Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Kampen

Beleidsregel Wet taaleis Participatiewet gemeente Kampen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKampen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel Wet taaleis Participatiewet gemeente Kampen
CiteertitelBeleidsregel Wet taaleis
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 18b van de Participatiewet
  2. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-04-2017nieuwe regeling

21-03-2017

gmb-2017-52015

17ADV00142

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel Wet taaleis Participatiewet gemeente Kampen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen,

Gelezen het voorstel van 13 maart 2017, kenmerk 17ADV00142,

Gelet op de artikelen 7, 8a, 10 en 18b van de Participatiewet, en de artikelen 4:81 en 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluit tot het vaststellen van de

Beleidsregel Wet taaleis Participatiewet gemeente Kampen

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • -

    belanghebbende: uitkeringsgerechtigde of uitkeringsaanvrager;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen;

  • -

    Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

  • -

    referentieniveau: het fundamentele (F-)niveau taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid. Niveau 1F (einde basisschool) is het niveau waaraan belanghebbende volgens de Participatiewet moet voldoen. Niveau 2F staat voor MBO2 (startkwalificatie) niveau.

  • -

    uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet

  • -

    Wet Educatie en Beroepsonderwijs: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra;

  • -

    Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Participatiewet teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis Participatiewet).

  • -

    zittend bestand: alle belanghebbenden die al een uitkering ontvingen vóór de ingangsdatum van deze beleidsregel of waarvan vóór deze datum al een aanvraag in behandeling is op basis waarvan vervolgens door het college een bijstandsuitkering levensonderhoud is toegekend.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze beleidsregel is van toepassing op belanghebbenden die een uitkering aanvragen vanaf de ingangsdatum van deze beleidregel.

  • 2.

    Het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze beleidsregel is van toepassing op belanghebbenden uit het zittend bestand.

Hoofdstuk 2 Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 3 Aantonen kennis Nederlandse taal

Belanghebbende die een uitkeringsaanvraag indient, wordt verzocht de beheersing van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F aan te tonen door:

  • a.

    bewijzen te overleggen van het volgen van acht jaren Nederlandstalig onderwijs;

  • b.

    een diploma inburgering of een gelijkwaardig document te overleggen. De betreffende documenten staan in de toelichting;

  • c.

    ander documenten te overleggen waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal op minimaal referentieniveau 1F beheerst;

  • d.

    de taalmeter op referentieniveau 2F te behalen.

Artikel 4 Taaltoets

  • 1.

    Bij belanghebbende die niet aantoont dat hij voldoende kennis heeft van de Nederlandse taal, neemt het college binnen acht weken na de aanvraagdatum van een uitkering een taaltoets af.

  • 2.

    De vorm van de taaltoets wordt gezamenlijk in de arbeidsmarktregio IJsselvechtstreek bepaald.

Artikel 5 Geen taaltoets

Er hoeft geen taaltoets te worden afgenomen wanneer:

  • a.

    vastgesteld wordt dat elke vorm van verwijtbaarheid, als bedoeld in artikel 12 van deze beleidsregel, ontbreekt;

  • b.

    een belanghebbende die korter dan vijf jaar in Nederland woont, zelf verklaart het referentieniveau 1F niet te beheersen en zich bereid verklaard zich in te spannen om de Nederlandse taal te gaan verwerven;

  • c.

    belanghebbende reeds is gestart met een taaltraject op grond van de Wet inburgering en hij voldoet hiermee aan zijn inspanningsverplichting;

  • d.

    belanghebbende reeds is gestart met een taaltraject op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs en hij hiermee voldoet aan zijn inspanningsverplichting;

  • e.

    tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat:

    • i.

      belanghebbende de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst;

    • ii.

      belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat hij, door in de persoon gelegen factoren, niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden; of

    • iii.

      belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, en de belanghebbende zijn inspanningen om de Nederlandse taal te verwerven voortzet; of

    • iv.

      belanghebbende in een andere gemeente al een toets heeft afgelegd. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid;

  • f.

    er sprake is van kortdurende bijstand;

  • g.

    er sprake is van een ontheffing van de arbeidsverplichting.

Hoofdstuk 3 Overgangsregeling zittend bestand

Artikel 6 Aantonen kennis Nederlandse taal

Het college verzoekt belanghebbenden als bedoeld in artikel 2, tweede lid, om vanaf de ingangsdatum van deze beleidsregel tijdens de bestandsanalyse bewijzen als bedoeld in artikel 3, eerste lid van deze beleidsregel aan het college te overleggen waaruit blijkt dat zij de Nederlandse taal in voldoende mate beheersen.

Artikel 7 Taaltoets

  • 1.

    Het college neemt bij belanghebbende, die niet binnen acht weken na een verzoek hiertoe van het college, bewijzen als bedoeld in artikel 3 aan het college overlegt, een taaltoets af.

  • 2.

    Artikel 4, tweede lid van deze beleidsregel is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Geen taaltoets

Artikel 5 van deze beleidsregel is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Kennisgeving, bereidverklaring, maatregelregime en aanbod taaltraject

Artikel 9 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

  • 1.

    Belanghebbende ontvangt binnen acht weken na het afleggen van de taaltoets schriftelijk de kennisgeving met de uitslag van de taaltoets.

  • 2.

    Is de uitkomst van de toets zodanig dat belanghebbende niet aan de Wet taaleis voldoet, dan krijgt belanghebbende de mogelijkheid zich bereid te verklaren om binnen één maand te beginnen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F. Wanneer belanghebbende zich niet binnen één maand na de schriftelijke kennisgeving van de uitslag van de taaltoets bereid verklaart, geldt het maatregelenregime van artikel 18b van de Participatiewet.

  • 3.

    Als na bereidverklaring bedoeld in het tweede lid alsnog blijkt dat belanghebbende niet aan de inspanningsverplichting voldoet, dan geldt vanaf dat moment het maatregelenregime van artikel 18b van de Participatiewet, waarbij gestart wordt met de laagste categorie van afstemming.

  • 4.

    Indien een maatregel op grond van artikel 18b Participatiewet is opgelegd, en de belanghebbende aantoont dat hij alsnog aan zijn inspanningsverplichting voldoet, wordt de maatregel vanaf die datum ingetrokken.

Artikel 10 Aanbod taaltraject

Na de bereidverklaring, bedoeld in artikel 9, tweede lid, krijgt belanghebbende een taaltraject op maat aangeboden door het college. Het taaltraject wordt uitgevoerd door de een van de educatie-instellingen die daarvoor gecontracteerd zijn in het kader van de wet educatie en beroepsonderwijs.

Hoofdstuk 5 De voortgang van het taaltraject

Artikel 11 Het volgen van de voortgang van het taaltraject

  • 1.

    Vanuit de educatie-instelling ontvangt de gemeente de volgende voortgangsgegevens:

    • -

      een wekelijks aanwezigheidsoverzicht van de voorgaande lesweek;

    • -

      halfjaarlijkse voortgangsrapportages bij trajecten met een looptijd van meer dan 6 maanden;

    • -

      een eindrapport na afloop van het traject.

  • 2.

    Na 6 en 12 maanden wordt belanghebbende opnieuw getoetst op basis van de taaltoets. Samen met de voortgangsrapportage wordt vastgesteld of belanghebbende voldoet aan de Wet taaleis (artikel 18b lid 10 en 11 Participatiewet).

  • 3.

    Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat belanghebbende regelmatig afwezig is, wordt er eerder met belanghebbende gesproken.

Hoofdstuk 6 Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 12 Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • a.

    een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • b.

    er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • c.

    diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • d.

    een ontheffing is van de arbeidsplicht op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Hoofdstuk 7 Relatie met andere wetgeving

Artikel 13 Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Artikel 14 Relatie met de Wet educatie en beroepsonderwijs

Wanneer belanghebbende reeds begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en beroepsonderwijs en dit traject loopt, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Wet taaleis.

 

Aldus vastgesteld in de collegevergadering op 21 maart 2017.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen,

J.F. Goedegebure, secretaris drs. mr. B. Koelewijn, burgemeester

Toelichting op de Beleidsregel Wet taaleis Participatiewet gemeente Kampen

 

Algemene toelichting

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis Participatiewet’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitinggrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • a.

    spreekvaardigheid;

  • b.

    luistervaardigheid;

  • c.

    gespreksvaardigheid;

  • d.

    schrijfvaardigheid;

  • e.

    leesvaardigheid.

 

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeid- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

 

Artikelgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregel van toepassing zijn.

 

Artikel 3 Aantonen kennis Nederlandse taal

Belanghebbende moet over bewijs beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.

 

Onder a

Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) ten minste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dan betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

 

Ook met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.

 

Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • a.

    een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • b.

    een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • c.

    een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • d.

    een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

 

Onder b

Naast het diploma inburgering zijn bijvoorbeeld ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

  • a.

    een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • b.

    een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Oriëntatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • c.

    een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • d.

    een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • e.

    een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

 

Onder c

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten en het Curriculum Vitae, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen). Uitgangspunt is dat door het combineren van verschillende documenten de beheersing van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F voldoende kan worden aangetoond.

Hierdoor wordt voorkomen dat de taaltoets overbodig wordt ingezet. Met lokale partijen, Taalpunt Kampen en ROC’s, worden afspraken gemaakt over het proces, rollen en verantwoordelijkheden.

 

Onder d

Wanneer er wordt geschat dat het taalniveau van een belanghebbende ruim voldoende is, maar dit niet door middel van documenten kan worden aangetoond, kan de schriftelijke taalmeter op referentieniveau 2F worden afgenomen. Wanneer belanghebbende deze taalmeter op referentieniveau 2F positief afsluit kan worden aangenomen dat hij, naast de leesvaardigheden, ook de andere vaardigheden op referentieniveau 1F beheerst.

 

Artikel 4 Taaltoets

In de arbeidsmarktregio IJsselvechtstreek wordt de invoering van de wet taaleis (inclusief de taaltoets) organisatorisch ingebed in de lokale aanpak laaggeletterden. De arbeidsmarktregio heeft in samenwerking met ROC’s regionaal een taaltoets ontwikkeld.

 

Artikel 5 Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

 

Derde lid

Belanghebbende valt wel onder de Wet taaleis, dus moet hij moet aan zijn inspanningsverplichting blijven voldoen, totdat hij voldoet aan de Wet taaleis.

 

Vierde lid

Belanghebbende valt wel onder de Wet taaleis, dus moet hij moet aan zijn inspanningsverplichting blijven voldoen, totdat hij voldoet aan de Wet taaleis.

 

Zesde lid

Kortdurende bijstand kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte

 

Zevende lid

De taaleis staat in direct verband met de arbeidsverplichting. Wie ontheven is van de arbeidsverplichting kan ook worden vrijgesteld van de taaltoets.

 

Artikel 6 Aantonen kennis Nederlandse taal (zittend bestand)

In de Wet taaleis is niet geregeld wanneer het college aan belanghebbenden uit het zittend bestand vraagt of zij de Nederlandse taal beheersen. Gezien de ingangsdatum van de Wet voor het zittend bestand, is ervoor gekozen om met het opvragen van bewijzen te beginnen vanaf de ingangsdatum van deze beleidsregel. Er wordt geen einddatum gesteld voor het opvragen van de bewijzen.

De bewijzen worden opgevraagd tijdens de bestandsanalyse die in 2017 zal plaatsvinden. In deze analyse wordt de caseload gescreend om de afstand tot de arbeidsmarkt per cliënt inzichtelijk te krijgen.

 

Artikel 7 Taaltoets

Eerste lid

De taaltoets wordt afgenomen bij belanghebbenden die niet binnen acht weken, na een verzoek hiertoe van het college, bewijzen overleggen aan het college als bedoeld in artikel 3, eerste lid.

Niet is in de wet geregeld wanneer de taaltoets moet worden afgenomen. De taaltoets wordt alleen afgenomen bij bijstandsgerechtigden die geen bewijzen omtrent het voldoende beheersen van de Nederlandse taal kunnen overleggen.

 

Artikel 8 Geen taaltoets

Voor dit artikel geldt dezelfde toelichting als die van artikel 5

 

Artikel 9 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Tweede lid

Belanghebbende krijgt de mogelijkheid zich bereid te verklaren om binnen één maand na de kennisgeving te beginnen met werken aan het verhogen van de taalbeheersing. Belanghebbende kan zichzelf mondeling of schriftelijk bereid verklaren. Belanghebbende krijgt hiervoor een extra mogelijkheid tijdens het bespreken van de uitslag van de taaltoets met de consulent, waarin belanghebbende ook een taaltraject aangeboden krijgt.

 

Derde lid

De auteurs van Schulinck zijn van mening dat de verlaging pas moet ingaan op de datum dat een belanghebbende niet meer voldoet aan zijn inspanningsverplichting. Pas vanaf dat moment is sprake van een verlagingwaardige gedraging. De term "het moment, bedoeld in het vierde lid, tweede zin" zoals opgenomen in artikel 18b lid 9, 10 en 11 van de Participatiewet zou dan moeten worden gelezen als "het moment waarop de verlagingwaardige gedraging heeft plaatsgevonden." Tevens zijn zij van mening dat in dat geval altijd moet worden gestart bij de laagste categorie van afstemming. Als een belanghebbende bijvoorbeeld in de 8e maand na de schriftelijke kennisgeving alsnog stopt met het leren van de taal, zou de hoogte van de afstemming 20% moeten bedragen en niet 40% zoals dat bij letterlijke toepassing van artikel 18b Participatiewet de hoogte zou moeten zijn.

 

Vierde lid

In de memorie van toelichting staat het volgende: “Dit artikel [artikel 18b] is volgens de regering niet bedoeld om opzettelijk leed toe te brengen – wat een van de belangrijkste kenmerken is van de zogenoemde «punitieve sanctie»-, maar om de bijstandsontvanger te stimuleren zijn inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten.

 

De verlaging van belanghebbendes uitkering eindigt als deze alsnog aantoont met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal te zijn begonnen en hij voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden bij het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal. Hij ontvangt dan weer volledige bijstand.

 

Artikel 10 Aanbod taaltraject

In de arbeidsmarktregio IJsselvechtstreek zijn de uitgangspunten voor het aanbod van taaltrajecten vastgelegd in het regioplan WEB

In het regioplan wordt een onderscheid gemaakt tussen formeel aanbod (ROC Deltion/W&L Opleidingen) en non-formeel aanbod (Taalpunt Kampen):

  • a.

    formeel taalaanbod wordt vooral ingezet indien dit noodzakelijk en/of effectief is i.v.m. een traject naar werk of het behouden van werk.

  • b.

    non-formeel taalaanbod wordt vooral ingezet ter bevordering van maatschappelijke participatie en in samenhang met andere levensgebieden. Dat wordt lokaal verder per regiogemeente uitgewerkt binnen de infrastructuur van taalpunten en lokale taalaanbieders (lokale werkgroep laaggeletterdheid).

 

Artikel 11 Het volgen van de voortgang van het taaltraject

De, door de educatie-instelling, te leveren voortgangsrapportages zijn vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente Kampen

 

Artikel 12 Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

 

Eerste lid

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringplicht.

Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

  • 1.

    bij aantoonbaar geleverde inspanning:

    • -

      belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgering- of alfabetiseringscursus gevolg bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk; en

    • -

      minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd; of

    • -

      via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • 2.

    bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd;

  • 3.

    bij een ontheffing om medische redenen. Dit is vastgesteld door een onafhankelijke arts.

 

De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 augustus 2011 uitgesproken dat Turkse burgers en hun gezinsleden niet inburgeringspichtig zijn. Voor naturalisatie is het inburgeringexamen voor Turken een voorwaarde. In het kader van de Wet taaleis geldt dat Turkse burgers niet anders worden behandeld dan Nederlanders en EU burgers. De Wet taaleis betreft namelijk geen inburgeringeisen, maar eisen gericht op het verhogen van de kans van bijstandsgerechtigden om betaald werk te vinden. Turkse burgers dienen dus net als andere Nederlanders en EU-burgers te voldoen aan de Wet taaleis.

 

Tweede lid

Een leerprobleem dat vastgelegd is met een officiële verklaring van een onafhankelijke deskundige, zoals een dyslexieverklaring.

 

Derde lid

Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidtest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

 

Vierde lid

Verder ontbreekt bij belanghebbenden bij wie, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht) elke vorm van verwijtbaarheid.

 

Artikel 13 Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringtraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringtraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet taaleis.

 

Artikel 14 Relatie met de Wet educatie en beroepsonderwijs

Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis, is actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’. Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.