Organisatie | Opsterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Opsterland 2010 |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Opsterland 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Regeling vervangt de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-09-2010 | 01-07-2010 | 01-01-2013 | Nieuwe regeling | 13-09-2010 Woudklank, 30-09-2010 | Onbekend |
Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Opsterland 2010
De Raad van de gemeente Opsterland;
gezien het advies van het cliëntenplatform CUMO;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Opsterland d.d. 13 juli 2010;
gelet op artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,
overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;
Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Opsterland 2010
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel bedraagt de toeslag 20 procent van het minimumloon bij medebewoning van uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen met een netto inkomen exclusief vakantietoeslag van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 21, onder a, van de wet vermeerderd met 10 procent van het minimumloon en verminderd met de in de bijstandsuitkering begrepen vakantietoeslag als bedoeld in artikel 19, derde lid van de wet.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt de verlaging niet toegepast bij medebewoning van uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen met een netto inkomen exclusief vakantietoeslag van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 21, onder a, van de wet vermeerderd met 10 procent van het minimumloon en verminderd met de in de bijstandsuitkering begrepen vakantietoeslag als bedoeld in artikel 19, derde lid van de wet.
Artikel 7 Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking
De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand wordt ingetrokken per datum van de inwerkingtreding van deze verordening.
Aldus vastgesteld door de raad voornoemd in zijn vergadering van 13 september 2010.
Ieke Zwart. Francisca Ravestein.
Toelichting Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Opsterland 2010
Een bijstandsuitkering bestaat uit de norm, die van door de wet is vastgesteld. Deze norm kan worden verhoogd met een toeslag of worden verlaagd. De gemeenteraad stelt bij verordening vast voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
De voorgaande Toslagenverordening dateert van 2004, en was vastgesteld bij de invoering van de WWB. Ten behoeve van de actualisatie van alle WWB-verordeningen en de invoering van de Wet investeren in jongeren, is ook deze verordening geactualiseerd.
Ten aanzien van het systeem van toeslagen en verlagingen is er feitelijk niets verandert. Enkel de invoering van de Wet investeren in jongeren (WIJ) heeft ertoe geleid, dat de reikwijdte (artikel 2 van deze verordening) is beperkt tot de personen ouder dan 27 jaar en jonger dan 65 jaar. Om deze reden is ook de bepaling verdwenen, die betrekking had op de verlaging van de toeslag voor personen van 21 en 22 jaar (artikel 6 van de voorgaande verordening).
Voor personen jonger dan 27 jaar is de Toeslagenverordening WIJ van toepassing.
Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.
De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 3.2 van de WWB, in de artikelen 20 tot en met 24.
Paragraaf 3.3 van de WWB voorziet in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.
Voor personen van 27 jaar tot en met 65 jaar zijn de basisnormen (artikel 21 WWB):
4. gehuwden: 100% van het wettelijk netto minimumloon (= de gehuwdennorm);
5. alleenstaande ouders: 70% van het minimumloon;
6. alleenstaanden: 50% van het minimumloon.
Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.
De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van het netto minimumloon, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:
- alleenstaande ouders: 90% van het minimumloon;
- alleenstaanden: 70% van het minimumloon.
De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van het minimumloon, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen.
De WWB noemt de volgende verlagingen:
- verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);
- verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);
- verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);
In de WWB zijn de bepalingen ten aanzien van normen en toeslagen en verlagingen voor jongeren (van 21 en 22 jaar) niet verwijderd. Omdat deze personen hoe dan ook tot de doelgroep van de WIJ behoren, en in de WIJ soortgelijke bepalingen zijn opgenomen, worden die WIJ-bepalingen geacht van toepassing te zijn voor jongeren.
De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 6 van de verordening.
In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.
Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.
In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt.
Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.
Berekening toepasselijke bijstandsnorm
In de WWB is -in tegenstelling tot in de Abw- niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit.
Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten.
Bovenstaande in acht nemend kan hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:
2a. optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)
2b. korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden);
3. korten met verlaging wegens woonsituatie;
4. korten met verlaging schoolverlater.
De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.
Dit artikel spreekt voor zich.
Vanwege de invoering van de WIJ is deze verordening bedoeld voor personen van 27 jaar en ouder, doch jonger dan 65 jaar.
Het individualiseringsbeginsel blijft van toepassing. Dit betekent, dat in individuele omstandigheden van deze verordening kan worden afgeweken. Er moet dan echter wel sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden. Een schuldenlast is bijvoorbeeld geen bijzondere omstandigheid om een hogere toeslag toe te kennen of om af te zien van een verlaging.
In de praktijk zal een dergelijke situatie zich zeer zelden voordoen.
Deze bepaling was in de voorgaande verordening opgenomen, met name met het oog op de situatie van jongeren van 21 of 22 jaar. Vanwege de lagere normen konden zich bijzondere omstandigheden voordien.
Nu deze jongeren niet meer tot de doelgroep van de WWB behoren, zal een afwijking van deze verordening nog zeldzamer zijn. Maar omdat individualisering een vast beginsel is in de geest van de WWB, blijft deze bepaling ook in deze verordening opgenomen.
De hoogte van 20 procent van het minimumloon als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.
Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.
Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van het minimumloon in het geval één of meer anderen in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben.
Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van de Toeslagenverordening aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts. Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden.
Voor alleenstaanden die een verzorgingstaak op zich nemen voor een hulpbehoevende wordt een uitzondering gemaakt op hetgeen in lid 2 is bepaald. Deze alleenstaande alsmede de hulpbehoevende alleenstaande ontvangen de maximale toeslag van 20% indien zij uitsluitend tezamen het hoofdverblijf in de woning hebben.
Er wordt geacht sprake te zijn van een schaalvoordeel indien de alleenstaande (ouder) de woning bewoont met één of meer kinderen die beschikken over eigen inkomsten die gelijk of meer bedragen dan de norm van een alleen¬staande van 23 jaar en ouder die de kosten met een ander kan delen.
Het recht van de alleenstaande (ouder) op de maximale toeslag blijft bestaan indien het netto inkomen exclusief vakantietoeslag van een inwonend kind lager is dan de 60% van het netto minimumloon exclusief vakantietoeslag.
Indien er meer kinderen zijn met eigen inkomsten dan zal voor ieder kind moeten worden vastgesteld hoe hoog dit inkomen is. Indien tenminste één inwonend kind een inkomen heeft dat hoger is dan 60% van het netto minimumloon exclusief vakantietoeslag dan wordt de toeslag als bedoeld in het tweede lid van artikel 3 toegepast.
Dit betreft de situatie dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding maar een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft. In dat geval is artikel 24 WWB van toepassing waarin wordt bepaald dat indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft voor de wel rechthebbende echtgenoot de bijstandsnorm gelijk is aan de bijstandsnorm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Hierbij moet worden gedacht aan een partner die studeert of een partner die anderzins geen recht heeft op een WWB uitkering (geen vreemdeling is als bedoeld in artikel 11 WWB). Op grond van de WWB wordt in dat geval de wel rechthebbende partner de norm alleenstaande (ouder) toegekend.
Ongeacht de hoogte van het inkomen van de niet-rechthebbende partner wordt de toeslag bepaald op 20%. Onder toepassing van artikel 32 lid 3 WWB zal het inkomen van de gehuwden tezamen niet meer bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden.
In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.
Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.
Voor gehuwden die een verzorgingstaak op zich nemen voor een hulpbehoevende wordt een uitzondering gemaakt op hetgeen in lid 1 is bepaald. De gehuwdennorm wordt niet verlaagd indien zij uitsluitend tezamen met een hulpbehoevende het hoofdverblijf in de woning hebben.
Er wordt geacht sprake te zijn van een schaalvoordeel indien gehuwden de woning bewonen met uitsluitend één of meer kinderen die beschikken over eigen inkomsten die gelijk of meer bedragen dan de norm van een alleenstaande van 23 jaar en ouder die de kosten met een ander kan delen.
Indien het netto inkomen exclusief vakantietoeslag van een inwonend kind lager is dan de 60% van het netto minimumloon exclusief vakantietoeslag dan wordt geen verlaging op de norm toegepast.
Indien er meer kinderen zijn met eigen inkomsten dan zal voor ieder kind moeten worden vastgesteld hoe hoog dit inkomen is. Indien tenminste één inwonend kind een inkomen heeft dat hoger is dan 60% van het netto minimumloon exclusief vakantietoeslag dan wordt de verlaging als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 toegepast.
Artikel 5 Verlaging woonsituatie
Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.
In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip "woonkosten" gehanteerd, maar "kosten van huur of hypotheeklasten".
Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW).
In onderdeel b wordt de verlaging ingeval er door belanghebbenden in het geheel geen woning wordt bewoond vastgesteld op 10 procent van het netto minimumloon. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning.
Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40 lid 1 en 2 WWB door bij Amvb (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 7 Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking