Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Harlingen

Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelasting 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHarlingen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelasting 2011
CiteertitelVerordening onroerende-zaakbelastingen 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201101-01-2012Onbekend

10-11-2010

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelasting 2011

 

 

Artikel 1 Belastingplicht
  • 1.

    Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden voor binnen de gemeente

    gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar

    een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet

    krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruikt,

    verder te noemen: gebruikersbelasting;

    b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar

    van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of

    beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2.

    Bij de gebruikersbelasting wordt:

    a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik

    is gegeven (verder: de gebruiker), aangemerkt als gebruik door degene die

    dat deel in gebruik heeft gegeven (verder: de gebruikgever); de

    gebruikgever is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op de

    gebruiker;

    b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik

    aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter

    beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking

    heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan

    wie die zaak ter beschikking is gesteld.

     

  • 3.

    Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit

    of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als

    zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip

    geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject
  • 1.

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk

    III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2.

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond

    van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die

    onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die

    onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan

    woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing
  • 1.

    De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering

    onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het

    kalenderjaar, bedoeld in artikel 1.

  • 2.

    Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk

    IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die

    onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of

    krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende

    zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen
  • 1.

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf

    buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is gebeurd bij de bepaling van de

    in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    a. voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,

    daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van

    glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt

    van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te

    gebruiken;

    b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt

    van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in

    onderdeel a bedoelde grond;

    c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare

    eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van

    levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van

    zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de

    Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de

    voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit

    Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende

    gebouwde eigendommen;

    e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,

    zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met

    volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend

    het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail,

    een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door

    organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,

    met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en

    die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van

    publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van

    zodanige werken die dienen als woning;

    i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden

    zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt

    toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te

    merken.

    j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de

    publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige

    onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van

    onderwijs;

    k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde

    eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst voor het belang

    van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de

    gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden,

    monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

    l. pantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of

    waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt

    recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die

    dienen als woning;

    m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen

    van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

    n. het reddingsbootstation van de Stichting Koninklijke Reddingsmaatschappij.

  • 2.

    De vrijstelling voor de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken

    voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet

    het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 3.

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf

    voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten

    van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak

    dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven
  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het

    percentage bedraagt voor:

    a. de gebruikersbelasting 2%;

    b. de eigenarenbelasting

    1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 2%;

    2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 2%.

  • .

    Belastingaanslagen van minder dan € 10,00 worden niet opgelegd. Voor de

    toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet

    verenigde verschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere

    heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 6 Wijze van heffing
  • De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling
  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de

    aanslagen worden betaald in zes gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de

    laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het

    aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid van dit artikel geldt dat ingeval de gemeente is

    gemachtigd tot automatische incasso, de aanslagen moeten worden betaald in

    acht gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de

    maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is

    vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid van dit artikel geldt dat ingeval het

    totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerendezaakbelastingen

    en andere heffingen en belastingen, gelijk of minder is dan € 80,--

    of gelijk of meer is dan

    € 4.540,--, de aanslagen moeten worden betaald in één termijn, welke vervalt twee

    maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 4.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden

    van dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 8 Kwijtschelding
  • Bij de invordering van de onroerende-zaakbelastingen wordt geen kwijtschelding

    verleend.

Artikel 9 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
  • Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven voor de heffing en

    de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 10 Overgangsrecht
  • De “Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2010”

    van 11 november 2009, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 20 januari 2010, wordt

    ingetrokken met ingang van de in artikel 11, tweede lid, genoemde datum van ingang van

    de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich

    voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 11 Inwerkingtreding
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de

    bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

Artikel 12 Citeertitel
  • Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011”.