Organisatie | Twenterand |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Twenterand 2012 |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Twenterand |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-04-2012 | Nieuwe regeling | 20-03-2012 Gemeentecontact 5 april 2012 | BIS nr. 012.038.0002 | ||
15-10-2004 | 01-10-2004 | Nieuwe regeling | 30-09-2004 Gemeentecontact 7 oktober 2004 | Raadsinformatiesysteem nr. 04.038.0009 |
Geconsolideerde tekst van de regeling
De raad van de gemeente Twenterand;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, en artikel 30 van de Wet werk en bijstand, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;
overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;
Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Twenterand 2012
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.2. In deze verordening wordt verstaan onder:a. de wet: de Wet werk en bijstand ;b. gezinsnorm: de norm als bedoeld in artikel 21 van de wet;c. toeslag: het bedrag als bedoeld in artikel 25 lid 1 en 2 van de wet;d. verlaging: het lager vaststellen van de bijstandsnorm en de toeslag bedoeld in de artikelen 25, 26, 27, 28, 29 en 30 van de wet;e. woning: een woning, een woonwagen of een woonschip;f. woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aan-vangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursub-sidiewet 1997;2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een netto bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning ver-schuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelij-ke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;g. verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging als bedoeld in artikel 4, lid 5 Wwb ;h. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Twenterand.
Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm
1. Onverminderd de artikelen 27, 28 en 29 ontvangen de alleenstaande en alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, 20% van de gezinsnorm.2. de alleenstaande en alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben, ontvangen 10% van de gezinsnorm.3. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:a. het kind van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 21, onder b, van de wet;b. het meerderjarige kind met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;c. het meerderjarige kind met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;d. de verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd.
Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag
Artikel 4 Verlaging gezinsnorm
1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gezinsnorm voor gezinnen die een woning delen met één of meer anderen.2. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5 Verlaging woonsituatie
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 18 procent van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn;
Vriezenveen, 20 maart 2012
De raad voornoemd,de griffier, de voorzitter,
drs. R.J.M. Ros ir. C.L. Visser
Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand (WWB) kent voor de verlening van bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.
De basisnormen zijn geregeld in de artikelen 20 tot en met 24 van de WWB. Daarnaast voorzien de artikelen 25 tot en met 29 WWB, in de mogelijke toepassing van toeslagen en verlagingen.De gemeente is verplicht om in bepaalde gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mo-gelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.
NormVoor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 20 en 21 WWB), te weten:1. gezinsnorm: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gezinsnorm)2. alleenstaande ouder: 70% van de gezinsnorm3. alleenstaande: 50% van de gezinsnorm
ToeslagenEen toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht gedeeld worden.
De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gezinsnorm. Dit betekent dat de maximale uitkering bedraagt:voor een alleenstaande ouder: 70% (basisnorm) + 20% = 90% van de gezinsnorm voor een alleenstaande 50% (basisnorm) + 20% = 70% van de gezinsnorm Gezinnen kunnen geen toeslag ontvangen, omdat hun uitkering gelijk is aan het wettelijk minimumloon (op de uitkering van gezinnen, kan alleen een verlaging plaatsvinden).
De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gezinsnorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van deze verordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spe-len. De gemeente is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. De gemeente heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleen-staande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie Memorie van Toelichting; TK 28.870, nr. 3, pagina 53.)
VerlagingenIn de wet is geregeld in welke gevallen een verlaging mag worden toegepast. Het gaat hierbij om de volgende verlagingen:- verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gezinnen (artikel 26 WWB);- verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);- verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);- verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).
De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.
2. De verordening toeslagen en verlagingen
In artikel 8, lid 1, onder c, jo. artikel 30, WWB, is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
CategorieënArtikel 30 WWB bepaalt dat de verordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.Het is niet nodig om in de verordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18, lid 1, WWB, bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.In deze verordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt, met uitzondering van de verlagingsmogelijkheid voor schoolverlaters.
Verlaging schoolverlatersArtikel 28 WWB geeft de mogelijkheid om de landelijke norm of toeslag lager vast te stellen als de belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. De bijstandsuitkering ligt namelijk aanmerkelijk veel hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de stu-diefinanciering gelden. Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afge-stemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. De verlaging van de bijstandsuitkering kan slechts plaatsvinden in de periode van een half jaar na de beëindiging van de scholing of de beroepsopleiding. De verlaging hoeft slechts toegepast te worden voor alleenstaanden vanaf 23 jaar, omdat voor 21 en 22 jarigen de toeslag reeds lager is vastgesteld en de norm voor 18 tot 21 jarigen is gebaseerd op de bedragen voor de kinderbijslag.
Verlaging woonsituatieArtikel 27 WWB geeft de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Hier-onder valt ook het niet bewonen van een woning.
In de verordening is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belangheb-bende geen woonkosten zijn verbonden.Ook kan in de verordening een verlaging worden opgenomen ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Een dak-loze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang.De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen.Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40, lid 1 en 2, WWB, door bij AMvB (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. In onze regio is Almelo aangewezen als centrumgemeente. Niet elke belanghebbende zonder woning is echter een adresloze die zich voor bijstandsverlening moet wenden tot de centrumgemeente.
In artikel 7 van de verordening wordt het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door de maximum verlaging te bepalen op 25% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.Vanwege de eenvoud is de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belang-hebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18, lid 1, WWB, de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toe-lichting bij artikel 2)
3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm
In de WWB is niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uit-maakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opge-maakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten.
Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:1. Basisnorm;2a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)OF2b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gezinnen)3. Korten met verlaging wegens woonsituatie;4. Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.
Leidt de uitkomst er toe dat de verlaging meer bedraagt dan 25% van de van toepassing zijnde uitke-ring dan moet het college de verlaging vaststellen op maximaal 25%. De uitkomst van deze bereke-ning laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualise-ring onverlet.
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te defini-eren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.
De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.
Onder b is het begrip gezinsnorm omschreven. Er is voor het gebruik van dit begrip gekozen omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.
Onder c en d worden de begrippen toeslag en verlaging nog expliciet omschreven met de verwijzing naar de betreffende artikelen uit de WWB.
Onder e is bepaald dat onder een woning ook een woonwagen of woonschip wordt verstaan.Het begrip woonkosten is omschreven onder f. Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aan-gesloten bij de Huursubsidiewet. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het bezit van een eigen woning zijn verbonden. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Het rentedeel van een eventueel toe-gekende rijkssubsidie wordt hierop in mindering gebracht. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen. Bij de overige zakelijke lasten gaat het om het eigenaarsdeel van de riool-rechten, het eigenaarsdeel van de onroerend zaak belasting, de opstalverzekering en het eigenaars-deel van de waterschapslasten.
Onder g is het begrip verzorgingsbehoevende omschreven. Hierbij is aangesloten bij de bepalingen in de Wwb.
Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen voor deze leeftijdscategorieën zijn in artikel 20 WWB laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhouds-plicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog op basis van deze verordening een verlaging van de uitkering plaatsvindt. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de verordening nodeloos ingewikkeld maken.Mocht echter het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onrede-lijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18, lid 1, WWB de bij-stand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gezinnen met een kind in een kraakpand wonen. De gezinsnorm van artikel 21 WWB minus de verlaging van 5 van deze verordening leidt tot een lager bedrag aan bijstand dan de norm van artikel 21 WWB. In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.De verlening van een toeslag aan personen jonger dan 21 jaar is op grond van de wet niet mogelijk. Indien een jongere te maken krijgt met hogere bestaanskosten dan waarin de norm voorziet dan kan het college bijzondere bijstand verlenen in deze extra kosten.
De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit deze verordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende gepast is, volgt uit artikel 30, lid 4, WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin deze verordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van deze verordening geen misverstand te laten bestaan, is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de verordening op te nemen.
De hoogte van 20 procent van de gezinsnorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30, lid 2, onder a, WWB. Hierin is namelijk bepaald dat de “echte” alleenstaande (ouder) recht heeft op de maximale toeslag.Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.
Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uit gegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gezinsnorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben.
In het derde lid wordt bij de onderdelen a, b en c geregeld dat een kind dat niet (meer) in de norm begrepen is, maar tevens in omstandigheden verkeert waardoor het niet aannemelijk is, dat hij kan bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetelt als persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan een thuiswonende student reeds een lager bedrag wordt verstrekt.Aangezien het betreffende kind niet in de bijstand begrepen is, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toe-passing zijn.In onderdeel d van het derde lid wordt geregeld dat een zorgbehoevende eveneens niet wordt meege-teld als persoon die in dezelfde woning het hoofdverblijf heeft. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Overigens geldt wel dat de toeslag op de eventuele bijstandsuitkering van de zorgbehoeven-de wel lager kan worden vastgesteld vanwege het kostenvoordeel.
Artikel 4 Verlaging gezinsnorm
In de gezinsnorm is al rekening gehouden met het feit dat de gezinsleden de kosten van hun huishou-den volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kun-nen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoorde-lijkheid van belanghebbenden zelf.
Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.
In het tweede lid wordt geregeld dat het derde lid van artikel 3 van deze verordening ook van toepas-sing is. Dit betekent dat een kind dat niet (meer) in de norm begrepen is, maar tevens in omstandig-heden verkeert waardoor het niet aannemelijk is, dat hij kan bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetelt als persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Tevens betekent dit dat een zorgbehoevende niet wordt meegeteld als persoon die in dezelfde woning het hoofdverblijf heeft.
Artikel 5 Verlaging woonsituatie
Artikel 27 WWB geeft de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.
In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onder-scheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18, lid 1, WWB de bijstand lager vast te stellen.
Het begrip woonkosten is in deze verordening in artikel 1, lid 2, onder e, gedefinieerd.Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belang-hebbende niet afdoende is om een verlaging van op grond van dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35, lid 1, Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)
Artikel 6 Verlaging toeslag alleenstaande van 21 of 22 jaar
Artikel 29 WWB geeft de bevoegdheid om een verlaging toe te passen vanwege de gedachte dat, gezien de hoogte van het minimum jeugdloon, er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.
Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling
De verschillende verlagingen in deze verordening hebben betrekking op verschillende omstandighe-den bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen dat de bijstand vanwege deze samen-loop zo laag zou moeten worden vastgesteld, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou op grond van artikel 18, lid 1, WWB, de bijstand op basis van een individuele beoordeling hoger moeten worden vastgesteld. Er is daarom voor gekozen om in deze verordening vast te leggen dat de maximale verlaging 25% van de toepasselijke bijstands-norm mag bedragen.
Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.