Organisatie | Twenterand |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw |
Citeertitel | Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Wet sociale werkvoorziening
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-03-2009 | 01-07-2008 | Nieuwe verordening | 24-06-2008 Gemeentecontact 19-3-2009 | BIS nr. 08.038.0004 | |
27-03-2009 | 01-07-2008 | Nieuwe verordening | 24-06-2008 Gemeentecontact 19-3-2009 | BIS nr. 08.038.0004 |
De raad van de gemeente Twenterand;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Twenterand;
gelet op artikel 7 lid 10 van de Wet sociale werkvoorziening;
overwegende dat de raad bij verordening nadere regels dient vast te stellen met betrekking tot het verstrekken van Persoonsgebonden budgetten;
vast te stellen: de Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening.
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Twenterand;
b. de wet: de Wet sociale werkvoorziening;
c. subsidie: de loonkostensubsidie en overige aan de werkgever te verstrekken vergoedingen voor structurele kosten;
d. sw-geïndiceerde: de persoon waarvoor is vastgesteld dat hij of zij tot de doelgroep van de Sociale Werkvoorziening behoort.
Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten
Het college stelt de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk te verstrekken persoonsgebonden budget..
Artikel 3 Invulling voorwaarden adequate werkplek
1. Het college verstrekt op aanvraag aan iedere sw-geïndiceerde die daar recht op heeft een persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw, indien werkgever en (eventuele) begeleidingsorganisatie er zorg voor dragen dat de arbeidsplaats voor de sw-geïndiceerde adequaat wordt ingevuld.
2. De werkgever voldoet aan de volgende vereisten:
a. zijn onderneming staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;
b. de aangeboden arbeidsplaats en de omvang daarvan zijn gelet op de indicatiestelling en mogelijkheden van de sw-geïndiceerde, als passend aan te merken;
c. de duur van het dienstverband bedraagt ten minste 12 maanden, met een mogelijkheid tot verlenging.
3. De begeleidingsorganisatie voldoet aan de volgende vereisten:
a. de begeleidingsorganisatie is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;
b. de begeleidingsorganisatie en/of haar medewerkers zijn gekwalificeerd voor het begeleiden van de doelgroep, c.q. sw-geïndiceerde voor wie het Persoonsgebonden budget is bestemd;
c. de begeleidingsorganisatie heeft aantoonbare kennis en ervaring in het werkveld.
Artikel 4 De wijze van vaststelling van de subsidie aan de werkgever
1. Het college stelt op voorstel van de sw-geïndiceerde de hoogte van de subsidie aan de werkgever vast.
2. De te verstrekken loonkostensubsidie wordt bepaald op basis van de loonwaarde van de sw-geïndiceerde. Het college zal de loonwaarde vaststellen aan de hand van een loonwaarde onderzoek. Daarbij kan een externe deskundige worden ingeschakeld.
Artikel 5 Herziening van de loonkostensubsidie
1. Op verzoek van de werkgever kan een loonkostensubsidie worden herzien als hier, gelet op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van de werknemer, aanleiding voor is.
2. De loonkostensubsidie kan door het college worden gewijzigd als hier gerede aanleiding toe is.
3. De herziening van de loonkostensubsidie vindt plaats op basis van een loonwaarde onderzoek. Daarbij kan een externe deskundige worden ingeschakeld.
Artikel 6 De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie
1. De hoogte van de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie en de omvang van het aantal uren begeleiding wordt door partijen in onderling overleg vastgesteld. Tussentijdse aanpassingen hierin zijn mogelijk indien partijen dit vooraf overeenkomen.
2. De kosten van een begeleidingsorganisatie in verband met het zoeken van een begeleid werkenplaats komen alleen voor vergoeding in aanmerking als dit leidt tot het totstandkomen van een arbeidsovereenkomst.
Artikel 7 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht
1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht als (uit een deskundigenrapport) blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn, en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen.
2. Kosten voor aanschaf van apparatuur, kosten voor de werkplek en kosten voortvloeiend uit arbowetgeving die de werkgever uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer zou moeten maken komen niet in aanmerking voor vergoeding door het college.
3. Een vergoeding wordt alleen verstrekt indien er sprake is van een dienstverband van minimaal 12 maanden.
4. Het college kan, bij uitvoeringsbesluit, een vergoedingsplafond vaststellen voor aanpassingen.
5. Het college regelt de wijze van uitbetaling van de vergoeding.
Artikel 8 Indienen van de aanvraag
1. De aanvraag voor een persoonsgebonden budget wordt ingediend door middel van een volledig ingevulde aanvraag. De aanvraag wordt mede ondertekend door werkgever en de begeleidingsorganisatie.
2. Het college kan ten behoeve van de aanvraag een aanvraagformulier vaststellen.
1. Het college besluit over de aanvraag binnen zes weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.
2. Het college kan dit besluit met ten hoogste zes weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.
Artikel 10 Het besluit tot verlenen van subsidie
Het besluit tot verlening van subsidie bevat in ieder geval:
a. de hoogte van de subsidie en de wijze waarop deze kan worden aangepast;
Artikel 11 Het vaststellen van de subsidie
1. De werkgever verstrekt binnen zes weken na afloop van het kalenderjaar aan het college een schriftelijke opgave van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de sw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.
2. Het college stelt de subsidie binnen zes weken na ontvangst van deze opgave vast.
Artikel 12 Verrekening met de voorschotten
De subsidie wordt overeenkomstig de vaststelling binnen zes weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.
Artikel 13 Verplichtingen van de werkgever en sw-geïndiceerde
Zowel de werkgever als de sw-geïndiceerde doen onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie.
1. Het college kan, bij uitvoeringsbesluit, nadere regels vaststellen.
2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening:
- ten gunste van de belanghebbende, indien toepassing van de verordening
tot onbillijkheden van overwegende aard leidt;
- indien toepassing van de verordening leidt tot misbruik;
3. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Vriezenveen, 24 juni 2008
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
drs. R.J.M. Ros drs. H. Koetje
Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat sw-geïndiceerden meer in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken voert de wet enkele belangrijke wijzigingen door. Zo worden regie en sturing op de Wsw nadrukkelijker in handen gelegd van gemeenten. Gemeenten worden hiermee gestimuleerd een visie te ontwikkelen om het doel van de wet, het realiseren van aangepaste arbeid die aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de sw-geïndiceerde, het beste te kunnen verwezenlijken.
Een tweede verandering heeft betrekking op het geven van meer rechten en keuzemogelijkheden aan sw-geïndiceerden, waaronder het recht op een persoonsgebonden budget (PGB) om begeleid werken te realiseren.
De wet verplicht gemeenteraden om bij verordening nadere regels vast te stellen over de wijze waarop het college vormgeeft aan het PGB (artikel 7 lid 10 van de wet).
Twee vormen van begeleid werken
Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door sw-geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Het begeleid werken was onder de oude wet geregeld in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bij deze vorm van begeleid werken worden begeleid werkenplekken tot stand gebracht door gemeente of schap. Deze wijze van tot stand brengen van begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan.
Naast het begeleid werken dat door gemeente of schap tot stand wordt gebracht, introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via de figuur van het persoonsgebonden budget (PGB). Dit vanuit de gedachte dat de Wsw als vrijwillige voorziening voor een specifieke groep arbeidsgehandicapten zo goed mogelijk moet aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van een sw-geïndiceerde. Daarbij past ook dat sw-geïndiceerden de mogelijkheid moeten hebben om zelf te bepalen op welke manier hun arbeidsplaats wordt gerealiseerd. Door de sw-geïndiceerde een recht op een PGB te geven wordt hierin voorzien. Tussen beide vormen van begeleid werken, totstandkoming via een PGB dan wel met behulp van gemeente of schap, bestaat een aantal verschillen. Zo is begeleid werken met een PGB als een recht voor elke sw-geïndiceerde geformuleerd. Deze heeft recht op begeleid werken met een PGB als de aanvraag aan de wettelijke eisen en de daarop gebaseerde gemeentelijke voorwaarden voldoet. Bovendien ligt bij begeleid werken met een PGB het initiatief bij de sw-geïndiceerde zelf. De sw-geïndiceerde, of iemand namens hem, zal een PGB bij de gemeente moeten aanvragen. Om dit te kunnen doen zal hij zelf een werkgever en een begeleidingsorganisatie moeten aandragen en de wijze van werkplekaanpassing moeten regelen, dan wel daar een voorstel voor doen. Als een sw-geïndiceerde (of een door hem ingeschakelde begeleidingsorganisatie) een werkgever vindt die hem een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld en de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de gemeente (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht de wens van de sw-geïndiceerde te honoreren. Iedere sw-geïndiceerde komt in beginsel in aanmerking voor begeleid werken met een PGB.
Voor personen op de wachtlijst geldt dat zij pas van het PGB gebruik kunnen maken als zij op grond van hun plek op die wachtlijst aan de beurt zijn voor een sw-plek. Voor het beroep op een PGB is geen begeleid werken indicatie van het CWI vereist. Hij of zij hoeft daarvoor dus niet een positief advies begeleid werken te hebben gekregen. Een sw-indicatie volstaat. Ook een sw-werknemer met een bestaand dienstverband kan dus een beroep doen op een PGB.
Het verschil tussen begeleid werken dat door de gemeente of schap wordt georganiseerd en begeleid werken met een PGB is in beginsel uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd zijn er in principe geen verschillen. Dit betekent dat gemeenten bij het stellen van regels voor begeleid werken met een PGB zoveel mogelijk kunnen aansluiten bij de wijze waarop zij het begeleid werken op dit moment organiseren. Dit geldt met name voor de eisen die zij aan werkgevers, de werkplek en aan begeleidingsorganisaties stellen.
De regeling van begeleid werken met een PGB
Het begeleid werken met een PGB wordt geregeld in artikel 7 van de wet. De gemeente kan een verzoek van een sw-geïndiceerde om voor een PGB in aanmerking te komen niet weigeren, als:
1. De betrokkene al een sw-dienstbetrekking heeft of recht heeft op plaatsing vanaf de wachtlijst;
2. De door de sw-geïndiceerde of de door hem aangedragen begeleidingsorganisatie voorgestelde werkplek en begeleiding op de werkplek adequaat zijn;
3. De door de gemeente aan de werkgever te verstrekken subsidie en de aan begeleidingsorganisatie te verstrekken vergoeding, na aftrek van de voor de gemeente rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten, niet hoger zijn dan het (gemiddelde) budget dat beschikbaar is voor een sw-plaats. Komt het bedrag van de subsidie en de vergoeding van begeleiding boven het budget uit dat beschikbaar is voor een sw-plaats, dan is het college niet verplicht om subsidie te verstrekken, maar mag het dat wel doen (artikel 7 lid 1 van de Wsw).
Het uitgangspunt van de wet is dat een sw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Het college heeft de bevoegdheid om op grond van de wet en de voorwaarden in deze verordening te toetsen of het aangevraagde bedrag voor het PGB nodig is om de betreffende sw-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken, dan wel dat zou kunnen worden volstaan met een lager bedrag. Omgekeerd kan het college, hoewel hij de toekenning van een dergelijke hogere aanvraag mag weigeren, ook besluiten een hoger bedrag toe te kennen dan het beschikbare bedrag.
Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:
1. Een subsidie aan de werkgever waar de sw-geïndiceerde in dienst is. Deze subsidie is primair bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit. Ook kan deze subsidie worden gebruikt als een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een sw-geïndiceerde. Daarbij kan worden gedacht aan reiskosten of kosten voor intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve handicap (zoals een voorleeshulp of een doventolk).
2. Een vergoeding aan de begeleidingsorganisatie die de begeleiding van de sw-geïndiceerde verzorgt.
3. Een vergoeding voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht (artikel 7 lid 3 van de wet). Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek. Gemeenten kunnen deze vergoedingen verstrekken, ze zijn daartoe niet verplicht.
Het PGB is geen rugzakje: de sw-geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld dan ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de sw-geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden door de gemeente verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie.
De sw-geïndiceerde heeft echter geen recht op een bepaald budget. Het uitgangspunt van de wet is dat een sw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Enerzijds bestaat er dus een recht op een PGB, anderzijds heeft het college de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks)taakstelling voor het realiseren van sw-plekken. Het bestaan van een PGB ontslaat het college ook niet van de zorgplicht zoals die is geformuleerd in artikel 1 lid 3 van de wet.
De onderwerpen in de verordening
In artikel 7 lid 10 van de wet staan de onderwerpen genoemd die de gemeenteraad in ieder geval in zijn verordening zal moeten regelen:
1. de wijze waarop de hoogte van de subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld;
2. de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis;
3. de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht, en
4. de voorwaarden waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de sw-geïndiceerde zelf is aangewezen.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In artikel 1 is een beperkt aantal begrippen opgenomen, omdat de wet voldoende duidelijk is over gehanteerde termen en begrippen. Een uitgebreide(re) begrippenlijst is derhalve overbodig.
Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten
Artikel 7 lid 10 onderdeel b van de wet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 2 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt bepaald dat het college de hoogte van de gemeentelijke uitvoeringskosten van begeleid werken met een PGB vaststelt. De wet geeft niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden zijn (artikel 7 lid 2 onderdeel b van de wet). Daarbij kan worden gedacht aan kosten in verband met de volgende activiteiten:
• het beoordelen van aanvragen voor een PGB;
• de administratieve handelingen in verband met het verstrekken van subsidies en vergoedingen in het kader van het PGB;
• het monitoren van het begeleid werken met een PGB;
• het tussentijds bepalen van loonwaarde;
• het voeren van (tussentijdse) gesprekken met begeleidingsorganisatie en werkgever.
De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per sw-geïndiceerde van het rijk ontvangt, waarbij ook rekening wordt gehouden de mate van arbeidshandicap. Het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per sw-geïndiceerde van het rijk ontvangt minus de (gemiddelde) uitvoeringskosten per sw-geïndiceerde levert vervolgens het bedrag op dat de gemeente in beginsel beschikbaar heeft voor een PGB.
Artikel 3 Invulling voorwaarden adequate werkplek
Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7 lid 1 van de wet). In verband hiermee kan een gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. In artikel 7 lid 10 van de wet dient de gemeenteraad in zijn verordening de voorwaarden te regelen waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de sw-geïndiceerde is aangewezen.
De gemeente zal bij het stellen van eisen aan werkgevers en begeleidingsorganisaties in het kader van begeleid werken met een PGB aansluiten bij de wijze waarop op dit moment begeleid werken wordt georganiseerd. Deze voorwaarden zijn in lid 2 van dit artikel opgenomen.
Voor wat betreft de duur van het, minimale, dienstverband is het van belang dat het rijk de bonus voor begeleid werken pas uitkeert als er sprake is van een dienstverband van zes maanden. Dat is een reden om een minimale duur van 12 maanden van het dienstverband in de verordening op te nemen.
Ook de voorwaarden waaraan begeleidingsorganisaties moeten voldoen zijn in lid 3 van dit artikel opgenomen.
Artikel 4 De wijze van vaststelling van de subsidie aan de werkgever
De gemeenteraad dient bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7 lid 10 onderdeel a van de wet). De subsidie bestaat uit een loonkostensubsidie en eventueel ook uit een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een sw-geïndiceerde (bijvoorbeeld reiskosten of terugkerende kosten voor intermediaire activiteiten).
Het doel van de loonkostensubsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de sw-geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn, is inzicht nodig in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken sw-geïndiceerde. Dit inzicht zal worden verkregen door een loonwaarde onderzoek. Hiervoor kan een externe deskundige worden ingeschakeld. Ook het functieprofiel van de te vervullen functie en het daarbij behorende (CAO-)loon maken deel uit van dit proces.
Het verstrekken van subsidies aan werkgevers kan onder bepaalde omstandigheden vallen onder staatssteun (die op grond van Europese regelgeving verboden is). Voor het verstrekken van loonkostensubsidies aan werkgevers die sw-geïndiceerden in dienst hebben is de Europese Vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun van belang. Deze Europese verordening staat toe dat maximaal 60% van de loonkosten wordt gesubsidieerd zonder dat daaraan een individuele loonwaardebepaling te grondslag ligt.
Artikel 5 Herziening van de loonkostensubsidie
De productiviteit van een sw-geïndiceerde kan wijzigen, als deze persoon langer op een begeleid werkenplek werkzaam is. Als dat het geval is, kan de loonkostensubsidie worden aangepast. De werkgever kan dan, als de productiviteit, c.q. verdiencapaciteit van de werknemer minder wordt, na overleg en met instemming van de werknemer, een verzoek indienen om de loonkostensubsidie te herzien. De werkgever moet zijn verzoek om herziening met redenen omkleden.
Ook kan het college , als er een gerede aanleiding is voor een (tussentijdse) aanpassing van de subsidie, een hernieuwde beoordeling voor de hoogte doen.
De herbeoordeling van de loonwaarde zal plaatsvinden op basis van een loonwaarde onderzoek. Ook een eventuele (tussentijdse) herziening van de subsidie vindt altijd plaats op basis van een loonwaarde onderzoek.
Artikel 6 De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie
Lid 1 van dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Om het zoeken naar een werkplek pas te honoreren als dit ook daadwerkelijk leidt tot een arbeidsovereenkomst (no cure, no pay) is lid 2 opgenomen. Het stelsel van de PGB gaat uit van de veronderstelling dat een sw-geïndiceerde zelf met een werkgever aankomt. In de praktijk komt het echter voor dat de begeleidingsorganisatie, c.q. het re-integratiebedrijf, eerst een werkplek moet gaan zoeken, omdat die op voorhand niet beschikbaar is.
Artikel 7 lid 4 van de wet geeft dit ook aan. Lukt het zoeken van een werkplek niet, of niet tijdig en er zou toch voor die dienst moeten worden betaald, dan is dit vanuit financieel oogpunt ongewenst.
Artikel 7 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht
De wetgever heeft in haar afweging voor het maken van kosten voor het (her)plaatsen van een arbeidsgehandicapte werknemer voorzien in het recht op premiekorting voor de werkgever. Indien de werkgever kan aantonen dat de feitelijke meerkosten voor de (her) plaatsing hoger zijn dan de verkregen premiekorting is vergoeding (subsidie) hiervoor mogelijk.
In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaronder het college aan de werkgever een vergoeding (subsidie) verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7 lid 10 van de wet).
Het eerste lid bepaalt dat een eenmalige vergoeding kan worden verstrekt. Als basis voor de aanpassing is een deskundigenrapportage vereist.
Het tweede lid bepaalt dat kosten niet in aanmerking komen indien de werkgever dit uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer zou moeten maken. Daarbij wordt van de werkgever verwacht (indien nodig) ook gebruik te maken van voorliggende voorzieningen.
Het derde lid stelt een minimale duur aan het dienstverband dat de werkgever met de betrokken sw-geïndiceerde moet aangaan, alvorens tot investeringen wordt overgegaan.
Het vierde lid geeft het college de ruimte een maximum vergoeding vast te stellen. De gedachte hierachter is dat als de kosten boven een nader te bepalen bedrag uitgaan de aangeboden arbeidsplaats als niet passend moet worden beschouwd. In de praktijk zullen hierbij van geval tot geval kosten en baten tegen elkaar moeten worden afgewogen. De criteria van redelijkheid en maatwerk zijn van belang om een verantwoorde en zorgvuldige afweging te maken. De aard van de voorziening kan immers van geval tot geval verschillen en overigens ook gerelateerd zijn aan de aard van de handicap. Bovendien hoeft er niet per se sprake te zijn van aanpassingen van bouwkundige aard. Het kan ook gaan om (aangepaste) apparatuur die een sw-geïndiceerde kan gebruiken bij een andere werkgever. Indien er sprake is van werkplekaanpassing zal in overweging moeten worden genomen of in relatie tot de aard van de handicap gekozen is voor de meest adequate voorziening.
Het vijfde lid bepaalt dat het college de wijze van uitbetaling van de vergoeding regelt. Daarbij kan worden gedacht aan de termijnen van betaling.
Artikel 8 Indienen van de aanvraag
De sw-geïndiceerde zal het PGB moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een vergoeding), zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de sw-geïndiceerde de aanvraag moeten ondertekenen.
Op basis van de aanvraag beslist het college vervolgens of een subsidie aan de werkgever en een vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 10 Het besluit tot verlenen van subsidie
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 11 Het vaststellen van de subsidie
Met het vaststellen van de subsidie wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende kalenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastgesteld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de sw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgevers las ten.
Artikel 12 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 13 Verplichtingen van de werkgever
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.