" (artikel 28, lid 1, onder a, lid 3, Gemeentewet). Dat is echter in casu niet aan de orde, omdat er ook op een ander persoon kan worden gestemd. De aard van de stemming is derhalve van belang.
Dit heeft tot gevolg dat raadsleden de mogelijkheid hebben op het stembriefje de naam van de kandidaat die hun voorkeur heeft in te vullen (die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander). Er is in dit geval geen sprake van een voordracht of een anderszins beperkte keuze en aan de stemming mag derhalve ook worden deelgenomen door raadsleden die ter benoeming zijn voorgesteld: zij kunnen immers op het stembriefje een andere naam dan hun eigen naam invullen.
De stemming in de raad over een wethoudersbenoeming is dus een vrije stemming waar de beoogde wethouder gewoon over zijn eigen benoeming kan meestemmen. De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:
- een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt meneer Janse en meneer Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;
- een aanbeveling is geen voordracht. Het spraakgebruik heeft het vaak over voordracht, maar een persoon nomineren als wethouder staat niet gelijk aan een voordracht;
Tenslotte is het denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreel-politieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van het meestemmen over de benoeming. Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken.
Overigens schept de wetgever met de aanpassing van de artikelen 35, eerste lid, en 49 van de Gemeentewet duidelijkheid over een punt dat in het verleden aanleiding gaf tot discussie: artikel 31 van de Gemeentewet is van toepassing op de benoeming van wethouders en op de stemming over het ontslag van een wethouder in het geval een motie van wantrouwen niet tot onmiddellijk aftreden leid. Dat betekent dat deze stemming schriftelijk en geheim plaatsvindt.
Artikel 26. Herstemming over personen
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 27. Beslissing door het lot
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Paragraaf 4. Begroting en rekening
Artikel 28. Procedure begroting
De desbetreffende procedure kan jaarlijks of in zijn algemeenheid voor een langere periode worden bepaald.
Artikel 29. Procedure rekening
De desbetreffende procedure kan jaarlijks of in zijn algemeenheid voor een langere periode worden bepaald.
Paragraaf 5. Besloten vergadering
Artikel 30. Toepassing reglement op besloten vergaderingen
Een besloten vergadering van de raad is een officiële vergadering, waarbij de vergaderregels van het reglement van orde in acht genomen dienen te worden, voor zover de bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25, 55 en 86 van de Gemeentewet wordt opgelegd dan wel opgeheven.
In artikel 23 en 24 van de Gemeentewet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor ‘het sluiten van de deuren’, de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.
Artikel 31. Besluitenlijst en opname
In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23 van de Gemeentewet. Besluitenlijst, dan wel verslag (waaronder opname) van een besloten vergadering vergen een aparte behandeling.
Hetgeen besproken wordt in een besloten vergadering, valt niet van rechtswege onder de geheimhoudingsplicht. Daarvoor is toepassing van de procedure volgens artikel 25, 55 en 86 van de Gemeentewet nodig.
Artikel 33. Opheffen geheimhouding
In de aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen; stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overgelegd. Het kan dus (zie bij voorbeeld artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet) gaan om de situatie dat de burgemeester geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan bijvoorbeeld een commissie heeft overgelegd. De commissie kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de burgemeester daar niet toe bereid is). In het onderhavige artikel is een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.
Op grond van artikel 25 van de Gemeentewet kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overlegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat de geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan over de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen.
Paragraaf 6. Toehoorders en pers
Artikel 34. Toehoorders en pers
Dit artikel behoeft geen toelichting. Het is een uitwerking van de bevoegdheid van de voorzitter om de orde te handhaven (artikel 26, eerste en tweede lid van de Gemeentewet).
Hoofdstuk 3 Bevoegdheden en instrumenten van raadsleden
Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in dit artikel. Op basis van artikel 147b van de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen.
Leden van de raad kunnen aan de raad wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit dat aanhangig is.
De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats binnen de beraadslaging en de termijnen over het voorgestelde besluit dat aanhangig is, tenzij de raad anders beslist.
Over amendementen wordt altijd gestemd of zonder hoofdelijke stemming besloten, tenzij een amendement wordt ingetrokken. Amendementen kunnen dus niet worden overgenomen.
Artikel 36. Moties over geagendeerde onderwerpen
Artikel 36a Moties over niet geagendeerd onderwerpen
Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke, procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft geen concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.
Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt, dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Een besluit over een motie over een niet geagendeerd onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats. Dergelijke moties benaderen de in artikel 30 geregelde initiatiefvoorstellen.
Over moties wordt altijd gestemd of zonder hoofdelijke stemming besloten, tenzij een motie wordt ingetrokken. Moties kunnen (in de gemeenteraad van Twenterand) dus niet worden overgenomen. Ook kunnen moties niet worden aangehouden; ze kunnen wel ingetrokken worden en zo nodig in een later stadium opnieuw worden ingediend.
In de Gemeentewet wordt één specifieke motie uitgewerkt. Dit betreft de motie van wantrouwen waarbij de raad aangeeft het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren.
Voor de duidelijkheid zijn de bepalingen ten aanzien van moties over geagendeerde onderwerpen ondergebracht in artikel 29 en die ten aanzien van niet geagendeerde onderwerpen in artikel 29a.
In artikel 29a lid 3 wordt bepaald dat de raad bij het vaststellen van de agenda over het verzoek tot behandeling van de motie (over een niet geagendeerd onderwerp) besluit. De raad kan behandeling beargumenteerd terzijde leggen, bijvoorbeeld omdat de voorbereidingstijd te kort is geweest. Het is dan ook wenselijk om moties die voorbereidingstijd vereisen, bijtijds ter kennis te brengen van de raad.
Art 29a lid 4 bevat de toevoeging “tenzij de raad anders beslist”. Uitgangspunt blijft behandeling van de motie aan het eind van de agenda, maar uitzonderingen zijn mogelijk. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat een motie betrekking heeft op een jeugdige doelgroep. De raad kan dan beslissen dat de behandeling van de motie aan het begin van de vergadering plaatsvindt, zodat de doelgroep de beraadslaging kan volgen.
Art 29a lid 5 is conform de beraadslaging over onderwerpen en voorstellen zoals vastgelegd in art 16 lid 3.
Artikel 37. Initiatiefvoorstel
Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.
In artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt. Het tweede en derde lid van dit artikel bepalen dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening of beslissing wordt ingediend en behandeld. Daar wordt in deze bepaling uitvoering aan gegeven.
Uit het nieuw aan de Gemeentewet toegevoegde vierde lid van artikel 147a volgt dat de gemeenteraad geen besluit mag nemen over een initiatiefvoorstel dan nadat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Uiteraard moet het college daarvoor een redelijke termijn krijgen.
Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.
De Gemeentewet maakt onderscheid tussen initiatiefvoorstellen voor verordeningen en overige initiatiefvoorstellen. Ieder raadslid kan een initiatiefvoorstel voor een verordening indienen. Een dergelijk voorstel moet aanhangig worden gemaakt door het schriftelijk en ondertekend aan de voorzitter te zenden (art. 147a, eerste lid). De verdere wijze van behandeling moet de raad zelf regelen. De raad moet ook regelen op welke wijze en onder welke voorwaarden overige initiatiefvoorstellen (voorstellen die betrekking hebben op iets anders dan een verordening) in behandeling worden genomen. Ook dit initiatiefrecht komt toe aan individuele raadsleden, hetgeen inhoudt dat geen drempels mogen worden opgeworpen. Wel kan de raad voorzien in een zekere inhoudelijke toets. Daarbij kan worden gedacht aan het beantwoorden van de vraag of het voorstel wel de uitoefening van een raadsbevoegdheid betreft (en niet een collegebevoegdheid).
Dit artikel heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel kan agenderen, dat het college heeft voorbereid. Als het college het voorstel heeft voorbereid en ingediend, betekent dit niet dat het college het door hem voorbereide voorstel kan intrekken, indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is (bijvoorbeeld omdat zij een voorstel wil wijzigen). De raad moet hier toestemming voor geven.
Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. De raad kan het college bijvoorbeeld verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen. De raad bepaalt echter wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college verder is voorbereid, opnieuw wordt behandeld. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de raad kan dit ook aan de agendacommissie of het raadspresidium overlaten.
Dit artikel stelt nadere regels aan artikel 155 van de Gemeentewet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad voor nodig.
Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Wel is hier gekozen voor een ondersteuning door de raad bij gewone meerderheid.
Het presidium heeft op 7 april 2015 besloten om de procedure met betrekking tot een interpellatie te wijzigen. Daartoe is dit artikel gewijzigd.
De werkwijze tijdens de raadsvergadering bij het houden van een interpellatie is in het nieuwe art 32 lid 3 uitgebreid beschreven. Getracht is om een duidelijk onderscheid aan te brengen met de werkwijze bij het stellen van vragen in een vragenhalfuurtje. Een interpellatie is immers een zwaar controle instrument. In het nieuwe artikel komt dit tot uitdrukking in duidelijke spreektermijnen (voor de interpellant en anderen), in de mogelijkheid om te interrumperen en in de mogelijkheid tot het indienen van een motie (met een daaropvolgende behandeling).
Artikel 40. Schriftelijke vragen
Het vragenrecht geeft aan de leden van de raad het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking.
Indien de beantwoording van de vragen daar aanleiding toe geven, kan de beantwoording voor een raadsdebat worden aangemeld. In spoedeisende situaties kan het onderwerp rechtstreeks geagendeerd worden voor de eerstvolgende raadsvergadering.
In dit artikel wordt een procedurele uitwerking gegeven van de passieve inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzichte van de raad.
De Gemeentewet bevat behoorlijk aangescherpte regels over de inlichtingenplicht van het college ten opzichte van de raad. Deze regels beogen de politieke verantwoordelijkheid van het college te activeren en de eindverantwoordelijkheid van de raad te bevestigen. Daar is in de eerste plaats de passieve inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 169, derde lid, van de Gemeentewet. Dat is de klassieke informatieplicht die het college opdraagt de door de raad gevraagde inlichtingen te verstrekken, tenzij het openbare belang zich daartegen verzet. Dit recht om inlichtingen te vragen komt eveneens toe aan individuele raadsleden. Daarmee is een waarborg in het leven geroepen dat een raadsmeerderheid om (partij)politieke redenen belemmeringen opwerpt tegen het vragen van inlichtingen door een raadslid of raadsminderheid.
De weigeringsgrond ‘strijd met het openbaar belang’ is wettelijk objectief en algemeen omschreven. De wetgever beoogde daarmee dat een beroep daarop in de praktijk als een hoge uitzondering op de algemene regel zou moeten worden gebruikt. In de praktijk bestaan verschillende wettelijke en politieke figuren om als raad en college met elkaar te communiceren buiten de openbaarheid. De openbaarheid van stukken en vergaderingen bijvoorbeeld kan al dan niet tijdelijk worden opgeheven.
Vervolgens kent de gedualiseerde Gemeentewet thans een algemene actieve inlichtingenplicht. Artikel 169, tweede lid, verplicht het college uit eigen beweging de raad alle inlichtingen te verstrekken die de raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Blijkbaar moet het college permanent nagaan welke informatie de raad behoeft voor een goede taakvervulling. Hier liggen grote politieke risico’s als de raad het college in het ongewisse laat over de aard en omvang van de gewenste informatie. In het geval dat raad en college daarover geen afspraken maken is de kans groot dat het college de raad veiligheidshalve overstelpt met papier. Van controleren komt dan weinig terecht en bovendien zijn we dan weer terug in de cultuur van meeregeren uit het monistische tijdperk.
Dezelfde risico’s doen zich voor met betrekking tot in een tweede actieve, meer specifieke inlichtingenplicht. Artikel 169, vierde lid, verplicht het college de raad vooraf te informeren over de voorgenomen uitoefening van een gemeentewettelijke bestuursbevoegdheid als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h, indien de toepassing daarvan ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente of indien raad daarom verzoekt. Het college mag dan niet eerder een besluit nemen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen naar voren te brengen. Overigens kent ook deze actieve informatieplicht de nodige vaagheid. Wat is ingrijpend? Het antwoord op deze vraag moet volgens de wetgever worden gevonden in de plaatselijke omstandigheden. Waarschijnlijk heeft de wetgever het oog gehad op substantiële financiële gevolgen van privaatrechtelijke overeenkomsten. Blijkbaar moeten raad en college hier zelf een modus voor vinden.
Het verstrekken van inlichtingen kan overigens niet via de rechter worden afgedwongen.
Tijdens het vragenhalfuurtje kunnen vragen aan het college of de burgemeester gesteld worden over actuele zaken. Het dienen korte, in principe direct te beantwoorden vragen te zijn. Zo kunnen leden van de raad aan het college of de burgemeester inlichtingen vragen over het gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt. Raadsleden vragen daarmee de leden van het college en de burgemeester zich te verantwoorden.
De vragen dienen 24 uur voor aanvang van de raadsvergadering via de griffie bij de voorzitter te worden ingediend, waardoor de mogelijkheid bestaat om de beantwoording van de vragen voor te bereiden. Vanwege het minder zware karakter van het vragenhalfuurtje vergeleken met de interpellatie is gekozen voor een aanmeldingstermijn van 24 uur (terwijl voor de interpellatie 48 uur geldt).
In geval van twijfel beslist de raad.