Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Opsterland

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland houdende regels omtrent jeugdhulp Beleidsregels Jeugdhulp Opsterland 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOpsterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland houdende regels omtrent jeugdhulp Beleidsregels Jeugdhulp Opsterland 2018
CiteertitelBeleidsregels Jeugdhulp Opsterland 2018
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-03-201801-01-2018nieuwe regeling

13-03-2018

Gemeenteblad 2018, 66174

2018-05662

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Jeugdhulp Opsterland 2018

 

 

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

1.1 Algemeen

De Gemeente Opsterland heeft in 2014 het Beleidsplan Drie Decentralisaties 2015-2018 Gemeente Opsterland vastgesteld. In dit beleidsplan is de visie van de gemeente ten aanzien van de ondersteuning en hulp voor de jeugd uitgewerkt. Dit beleidsplan geeft richting aan de Verordening Hart voor de Jeugd Opsterland 2018 (hierna Verordening), een nadere uitwerking van de Jeugdwet 2016.

Deze Beleidsregels Jeugdhulp Gemeente Opsterland 2018 (hierna Beleidsregels) zijn een verdere uitwerking van de Verordening. Daarnaast zijn er richtlijnen en kaders opgenomen op basis waarvan medewerkers van het gebiedsteam hun afwegingen kunnen maken bij het bepalen van een maatwerkoplossing en kunnen deze beleidsregels ook als een soort handleiding worden gezien.

De Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht (AWB) en zijn net zo bindend als de Verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in de Verordening en de Beleidsregels correct heeft gehanteerd.

1.2 Begripsbepalingen aanvullend op verordening

In de Verordening zijn de begripsbepalingen opgenomen in artikel 1. Aanvullend op deze begripsbepalingen zijn de volgen begrippen opgenomen in deze Beleidsregels:

  • Afwegingskader: de manier waarop het college onderzoekt of en welke voorziening nodig is bij een hulpvraag;

  • Indicatie: het vaststellen van de aard en de mate van zorgbehoefte;

  • Herindicatie: het opnieuw vaststellen van de aard en de mate van zorgbehoefte;

  • Mantelzorg: boven-gebruikelijke zorg die wordt geleverd door het sociaal netwerk;

  • Nader advies: aanvullend advies dat wordt gevraagd aan een externe jeugddeskundige of een jeugddeskundige die is verbonden aan het gebiedsteam;

  • Tussenevaluatie: tussentijdse evaluatie waarin beoordeeld wordt of de geboden ondersteuning tot de afgesproken resultaten leidt. Een tussenevaluatie kan leiden tot een herindicatie, waarbij een aangepaste beschikking wordt afgegeven.

1.3 Overige, individuele, andere, voorliggende voorziening en gebruikelijke hulp

In de Verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene voorzieningen (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Deze zijn in artikel 2 uitgewerkt. Daarnaast zijn er nog andere voorzieningen. Dit zijn voorzieningen anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen (zie artikel 1 lid b).

 

Bij een hulpvraag zal allereerst worden gekeken in hoeverre de hulpvraag kan worden opgelost met gebruikelijke hulp in het kader eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen zoals benoemd in artikel 2.3 lid 1 van de wet. Dit dient een zorgvuldig vastgelegde afweging te zijn, waarin in ieder geval het volgende is meegenomen: het belang van de ouders te voorzien in een inkomen, de belastbaarheid en draagkracht van ouders en die van de sociale omgeving van de jeugdige en zijn ouders. Gebruikelijke hulp is verder uitgewerkt in bijlage 1: gebruikelijke hulp.

 

Is dit niet toereikend, dan kan worden gekeken naar de mogelijkheden voor een voorziening vanuit de jeugdwet. Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een overige/vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de aanbieder wenden. De publieke gezondheidszorg (bijvoorbeeld consultatiebureaus) en Homestart zijn hier voorbeelden van.

 

Het college hoeft geen voorziening te treffen als de jeugdige gebruik kan maken van een andere voorliggende voorziening (artikel 1.2 lid 1 Jeugdwet). Een voorliggende voorziening is een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet. Voorliggende voorzieningen waar de jeugdige gebruik van kan maken zijn:

  • recht op zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)

  • recht op zorg op grond van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

  • recht op zorg op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Dit betreft de basisverzekering. De aanvullende verzekering is geen wettelijk voorliggende voorziening. In het kader van de eigen kracht wordt wel verwacht dat ouders/jeugdigen hier gebruik van maken.

  • voorzieningen op grond van andere wetten, voor zover het college van oordeel is dat daar aanspraak op bestaat. Het college moet hier aantonen dat inderdaad sprake is van een voorliggende voorziening.

Er is pas sprake van een voorliggende voorziening als de jeugdige ook daadwerkelijk aanspraak kan maken op die voorziening.

 

Deze criteria voor een individuele voorziening zijn verder uitgewerkt in artikel 3 van de Verordening.

 

Alvorens verder in te gaan op de artikelen van de Verordening zal in het volgende hoofdstuk het algemene afwegingskader worden geschetst, van waaruit een hulpvraag wordt benaderd.

HOOFDSTUK 2: ALGEMEEN AFWEGINGSKADER

2.1 Beleidskader

Zoals benoemd in het Beleidsplan Drie Decentralisaties wil de gemeente Opsterland bereiken dat alle burgers meedoen en meetellen in de (lokale) samenleving. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat burgers zelf verantwoordelijk en zelfredzaam zijn. Als burgers dat niet (meer) kunnen biedt de gemeente (tijdelijke) ondersteuning of hulpverlening. Wat betreft de jeugd wil de gemeente dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo zelfstandig mogelijk kan deelnemen aan het maatschappelijk leven, rekening houdend met zijn of haar ontwikkelingsniveau.

 

Kern van onze visie is:

De ouders in onze gemeente zorgen zelf voor hun kinderen; de gemeente organiseert gepaste ondersteuning waar mogelijk.

 

Het kind staat centraal in deze visie. Onze uitgangspunten zijn:

  • Inwoners zorgen in eerste instantie zelf voor hun jeugd

  • Gepaste ondersteuning is vraaggericht, integraal en dichtbij waar mogelijk

  • Via preventie, toegang en een vangnet organiseert de gemeente gepaste ondersteuning om het beroep op dure, gespecialiseerde zorg te verminderen.

 

Gezinnen krijgen met één coördinerend contactpersoon te maken en medewerkers krijgen via het gebiedsteam ruim mandaat om hun werk te doen. Snelle, passende hulp moet voorkomen dat problemen uit de hand lopen. Per gezin of kind komt één plan van aanpak, het zogenaamde maatwerkplan. De gemeente is verantwoordelijk voor de regie van de samenwerking van de aanbieders van hulp en ondersteuning voor de jeugd of gezin.

2.2 Pedagogische visie - Doen wat nodig is, laten waar het kan

In de pedagogische visie “Als professional bijdragen aan opvoeden en opgroeien in Friesland - Sa doch ik dat” is de visie van de gemeente Opsterland verder uitwerkt (zie bijlage 2). De pedagogische visie is de basis van waaruit een afweging wordt gemaakt. Het document is richtinggevend voor de professionele betrokkenheid van de gemeente bij kinderen en jeugdigen en het kader waarnaar wordt gehandeld.

 

Aansluitend op bovengenoemde visie uit het beleidsplan spreekt de pedagogische visie van “Doen wat nodig is, laten waar het kan”. Hoe kinderen worden opgevoed, bepalen in de eerste plaats de ouders. Dat betekent, dat de gemeente van medewerkers terughoudendheid verlangt, en stimuleert dat jeugdprofessionals elkaar daarop aanspreken. Zij doen niet meer dan nodig is.

 

Wat de basis of ondergrens is van veilig en positief opvoeden en opgroeien, wordt wel door degemeente/overheid bepaald. Dat betekent, dat de gemeente medewerkers in staat moet stellen doortastend te zijn, en stimuleert dat jeugdprofessionals elkaar daarbij helpen. Medewerkers moeten kunnen doen wat nodig is. De gemeente stimuleert en bewaakt dat elke jeugdprofessional niet aan de zijlijn blijft staan als de basis van opvoeden en opgroeien wordt bedreigd, als de situatie niet “goed genoeg” is.

 

Terughoudendheid en doortastendheid zijn door de gemeente allebei vastgelegd in de volgende

uitgangspunten en bijpassende wetgeving:

  • Ten eerste zijn de ouders/ verzorgers de eerstverantwoordelijken en eerstaangewezen personen voor de opvoeding van hun kinderen. Zij delen die taak met veel medeopvoeders zoals leerkrachten en pedagogisch medewerkers in de kinderopvang.

  • Ten tweede moeten jeugdigen beschermd zijn tegen (de effecten van) ontwikkelingsbedreigingen. Burgers en beroepsbeoefenaren melden bij instanties als zij vermoeden dat jeugdigen met misbruik en mishandeling te maken hebben en de overheid is bevoegd om waar nodig in te grijpen.

  • Ten derde moet de samenleving beschermd zijn tegen crimineel gedrag van jeugdigen. Goede opvoeding en preventieprogramma’s dragen daartoe bij.

2.3 Pedagogische visie - Vier pedagogische pijlers

Op basis van deze uitgangspunten zijn er vier “pedagogische pijlers” voor gemeenten in Friesland. Ze zijn ook ondergebracht in de stelselwijziging (transitie) en inhoudelijke opgave (transformatie) van de nieuwe Jeugdwet:

  • 1.

    Kwaliteit van opvoeden bevorderen. Friesland kiest voor veel aandacht voor de kwaliteit van het ‘gewone’ opvoeden. Ouders, maar ook medewerkers van gebiedsteams/jeugdteams, pedagogisch medewerkers in de kinderopvang, leerkrachten, etc., moeten waar nodig versterkt worden in hun eigen handelingsrepertoire om de ontwikkeling van kinderen en jongeren met alle ‘gewone strubbelingen’ in goede banen te leiden. Jeugdprofessionals met een bijzondere specialisatie of bevoegdheid staan in dienst van ouders én van jeugdprofessionals die dagelijks met kinderen en ouders werken.

  • 2.

    Eigen kracht en regie aanspreken. Als er problemen zijn met opvoeden en opgroeien, terughoudend zijn met te intensieve zorg en medicatie. Friesland kiest voor steeds betere ambulante hulp en zorg in de gewone omgeving van kinderen en jongeren en hun opvoeders, en bij voorkeur naar het vinden van oplossingen zonder dat medicatie wordt ingezet. Deze zorg gaat uit van versterking van het eigen oplossend vermogen van ouders, kinderen en jongeren.

  • 3.

    Lokaal werken: Intensieve zorg in eigen omgeving. Ook als kinderen en opvoeders op intensievere hulp aangewezen zijn, wordt deze in de eigen omgeving aangeboden. Deze hulp dient in alle gevallen bij te dragen aan de kracht van sociale netwerken. Behandeling die geheel buiten de sociale context van kinderen plaatsvindt in dagopvang, tehuizen, klinieken of speciale scholen gebeurt bij uitzondering en alleen als de bescherming van het kind of de samenleving daarmee duidelijk gediend is.

  • 4.

    Voortdurende verhoging van effectiviteit en efficiëntie. Hulp is zonder overbodige bureaucratie beschikbaar. Aanbieders van programma’s, interventies en methoden werken state of the art. Ze laten zien welke resultaten ze boeken, zodat duidelijk is wat goed gaat en waar nog verbeteringen mogelijk zijn.

 

Bovenstaande pijlers kunnen in één zin worden samengevat: Doen wat nodig is, en laten waar het kan.

2.4 Nederlands Jeugd Instituut (NJI) - De basis van opvoeding en ontwikkeling

Bij de eerste pedagogische pijler wordt gesproken over het “gewone” opvoeden. Vaak wordt vergeten dat veel problemen in de opvoeding en ontwikkeling van een kind normaal zijn. Deze problemen zijn meestal gebonden aan de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden.

 

Omdat veel problemen heel normaal zijn, is het omgaan met die problemen te beschouwen als een gewone opvoedingsopgave voor ouders, beroepsopvoeders (pedagogisch medewerkers,

leerkrachten) en gemeenschappen zoals buurt en gemeenten. Problemen moeten niet groter worden gemaakt dan ze zijn. Indien nodig kunnen ouders, beroepsopvoeders en het sociale netwerk worden geholpen met deze opvoedingsopgave. Dit kan door het inzetten van vroegtijdige opvoedingsvoorlichting, advies en ondersteuning, waardoor verergering van problematiek en verwijzing naar specialistische voorzieningen kan worden voorkomen.

 

De gemeente Opsterland vindt dit een belangrijke basisgedachte en wil daarom handelen in lijn met de inhoud van de notitie “De basis van opvoeding en ontwikkeling” van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI), zie bijlage 3 .

In deze notitie zijn de factoren benoemd die een gezonden opvoeding en ontwikkeling kenmerken. De notitie beschrijft een levensloopmodel waarin opvoeding en ontwikkeling in samenhang worden gepresenteerd. Het model is gebaseerd op de alom geaccepteerde opvatting binnen de hedendaagse ontwikkelingspsychologie, namelijk dat ontwikkeling gezien wordt als een interactief proces tussen

kind en (pedagogische) omgeving. De omgeving heeft invloed op de ontwikkeling van het kind. Bij

een kind dat opgroeit in een liefdevolle, stabiele en stimulerende omgeving is de kans groter dat het

zich goed ontwikkelt dan bij een kind dat opgroeit in een minder ondersteunende omgeving. Maar

het kind heeft ook invloed op de omgeving.

De notitie beschrijft vier pedagogische basisdoelen voor elke opvoedomgeving en de basale vaardigheden die van opvoeders kan worden verwacht. Dit is vervolgens vertaald naar een overzicht van ontwikkelingsopgaven, opvoedingsopgaven en veel voorkomende en ernstige problemen per ontwikkelingsfase. Onderstaande tabel vormt een duidelijk uitgangspunt bij de analyse van de hulpvraag.

 

Overzicht van leeftijdsfasen, veel voorkomende ‘normale’ problemen en ernstiger problemen.

Globale leeftijd

Belangrijke milieus

Ontwikkelings-opgave

Opvoedingsopgave

‘Normaal’ probleem

Voorbeelden van qua moment, duur of intensiteit ernstig probleem bij kind

± 0-2 jaar

Gezin;

Opvang

Fysiologische zelfregulatie; veilig hechting; exploratie; autonomie en individuatie

Soepele verzorging; sensitieve en responsieve interactie bieden; beschikbaarheid; ruimte en steun geven

Voedingsproblemen; slaapproblemen; scheidingsangst; angst voor vreemden, donkerte en geluiden

Eet/slaapstoornis; reactieve hechtingsstoornis; huilbaby

± 2-4 jaar

Gezin;

Opvang;

(Voor)School

Representionale vaardigheden (o.a. taal); constructieve omgang met leeftijdsgenoten; internaliseren van eisen (w.o. zindelijkheid); sekserol-identificatie

Sensitiviteit voor cognitief niveau; positieve en bevestigende omgang; omgaan met ambiguïteit kind; disciplinering; seksespecifieke benadering

Angst voor vreemden, donkerte, geluiden; koppigheid; driftbuien; agressie; ongehoorzaamheid; druk gedrag / overactiviteit; angst i.s.m. sekserol en identiteit; niet zindelijk

Scheidingsangst; fobische/sociale angststoornis; stoornis in taal, spraak, motoriek; encopresis; ADHD; gedragsstoornis beperkt tot gezin; oppositionele gedragstoornis jonge kind

± 5-12 jaar

Gezin;

School;

‘Peer group’;

Verenigingen

Decentratie; schoolvaardighe-den; ijver (‘industry’); acceptatie door leeftijdsgenoten

Gelegenheid geven voor omgang met leeftijdgenoten; schools onderricht; waardering voor schoolwerk; democratische en warme opvoedingsstijl

Ruzies; concentratieproblemen; laag prestatieniveau; schoolweigering; stelen of vandalisme als incident; ritualistisch gedrag

Enuresis; stoornissen in schoolvaardigheden; sociale terugtrekking; persistente schoolweigering; stoornissen in geslachtsidentiteit; gedragstoornis of vroege delinquentie; neurosen en somatoforme stoornissen

± 12-16 jaar

Gezin;

School;

‘Peer group’; internet gemeen­schappen

Verenigingen; Werkkring;

Diverse sociaal-culturele velden

 

Emotionele (en praktische) zelfstandigheid; omgaan met eigen en andere sekse; ontwikkeling van waardesysteem: persoonlijke identiteit, school, beroep en samenleving

Emotionele steun bieden; tolerantie voor experimenten; leeftijdsadequate grenzen stellen; voorbeeldfunctie vervullen; meer symmetrische relatie met kind aangaan

Gebruik psychoactieve stoffen (alcohol, drugs); twijfels over identiteit en/of toekomst; problemen met uiterlijk; problemen met autoriteiten; incidenteel spijbelen

problemen door alcohol, drugs; stoornis in de identiteit; anorexia en boulimia (nervosa); problemen bij seksuele oriëntatie; suïcide; oppositionele gedragsstoornis puber; gedrags­stoornis in groepsverband; delinquentie; schooluitval

Bronvermelding:Yperen, T.A. van (1994). Problemen in de ontwikkeling van kinderen. In: J. Rispens, P.P. Goudena & J.J.M. Groenendaal (Red.), Preventie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen (p. 71-89). Houten: Bohn, Stafleu & Van Loghum.

2.5 Pedagogische visie - Drie compartimenten: ondersteunen, versterken en overnemen.

“Doen wat nodig is, laten waar het kan” leidt tot een indeling van bijdragen door de overheid aan opvoeden en opgroeien in drie compartimenten: Ondersteunen, versterken, en overnemen.

 

Samen vormen deze drie compartimenten een systeem van bijdragen op maat:

 

 

Deze driedeling vertrekt vanuit de plicht en de verantwoordelijkheid van primair de ouders en vervolgens de sociale gemeenschap om voor kinderen en jongeren een veilige en stimulerende opvoedcontext te realiseren.

 

In die sociale gemeenschap bevinden zich naast het informele netwerk ook de bij-opvoeders: gesubsidieerde voorzieningen als kindercentra, onderwijs, buitenschoolse opvang en jeugdsportvoorzieningen die een belangrijke (bij-)rol vervullen in het opvoeden. De nadruk ligt niet op gespecialiseerde opvangvoorzieningen voor kinderen (exclusie van kinderen), maar op het versterken van de eigen sociale context van het kind (inclusie van kinderen).

 

Als de gewone opvoeders (ouders, netwerk en bij-opvoeders) zeggen: wij willen dat iemand ons bijstaat bij het opvoeden, dan hebben zij recht op een aanbod waarbij we kinderen binnen hun eigen sociale context houden. Daarom is er in de eerste plaats ondersteuning. Het gebiedsteam is de eerste partij die hiervoor verantwoordelijk is. Bij-opvoeders kunnen bovendien ondersteuning krijgen vanuit de gespecialiseerde jeugdzorg (versterkers), zodat zij (nog beter) in staat zijn kinderen en jongeren binnen hun eigen sociale context te houden. Zo zetten we maximaal in op ‘laten waar het kan’.

2.6 Vormen van ondersteuning

Aansluitend op de drie compartimenten biedt de gemeente Opsterland de volgende vormen van ondersteuning oplopend qua niveau:

 

Ondersteunen

 

Ondersteuning in de samenleving en overige voorzieningen:

  • Gewoon opvoeden binnen gezinnen, onderwijs en buurt

  • Informatie en advies

  • Preventie en vroegsignalering

  • Inzet algemene voorzieningen

 

Lichte ondersteuning waar nodig

  • Wanneer gewoon opvoeden en preventie niet voldoende is, wordt eerst bekeken of het sociaal netwerk, mantelzorg of een vrijwilliger het probleem kan oplossen eventueel via bijvoorbeeld Home-Start.

  • Als dit niet voldoende is kan basisondersteuning worden ingezet (zoals pedagogische thuisbegeleiding van de GGD, POH-jeugd of door een medewerker van het gebiedsteam).

 

Versterken

 

Specialistische en hoog-specialistische ondersteuning waar dat moet

Wanneer lichte ondersteuning niet de gewenste resultaten oplevert wordt (aanvullend) gespecialiseerde jeugdhulp ingezet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen specialistisch en hoog-specialistisch.

 

Specialistische jeugdhulp is alle ambulante jeugdhulp en jeugdhulp met verblijf, niet zijnde dyslexiezorg, pleegzorg of hoog specialistische jeugdhulp. Ambulante jeugdhulp betreft jeugdhulp die op vaste of onregelmatige tijden plaats vindt bij de jeugdige thuis, op locatie van de aanbieder of elders

(school, kinderdagverblijf e.d.). Bij Jeugdhulp met verblijf verblijft een jeugdige, op vrijwillige of gedwongen basis, in een (open) instelling.

Specialistische Jeugdhulp (zowel ambulante jeugdhulp als jeugdhulp met verblijf) wordt op basis van een ondersteuningsprofiel en in de vorm van een traject geboden. Verblijf wordt altijd in combinatie met een ondersteuningsprofiel verstrekt en kan niet apart verstrekt worden.

Binnen Specialistische Jeugdhulp zijn de volgende ondersteuningsprofielen vastgesteld (indien van toepassing zijn persoonlijke verzorging en vervoer zijn bij de ondersteuningsprofielen inbegrepen):

  • 1.

    Behoefte aan het verbeteren van psychosociaal functioneren jeugdige en verbeteren van gezinscommunicatie.

  • 2.

    Behoefte aan het vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden ouders plus hulp vanwege kind eigen problematiek.

  • 3.

    Behoefte aan vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden van ouders met een beperking.

  • 4.

    Behoefte aan het vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden voor ouders met eigen problematiek plus hulp voor de jeugdige bij zijn ontwikkeling.

  • 5.

    Behoefte aan het verminderen problematiek en verbeteren van het functioneren jeugdige door middel van zorg en behandeling.

  • 6.

    Behoefte aan het leren van vaardigheden en verbeteren van functioneren voor jeugdige, rekening houdend met verminderen van eigen problematiek ouders en waarborgen veiligheid jeugdige.

  • 7.

    Behoefte aan begeleiding en behandeling in samenhang met een verstandelijke beperking.

  • 8.

    Behoefte aan begeleiding en behandeling in samenhang met een verstandelijke beperking en gedragsproblematiek.

  • 9.

    Behoefte aan begeleiding vanwege een lichamelijke beperking.

  • 10.

    Behoefte aan leren van vaardigheden en verbeteren functioneren voor 0-6 jarige binnen het gezin. Rekening houdend met verminderen van eigen problematiek ouders en waarborgen veiligheid van het jonge kind.

 

De toelichting op deze profielen is te vinden in bijlage 4: Ondersteuningsprofielen specialistische jeugdhulp.

 

Hoog-specialistische jeugdhulp betreft zeer complexe, intensieve specialistische jeugdhulp, waarbij een klinische achtervang in een besloten of gesloten (Jeugdzorg Plus) setting, een driemilieuvoorziening of spoedeisende ondersteuning (Crisiszorg) noodzakelijk en 24/7 beschikbaar is. Er is sprake van meervoudige ernstige problematiek, die vraagt om een multidisciplinaire aanpak vanuit meerdere jeugdhulpdisciplines.

 

Overnemen

 

Ondersteuning in het kader van jeugdbeschermingsmaatregelen.

Een (Voorlopige) Ondertoezichtstelling en een Gezagsbeëindigende maatregel zijn jeugdbeschermingsmaatregelen. Deze maatregelen kan de rechter opleggen als vrijwillige hulp niet toereikend is en de jeugdige ernstig bedreigd wordt in zijn ontwikkeling. Soms woont een kind daarom (tijdelijk) niet meer thuis. Gezinsvoogden van een gecertificeerde instelling begeleiden een gezin bij de opvoeding, tot de ouders dit weer zelfstandig kunnen. Bij het begeleiden van een gezin kan ondersteuning vanuit jeugdhulp worden ingezet.

 

Pleegzorg

Ondersteuning waarbij pleegouders de jeugdige verblijf, verzorging en opvoeding bieden in combinatie met professionele begeleiding van het pleegkind, de pleegouders en de biologische ouders door een pleegzorgaanbieder. Pleegzorg kan zowel tijdelijk als langdurig en zowel 24/7 als in deeltijd of weekeind opvang (respijtzorg) geboden worden. Een pleeggezin kan zowel een gezin uit het pleeggezinnenbestand van een voorziening voor pleegzorg als een gezin uit het eigen netwerk van familie of bekenden zijn. Binnen Pleegzorg zijn eveneens ondersteuningsprofielen vastgesteld (zie bijlage 5).

HOOFDSTUK 3: TOEGANG ONDERSTEUNING

 

In de Verordening is in de artikelen 4 tot en met 10 geregeld hoe de toegang tot ondersteuning eruit ziet. Hieronder volgt per artikel een toelichting.

Omdat de Jeugdwet geen richtlijnen voor wat betreft de procedure van het afhandelen van een hulpvraag heeft verwoord, streeft het college ernaar zoveel mogelijk de procedure zoals gebruikelijk bij de Wmo te volgen. Dit om uniformiteit in benadering van de burger te bewerkstelligen en omdat de eisen van de Jeugdwet en de Wmo aan de gemeenten vergelijkbaar zijn.

3.1 Toegang niet via gemeente

De toeleiding naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats. Namens het college gaat dit via het gebiedsteam. Hieronder staan de overige toegangsmogelijkheden benoemd.

 

Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

De Jeugdwet regelt ook dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Onder deze noemer valt bijvoorbeeld ook de POH-Jeugd.

 

Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang.

 

Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken gaan ook in op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. Dit om de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 plan – 1 contactpersoon, vooral bij multiproblematiek, te waarborgen en om te voorkomen dat er nieuwe ‘verkokering’ plaats vindt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.

 

Daarnaast moet de jeugdhulpaanbieder rekening houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces (zie artikel 4).

 

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig vinden om een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering uit te voeren. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen.

 

Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de Verordening.

 

Toegang via Veilig Thuis Friesland (advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling)

Veilig Thuis Friesland vormt ook een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis Friesland geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt wanneer nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Inzet van jeugdhulp wordt indien van toepassing geregeld in overleg met het gebiedsteam.

 

Deze toegang wordt al in de Jeugdwet/Wmo zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de Verordening.

 

Toegang Dyslexie via scholen/huisartsen

Scholen vormen de belangrijkste toegang tot dyslexiezorg. In het geval van een vermoeden van dyslexie kunnen zij direct doorverwijzen naar aanbieders van dyslexiezorg. De aanbieder onderzoekt vervolgens de verwijzing/aanmelden in lijn met het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 2.0 (leidraad voor het diagnosticeren, indiceren en behandelen van Cliënten met dyslexie) of er inderdaad sprake is van dyslexie. Zo ja dan stelt deze aanbieder de indicatie en informeert het college hierover.

3.2 Toegang via gemeente: melding

Namens het college is het gebiedsteam de toegang voor alle inwoners met vragen omtrent zorg en ondersteuning op de terreinen wonen, welzijn, zorg, werk en inkomen en jeugd en gezin. Een hulpvraag die bij het gebiedsteam komt heet een zogenaamde melding.

 

Het gebiedsteam biedt informatie en advies, legt huisbezoeken af, initieert initiatieven om de sociale leefomgeving te versterken en kan lichte kortdurende ondersteuning bieden. De medewerker van het gebiedsteam maakt de hulpvraag van de inwoners helder en regelt zo nodig zelf de noodzakelijke hulp of toegang daartoe. Het gebiedsteam is ook de toegang naar pleegzorg, specialistische hulp, hoog-specialistische hulp.

 

Het gebiedsteam is een team met mandaat dat bestaat uit medewerkers vanuit verschillende disciplines, die integraal werken binnen het sociale domein. Zij zijn het gezicht naar het gebied, werken outreachend en benaderen burgers zo nodig proactief. Zij stimuleren de eigen kracht van de inwoners en waarborgen een integrale benadering onder andere door het volgen van het principe 1 gezin – 1 plan –

1 contactpersoon.

 

Een melding kan op verschillende manieren bij het gebiedsteam binnenkomen (telefonisch, per mail, bij het loket, etc.). De melding wordt schriftelijk bevestigd door middel van een ontvangstbevestiging. In deze ontvangstbevestiging wordt onder andere de datum van melding vastgelegd en aangegeven binnen welke termijn het gesprek zal plaatsvinden.

Ook wordt de hulpvrager gewezen op de beschikbaarheid van een vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon geeft informatie en advies aan jeugdigen en (pleeg)ouders over hun (rechts)positie binnen de jeugdhulp en ondersteunt hen bij bemiddeling. Hij kan ook helpen bij het formuleren, indienen en afhandelen van klachten over de jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering. Op verzoek van hulpvrager kan de vertrouwenspersoon tevens aanwezig zijn bij gesprekken tussen een cliënt en de hulpverlener.

3.3 Vooronderzoek

Tijdens het vooronderzoek wordt de hulpvrager op de hoogte gebracht van de mogelijkheid om een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet op te stellen. Desgewenst kan de medewerker van het gebiedsteam de hulpvrager hierbij ondersteunen.

 

Ook wordt de hulpvrager geïnformeerd over de klachtenprocedure en het gebruik van de verwijsindex.

Van het vooronderzoek kan worden afgezien (art.6 lid 3) als er bijvoorbeeld sprake is van een hulpvraag die kan worden afgehandeld door middel van het verstrekken van (digitale) informatie, als verwijzing naar een andere (voorliggende) voorziening afdoende is, of als het een (beperkte) aanvullende hulpvraag is waarvoor niet nogmaals een geheel vooronderzoek (en gesprek, zie artikel 7 lid 3) dient te worden doorlopen. Er zijn ook situaties mogelijk waarin het vooronderzoek plaatsvindt zonder overleg met jeugdige en/of ouders.

3.4 Gesprek/onderzoek

Om de ondersteuningsbehoefte vast te stellen vindt een (keukentafel)gesprek plaats tussen de medewerker van het gebiedsteam en de jeugdige en/of zijn ouders. Dit gesprek kan plaatsvinden op basis van een melding, maar ook in het kader van een tussenevaluatie of een herindicatie.

Het gesprek wordt bij voorkeur bij de jeugdige en/of zijn ouders thuis gevoerd omdat dit de vertrouwde omgeving van de hulpvrager is. Daarbij kan het relevant zijn de leefomgeving van de jeugdige te zien. De jeugdige en/of zijn ouders kan/kunnen aangeven het gesprek liever elders te voeren, bijvoorbeeld op het gemeentehuis of bij een vertrouwenspersoon. Waar nodig of gewenst kan tevens een jeugddeskundige of de reeds betrokken zorguitvoerder bij het gesprek aanwezig zijn en/of later betrokken worden bij de uitwerking van het maatwerkplan.

 

Het gesprek betreft een brede en integrale uitvraag vanuit het afwegingskader zoals verwoord in hoofdstuk 2.

 

Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van een vraagverhelderingsmodule. Dit is een instrument dat kan worden gebruikt om de vraag en de mate van zelfredzaamheid van de hulpvrager in kaart te brengen op meerdere leefgebieden (inkomen, werk & opleiding, tijdsbesteding, huisvesting, huiselijke relaties, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, middelengebruik, vaardigheden bij activiteiten van het dagelijks leven (ADL), sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie). Per leefgebied is aangegeven welke feitelijke omstandigheden bij welk niveau van zelfredzaamheid horen. Dit kan gedaan worden bij het eerste gesprek/intake maar ook bij de voortgang en bij de afsluiting van het ondersteuningstraject. Door op meerdere momenten te toetsen, wordt inzicht verkregen in de vooruitgang die is geboekt.

 

Bij meervoudige complexe problematiek of wanneer er sprake is c.q. lijkt van een onveilige situatie voor de jeugdige is nader advies verplicht. Bij (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling dient de procedure zoals opgenomen in bijlage 6 te worden gevolgd.

3.5 Verslag c.q. maatwerkplan en ondersteuningsprofielen

Op basis van het vooronderzoek en het gesprek stelt de medewerker van het gebiedsteam in overleg met de hulpvrager een maatwerkplan op. Deze term wordt gehanteerd in plaats van de term ‘verslag’. Een maatwerkplan is breder en geeft niet alleen het gesprek weer, maar beschrijft ook welke hulpvraag/vragen er zijn, welke oplossingen concreet kunnen worden geboden, wat de gemaakte afspraken zijn met ouders en/of jeugdige, welke voorzieningen kunnen worden ingezet (algemeen, overig of individueel) en tot welke resultaten dit moet leiden. Tevens wordt vermeld of de hulpvrager de individuele voorziening wil ontvangen in de vorm van Zorg In Natura (en welke zorgorganisatie) of in de vorm van een PGB (en wie deze zal uitvoeren).

 

Per 2018 zal een individuele voorziening voornamelijk op basis van ondersteuningsprofielen worden ingezet.

  • Bij Zorg in natura bepaalt de verwijzer (gebiedsteam of niet-gebiedsteam) de aard van de ondersteuning en de zorgaanbieder de omvang (intensiteit). Dit geldt ook voor tussentijdse wijzigingen en herindicaties.

  • Bij PGB wordt zowel de aard van de ondersteuning als de omvang (intensiteit) door het gebiedsteam bepaald.

 

De ondersteuningsprofielen specialistische jeugdhulp zijn uitgewerkt in bijlage 4: Ondersteuningsprofielen specialistische jeugdhulp. Om te komen tot het juiste ondersteuningsprofiel wordt gebruik gemaakt van een instrument voor vraagverheldering en het stroomschema zoals bijgevoegd in bijlage 7: Beslisboom Ondersteuningsprofielen. Indien van toepassing maken zowel persoonlijke verzorging als vervoer onderdeel uit van de ondersteuningsprofielen. Voor nadere toelichting zie bijlage 8.

 

Voor de afweging van de aard van de ondersteuning binnen pleegzorg, zie de beschrijving van de ondersteuningsprofielen pleegzorg zoals opgenomen in bijlage 5.

3.6 Aanvraag en keuze aanbieder

Indien de hulpvrager (zonder melding, vooronderzoek, gesprek) direct een aanvraag wil indienen kan dit ook. Er dient dan te worden aangegeven dat het een directe aanvraag betreft. Dit is eigenlijk niet de bedoeling. Zonder gesprek kan namelijk niet (goed) de hulpvraag worden onderzocht. Maar aangezien het een wettelijk recht is, is deze optie wel opgenomen in de Verordening (zie lid 2 ).

 

In principe is dus bijna altijd lid 1 van toepassing. Na het definitief vaststellen van het maatwerkplan middels ondertekening door de hulpvrager, beoordeelt de medewerker van het gebiedsteam deze aanvraag en maakt een beschikking op. Het verslag/maatwerkplan vormt daarmee de formele aanvraag voor een individuele voorziening.

 

Het kan voorkomen dat de medewerker van het gebiedsteam adviseert om geen individuele voorziening toe te kennen en de hulpvrager het hier niet mee eens is. Ook dan kan door middel van het maatwerkplan/gespreksverslag een aanvraag worden ingediend, mits dit op het verslag is aangegeven.

 

In het maatwerkplan/de aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening wordt de keuze voor een aanbieder opgenomen (en vervolgens opgenomen in de beschikking). Hier worden twee stappen voor doorlopen:

 

Stap 1: Om te bepalen welke aanbieder de noodzakelijke ondersteuning mag bieden, hanteert de verwijzer de volgende criteria:

  • a.

    de wens van de jeugdige en/of ouder(s) (en zijn netwerk)

  • b.

    de specifieke zorgbehoefte van de jeugdige en/of ouder(s)

  • c.

    nabijheid van de zorgaanbieder (afstand van woonadres jeugdige en/of ouder(s))

  • d.

    wachttijden/beschikbaarheid bij de zorgaanbieder

  • e.

    levensovertuiging van de jeugdige en/of ouder(s)

  • f.

    vanuit zorgperspectief vereiste zorgcontinuïteit

 

Stap 2: Als op grond van de eerste stap blijkt dat meerdere aanbieders aan de criteria voldoen en de jeugdige en/of ouder(s) nog steeds geen voorkeur heeft, dan beslist de gebiedsteammedewerker op een objectieve wijze.

3.7 Beschikking (beslistermijn, inhoud, duur en 18+)

Op basis van het maatwerkplan stelt de gemeente de individuele voorziening middels een beschikking beschikbaar aan de betrokkene, of wijst deze middels een beschikking af.

 

Beslistermijn

Het is van belang dat binnen een redelijke termijn een beeld wordt verkregen van de situatie en de eventuele daarop gerichte acties. Het onderzoek dient zo snel mogelijk te worden afgerond, maar in ieder geval binnen de beslistermijn als reeds een aanvraag is ingediend. De beslistermijn is de termijn waarbinnen het college een beschikking moet geven op een aanvraag tot jeugdhulp. Een zorgvuldig onderzoek is het uitgangspunt. Dit kan met zich brengen dat de beslistermijn wordt verlengd. Er hoeft niet in alle gevallen een uitgebreid onderzoek te worden uitgevoerd. Dat is afhankelijk van de (complexiteit) van de aanvraag tot jeugdhulp. In spoedeisende gevallen kan het noodzakelijk zijn, ter waarborging van de veiligheid en belangen van de jeugdige, om een uitgebreid onderzoek achterwege te laten.

 

Het college streeft er daarom naar dat de hulpvrager de beslissing op zijn aanvraag (op grond van de Jeugdwet 2016), binnen 8 weken na de melding, of start van een (her)indicatieproces, schriftelijk in een beschikking ontvangt. Indien deze termijn overschreden gaat worden, zal op grond van de Awb de hulpvrager schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging of opschorting van deze termijn. Overschrijding van deze termijn kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door de noodzaak van aanvullend onderzoek, of omdat er nog geen overeenstemming is bereikt met de jeugdige en/of zijn ouder over de in te zetten ondersteuning.

 

Zoals in artikel 7 lid 1 opgenomen voert het college het onderzoek binnen uiterlijk 6 weken uit gerekend vanaf de melding .

 

Inhoud

In de beschikking wordt in ieder geval vastgelegd wat in artikel 10 van de Verordening is benoemd.

 

Duur van de beschikking

  • 1.

    De duur van de beschikking is maximaal 1 jaar. Indien de individuele maatwerkvoorziening afgegeven wordt in de vorm van een traject betreft het een te verwachten einddatum en is verlenging van de beschikking mogelijk.

  • 2.

    In afwijking op lid 1 kan de looptijd langer dan 1 jaar zijn als er sprake is van:

    • a.

      Dyslexiezorg.

    • b.

      Een overbrugging naar de start van het schooljaar.

    • c.

      Een ernstige lichamelijke/psychische beperking waarvoor langdurige ondersteuning nodig is.

    • d.

      Pleegzorg ‘Perspectief-biedend’, indien is besloten dat een jeugdige niet meer terug naar huis kan en langdurig in het pleeggezin zal verblijven.

    • e.

      Een ernstige psychosociale beperking, waarbij uit opeenvolgende jaarlijkse evaluaties blijkt dat er langdurige ondersteuning nodig is.

 

Soepele overgang 18+ of verlengde Jeugdwet

Het college vindt het van groot belang dat ondersteuning doorloopt op het moment dat een kwetsbare jongere de leeftijdsgrens van 18 jaar bereikt. Een vloeiende overgang van ondersteuning, zonder hinder van eventuele financiële schotten is daarbij de basis. Een jongere is kwetsbaar als er problemen zijn op (meer dan één van) onderstaande domeinen:

  • Geestelijke en lichamelijke gezondheid > Jeugdwet en Wmo

  • Onderwijs of dagbesteding > RMC en leerplicht

  • Financiën (Inkomen en schulden) > Participatiewet en schuldhulpverlening

  • Huisvesting

 

Aan zorgaanbieders Jeugd zijn daarom de volgende eisen gesteld:

 

a.Werk mee aan het vroegtijdig (minimaal 12 maanden voor de 18e verjaardag) opstellen van een plan waarin de doorloop van ondersteuning na het 18e levensjaar centraal staat. Dit plan wordt gemaakt door het gebiedsteam mede op aangeven van de aanbieder die de ondersteuning voor het 18e jaar levert. Het opstellen van het plan gebeurt in samenspraak met de jeugdige en/of ouders en samen met een eventuele aanbieder die na het 18e levensjaar wordt ingezet.

 

In het plan is expliciet aandacht voor veranderingen in:

  • benodigde ondersteuning en indien van toepassing een zorgvuldige en geleidelijke overdracht naar een andere zorgverlener/behandelaar (NB: uitdrukkelijke wens is om hier zo min mogelijk in te wisselen);

  • huisvesting;

  • financiën;

  • school/werk/dagbesteding.

 

In het plan wordt ook bekeken of ondersteuning die na het 18e levensjaar wordt ingezet gefinancierd kan worden uit de Wmo, ZVW of WLZ.

  • Wmo: begeleiding individueel of groep, kortdurend verblijf en beschermd wonen.

  • ZVW: een psychische stoornis die het functioneren van de jeugdige belemmert is bovenliggend en er zijn geen andere vormen van ondersteuning nodig.

  • WLZ: jeugdige heeft een chronische zorgbehoefte en functioneert op een cognitief niveau onder IQ 70.

 

Als de zorgbehoefte van een 18 jarige niet onder één van bovenstaande wetten valt, dan is de verlengde Jeugdwet voorliggend. Daarvoor moet in elk geval worden voldaan aan één of meer van de volgende voorwaarden:

  • de jeugdhulp valt niet onder een ander wettelijk kader en kan gecontinueerd worden;

  • voor de achttiende verjaardag was bepaald dat de jeugdhulp noodzakelijk is;

  • de jeugdhulp is al voor de achttiende verjaardag gestart;

  • het is noodzakelijk deze te hervatten binnen een half jaar nadat de jeugdige 18 jaar is geworden;

  • de jeugdhulp vloeit voort uit een strafrechtelijke beslissing.

 

b. Zorgaanbieders (Jeugd en Wmo) in de regio hebben de ambitie te gaan werken met het model Soepele overgang dat in Friesland in 2016/2017 is ontwikkeld.

 

Incidenteel zijn er kwetsbare jongvolwassenen die baat hebben bij jeugdhulpaanbod maar die al 18 zijn geweest op het eerste moment dat ondersteuning wordt ingezet. Hiervoor kunnen gemeenten maatwerkbudget inzetten.

HOOFDSTUK 4: PERSOONSGEBONDEN BUDGET

4.1 Informeren gevolgen keuze pgb

Een individuele voorziening kan worden verstrekt in natura of in de vorm van een pgb. Het is belangrijk dat de hulpvrager goed wordt geïnformeerd over deze keuze. De regels voor een pgb zijn in de Verordening uitgewerkt in artikel 11.

4.2 Wettelijke voorwaarden pgb

De gemeente is niet bevoegd om de voorwaarden en weigeringsgronden voor het verstrekken van een pgb in de gemeentelijke verordening uit te breiden ten opzichte van de wet.

Een weigering van een pgb moet dus zijn gebaseerd op het niet voldoen aan een van de wettelijke voorwaarden of het van toepassing zijn van een van de wettelijke weigeringsgronden. De wettelijke voorwaarden zijn conform artikel 8.1.1 van de Jeugdwet de volgende:

 

  • 1.

    Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • 3.

    Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 4.

    Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

    • a.

      voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening, of

    • b.

      indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 8.1.4, eerste lid, onderdeel a, d of e (“Het college kan een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,(…) d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget, of e. de jeugdige of zijn ouders het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is”).

 

In lijn met de genoemde wettelijke bepalingen en artikel 11 van de Verordening zijn de voorwaarden samengevat:

  • 1.

    Bekwaamheid.

  • 2.

    Keuze voor PGB motiveren.

  • 3.

    Waarborgen goede kwaliteit voorzieningen.

4.2.1 Bekwaamheid

De eerste voorwaarde betreft de “bekwaamheid” van de hulpvrager. Allereerst wordt van een hulpvrager verwacht dat deze zelfstandig of met behulp van zijn netwerk een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag. Een persoon moet duidelijk kunnen maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning hij gebaat zou zijn.

Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bijvoorbeeld het kiezen van de juiste zorgverlener, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een correcte administratie. Door de invoering van het trekkingsrecht, waarbij het belangrijkste deel van het budgetbeheer wordt overgenomen door de SVB, gaat het bij het toetsen van de bekwaamheid niet om de vaardigheden van de cliënt om een budget te beheren. Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar kan het voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.

4.2.2 Keuze voor pgb motiveren

De tweede voorwaarde betreft de motivering door de hulpvrager. Voor de Jeugdwet moet de hulpvrager motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura (ZIN) van de gemeente niet passend is en dat de hulpvrager gebruik wenst te maken van een pgb. Uit de argumentatie moet duidelijk worden dat de hulpvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in ZIN. Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd, is dit toereikend en wordt aan deze eis voldaan.

4.2.3 Waarborgen goede kwaliteit voorzieningen

De derde en laatste voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb betreft de kwaliteit van de jeugdhulp. De kwaliteit dient gewaarborgd te zijn. Voor de zorg die ingekocht wordt met het pgb gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in Zorg in natura.

 

Kwaliteitseisen in de Jeugdwet

Er geldt een zelfstandig kwaliteitsregime voor alle aanbieders van jeugdhulp. De reden hiervoor is dat het begrip jeugdhulp het brede spectrum omvat van lichtere vormen van jeugdhulp tot aan zware vormen van geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulp die ingezet wordt in het kader van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet staan de kwaliteitseisen beschreven die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen.

De wetgever acht een aantal kwaliteitseisen zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet uniform zijn vastgelegd. De volgende kwaliteitseisen gelden voor alle professionele jeugdhulpaanbieders:

  • de norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals (BIG of SKJ) in te zetten;

  • gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

  • systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;

  • verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering;

  • de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • de meldplicht calamiteiten en geweld;

  • verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

 

Bij de contractering van de jeugdhulp zijn in de contracten met zorgaanbieders kwaliteitseisen gesteld over de te leveren diensten. Deze kwaliteitseisen zijn ook van toepassing op jeugdhulp welke bekostigd wordt uit een pgb. Aanbieders van jeugdhulp uit een pgb worden gevraagd te verklaren aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Deze verklaring dient te worden aangeleverd bij de aanvraag van het pgb.

4.3 Onderscheid pgb formele hulp en informele hulp

De verordening maakt onderscheid tussen een pgb ten behoeve van formele hulp en informele hulp (zie artikel 11, lid 4).

Het pgb kan dus worden ingezet om inzet vanuit het sociale netwerk mee te betalen. In principe is het niet de bedoeling dat het pgb ingevuld wordt door de ouders of mensen uit het sociaal netwerk van de hulpvrager of diens ouders. Op het moment dat er sprake is van inzet van informele zorg vanuit het sociaal netwerk van de hulpvrager of diens ouders dient eerst bekeken te worden of dit valt binnen de eigen kracht en eigen mogelijkheden van het gezin en diens sociaal netwerk.

 

Definitie sociaal netwerk

Tot informele hulp uit het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc.

 

Gebruikelijke hulp

Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de cliënt kan de gemeente gebruik maken van de bepalingen rond gebruikelijke hulp die zijn vastgelegd in bijlage 1 “Gebruikelijke hulp”.

Als het gaat om niet-gezinsleden is er sprake van een zeker grijs gebied, want wanneer is er sprake van meer dan het leveren van een ‘vriendendienst’? En wanneer is het afgeven van een pbg hiervoor ongewenst? Het betalen van hulp die anders zonder betaling geleverd zou worden uit het sociale netwerk van de cliënt wordt niet wenselijk geacht. Daarbij dienen en willen we iedere situatie apart beoordelen.

De draaglast en draagkracht verschilt per persoon. In het gesprek met de hulpvrager moet bekeken worden wat het sociaal netwerk redelijkerwijs kan doen. Er moet zodanig maatwerk geboden worden dat de betrokkene de zorg kan volhouden.

4.4 Geen pgb informele hulp voor een GGZ- behandeling.

Op grond van artikel 8.1.1 lid 3 Jeugdwet hebben gemeenten de mogelijkheid om aanvullende voorwaarden te stellen ten aanzien van de inzet van het sociaal netwerk.

 

In lijn met paragraaf 4.2.3, ter waarborging van de goede kwaliteit van de geleverde hulp, verstrekt het college daarom geen pgb informele hulp voor een GGZ-behandeling (zie artikel 11, lid 5). De reden hiervoor is dat de bestaande relatie tussen deze persoon uit het sociale netwerk en het kind een objectieve en onafhankelijke blik en daarmee kwalitatief goede hulpverlening altijd (in algemene zin) in de weg staat.

4.5 Pgb-plan

Een individuele voorziening in de vorm van een pgb (t.b.v. formele en/of informele hulp) wordt alleen toegekend indien jeugdigen en/of ouders dit gemotiveerd aan de hand van een opgesteld plan vragen. Het gebiedsteam heeft hier desgewenst een model voor beschikbaar. De jeugdige en/of ouders moeten motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. Daarnaast moet in het plan duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning. Ook dient de ondersteuning aantoonbaar doelmatiger te zijn. Door het opstellen van een persoonlijk plan worden hulpvragers gestimuleerd na te denken over de zorgvraag, deze uit te werken, te concretiseren en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg in een later stadium te evalueren.

 

Het plan bevat minimaal de volgende onderdelen:

  • een probleemanalyse

  • motivatie waarom een individuele voorziening in de vorm van ZIN niet passend is

  • eigen kracht of eigen inzet van de ouders en het netwerk/familie

  • de beoogde resultaten van de hulpverlening en ondersteuning

  • indien informele hulp: wijze van professionele ondersteuning (vanuit ZIN)

  • waar en hoe de budgethouder de hulp en ondersteuning zal inkopen

  • hoe de kwaliteit van de hulp en ondersteuning gewaarborgd is

  • de verwachte / gewenste omvang en duur van de ondersteuning

  • een begroting

4.6 Tarief en besluit

De medewerker van het gebiedsteam beoordeelt of het pgb plan voldoet, bepaalt welke vorm van jeugdhulp het betreft en welke intensiteit en toetst de gestelde (kwaliteits-)eisen. De medewerker legt het besluit van de gemeente vast in een beschikking.

Op basis van de begroting wordt het pgb-tarief vastgesteld, zie artikel 11 lid 6 en 7 en de toelichting onderbouwing pgb tarieven in de Verordening.

 

De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt 90% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht;

 

Het tarief voor een pgb voor informele hulp wordt vastgesteld op 25% van het ZIN tarief waarbij in ieder geval het uurbedrag (gebaseerd op een 36-urige werkweek voor een persoon van 22 jaar of ouder) van het wettelijk minimumloon zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag geldt.

 

Ten tijde van de vaststelling van de Verordening in december 2017 konden de tarieven nog niet geïndexeerd worden. In onderstaand schema is het verschil te zien tussen de in de toelichting vermelde tarieven en het geïndexeerde tarief voor 2018:

 

 

 

2017 ZIN tarief

2018 ZIN tarief

Eenheid

Behandeling

€ 94,04*

€ 95,36

Uur

Begeleiding

€ 41,40

€ 42,00

Uur

Specialistische individuele begeleiding

€ 67,80

€ 68,40

Uur

Dagbesteding licht

€ 30,44

€ 30,90

Dagdeel

Dagbesteding middel

€ 39,51

€ 40,10

Dagdeel

Dagbesteding zwaar

€ 50,27

€ 51,02

Dagdeel

Verblijf - Logeren/ respijtzorg -licht

€ 145,87

€ 148,06

Etmaal

Verblijf - Logeren/ respijtzorg - middel

€ 197,93

€ 200,90

Etmaal

Verblijf - Logeren/ respijtzorg - zwaar

€ 256,17

€ 260,01

Etmaal

 

Het college verstrekt geen pgb voor kosten ten behoeve van:

  • bemiddeling;

  • tussenpersonen en belangenbehartigers;

  • feestdagenuitkering;

  • eenmalige uitkering.

 

Na ontvangst van de beschikking heeft belanghebbende drie maanden de tijd om het pgb te gaan besteden waarvoor het is bedoeld. Gebeurt dit niet, dan wordt gekeken waarom dit zo is en kan de voorziening worden ingetrokken. Mocht het nodig zijn, dan krijgt hij of zij alsnog de mogelijkheid om naar een voorziening in natura over te stappen.

HOOFDSTUK 5: AFWIJZINGSGRONDEN EN OVERIG

5.1 Herziening, intrekking of terugvordering en afwijzingsgronden

Artikel 12 van de Verordening is een uitwerking van de verplichte bepaling in de wet dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, of van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing aangaande een afgegeven indicatie voor een individuele voorziening nog passend is of dat deze moet worden heroverwogen. Hoe vaak dit noodzakelijk is, hangt mede af van de behoefte aan jeugdhulp van de jeugdige of zijn ouders en van hetgeen bij het onderzoek is vastgesteld. De tussenevaluatie kan ertoe leiden dat het college na onderzoek tot de conclusie komt dat het geheel aan maatregelen nog altijd goed op de persoon is afgestemd, maar ook dat het college na heroverweging beslist dat de jeugdige of zijn ouders meer of minder diensten en een daarbij behorende indicatie nodig hebben.

 

Daarnaast kan het college de volgende afwijzingsgronden hanteren:

  • Als op basis van het woonplaatsbeginsel is geconstateerd dat de betreffende gemeente niet verantwoordelijk is (zie bijlage 9);

  • Als gebruik kan worden gemaakt van een overige voorziening;

  • Als gebruik kan worden gemaakt van een voorliggende wettelijke regeling die de jeugdwet uitsluit:

    • o

      Wet Langdurige Zorg;

    • o

      Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullende verzekering, tenzij een hulpvrager alleen verzekerd is voor de basisverzekering);

    • o

      Wet Passend Onderwijs;

    • o

      Wet op het Leerlingenvervoer;

  • Er is (deels) sprake van gebruikelijke hulp (zie bijlage 1) ;

  • Als de gevraagde individuele voorziening niet past bij de hulpvraag;

  • In geval van een aanvraag van pgb: als niet aan de voorwaarden wordt voldaan zoals beschreven in hoofdstuk 4.

5.2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders en Inspraak /medezeggenschap

Bij de totstandkoming van de ZIN tarieven is rekening gehouden met artikel 13.

 

In het kader van inspraak en medezeggenschap (artikel 14) is in een vroeg stadium aan de Wmo Adviesraad van Opsterland advies gevraagd op de concept Beleidsregels.

5.3 Vertrouwenspersoon en klachtenregeling

Zowel de invulling van de vertrouwenspersoon als de klachtregeling wordt verzorgd door het AKJ in samenwerking met Zorgbelang Fryslân.

5.4 Gegevensverwerking en privacy

In bijlage 10 is het privacy protocol zoals vermeld in artikel 17 opgenomen.

5.5 Hardheidsclausule

Artikel 18 van de Verordening geeft het college de bevoegdheid om van de verordening af te wijken in zeer schrijnende gevallen waarvoor geen passende voorziening volgens de regelgeving mogelijk is. De hardheidsclausule kan dus door het college worden ingezet bij uitzonderingsgevallen.

5.6 Overgangrecht en inwerkingtreding

Zowel de Verordening als de Beleidsregels treden (met terugwerkende kracht) in werking op 1-1-2018. Zie ook hoofdstuk 6.

HOOFDSTUK 6: INWERKINGTREDING

 

Deze Beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2018.

 

Deze Beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Jeugdhulp Opsterland 2018’.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 13 maart 2018,

de secretaris,

Koen van Veen

de burgemeester,

Ellen van Selm

Bijlage 1 Gebruikelijke hulp

 

1. Inleiding

Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet niet (wel: eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, zie artikel 2.3 lid 1). In de Verordening is daarom invulling gegeven aan de wettelijke bepaling van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige (zie artikel 6 lid 1c onderzoek het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden). Daarbij geldt het uitgangspunt dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht)en er dient te worden uit gegaan van de normale ontwikkelingen van kinderen inclusief de “normale problemen” (zie ook afwegingskader hoofdstuk 2).

Het begrip gebruikelijke hulp sluit aan op het (voormalige) Besluit zorgaanspraken AWBZ en thans geldende Besluit langdurige zorg en is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en verblijf als bedoeld in de wet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeven te worden ingezet voor zover sprake is van gebruikelijke hulp, mits voldoende duidelijk is dat ouders en/of de naaste omgeving dit ook kúnnen oppakken.

2. Algemeen

Onder gebruikelijk hulp wordt de hulp of de zorg verstaan die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college, in het geval ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige niet woonachtig is. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.

3. Beoordeling

De beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:

  • 1.

    De aard, frequentie en de omvang van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige.

  • 2.

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

 

Het college kan pas na een onderzoek vaststellen of van de ouder(s) in het individuele geval verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp wordt geboden.

Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse hulp dan wel zorg bieden die past bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van hun kind. Bij gebruikelijke hulp voor kinderen kan het ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle kinderen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp dan wel zorg van ouders aan kinderen kunnen worden aangemerkt. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat kinderen van 4 jaar nog stimulans, toezicht of hulp nodig hebben bij het naar het toilet gaan. Bij kinderen met een behoefte aan jeugdhulp is het gebruikelijk dat ouders zo nodig de dagelijkse hulp dan wel zorg leveren, die meer kan zijn dan gemiddeld noodzakelijk is bij kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp van dezelfde leeftijd. Immers, ook bij die kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse hulp dan wel zorg van kind tot kind. Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de hulp dan wel zorg (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind. Het college beoordeelt in dat kader of de tijd die nodig is voor de hulp dan wel zorg veel meer kost vanwege de aandoening van het kind. Denk aan het wassen en kleden van een kind met bijvoorbeeld spasticiteit. Uit het bepaalde onder punt 1. en 2. volgt dat het college de genoemde onderwerpen in samenhang zal moeten beoordelen. Zie verder onder uitgangspunten ‘hulp/zorg ouders voor kinderen’ in deze Beleidsregels.

4. Capaciteiten van de ouder(s)

Voor de beantwoording van de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) toereikend zijn geldt het volgende. Het college beoordeelt dat aan de hand van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige en welke problemen ouders ondervinden met betrekking tot de zogeheten zorgplicht. Het kan voor komen dat de ouder(s) zelf - al dan niet tijdelijk - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om om te gaan met (kortgezegd) opgroeiproblemen van hun kinderen die daarmee verband houden. In die gevallen kan het college ondersteuning, hulp dan wel zorg bieden die er op gericht is om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) wel kunnen doen. Er bestaan echter ook (kortgezegd) opgroeiproblemen waarbij er een jeugdhulp in de vorm van een voorziening noodzakelijk kan zijn, zonder dat sprake is van onwil of onvermogen van de kant van de jeugdige of zijn ouders. Denk bijvoorbeeld aan een beperking (als bedoeld in de wet) van de kant van de jeugdige die het noodzakelijk maakt dat er een voorziening wordt getroffen (zie bijvoorbeeld RBOVE:2016:1380).

5. Geen gebruikelijke hulp

Indien de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s) wordt geen bijdrage van de ouder(s) verwacht. Daarbij heeft het college oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.

6. Beschermd wonen

Voor jeugdigen tot 18 jaar wordt beschermd wonen gezien als gebruikelijke zorg.

Beschermd wonen voor personen vanaf 18 jaar valt onder de Wmo 2015. Beschermd wonen kan verleend worden aan personen met psychische problemen of psychosociale problemen. Het gaat om personen die als gevolg van deze problemen niet in staat zijn zich op eigen kracht staande te houden in de samenleving. Zij kunnen dan wonen in een instelling die hen een beschermende woonomgeving biedt met daarbij behorend toezicht en begeleiding.

Beschermd wonen is geen voorziening onder de Jeugdwet. Voor jeugdigen tot 18 jaar wordt beschermd wonen gezien als gebruikelijke zorg. Dat sluit aan bij de algemeen aanvaarde maatstaf zoals verwoord in het handboek Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ, p. 31: 'het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan jeugdigen is tot een leeftijd van 17 jaar gebruikelijke zorg, zowel in kortdurende als langdurige situaties'.

Afhankelijk van de zorg die nodig is, kan er ook aanspraak op Wlz-zorg of recht op Zvw-zorg zijn. Bekijk ook het schema Afbakening beschermd wonen Wlz-Zvw-Wmo-Jeugdwet (pdf, 227 kB).

Permanent medisch toezicht gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen, valt niet onder gebruikelijke hulp.

7. Boven-gebruikelijke hulp

Het kan zijn dat de gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. In voorkomende gevallen wordt gesproken van boven-gebruikelijk hulp gelet op de aard of omvang daarvan. Voor boven-gebruikelijke hulp kan door het college een indicatie worden afgegeven (CRVB:2015:3576). Bij de beoordeling of sprake kan zijn van boven-gebruikelijke hulp wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Het is echter niet zo dat het college in beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp dan wel zorg precies gebruikelijk is te bieden. Het college moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen. Onder substantiële overschrijding kan voor persoonlijke verzorging en begeleiding als uitgangspunt een omvang van gemiddeld meer dan een uur per etmaal worden gehanteerd. Zie verder onder uitgangspunten ‘hulp/zorg ouders voor kinderen’ bij deze Beleidsregels.

8. Dreigende overbelasting

Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de ouder(s) moet dat aannemelijk worden gemaakt en zonodig nader worden onderbouwd. In dat geval rust er op het college de plicht daar een onderzoek naar in te stellen. De ouder(s) is dan verplicht, desgevraagd, zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het recht op een individuele voorziening niet worden vastgesteld, tenzij het college het recht op een andere manier kan vaststellen.

9. Omvang planbare en/of onplanbare hulp /zorg

Soms is het duidelijk dat de ouder(s) overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp dan wel zorg, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp dan wel zorg te bieden kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s) die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de ouder(s) die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen.

10. Gebruikelijke zorg/hulp overig

Het college zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting in voorkomende gevallen ook rekening moeten houden met de omstandigheid dat de ouder(s) gebruikelijke zorg/hulp bieden in het kader van andere regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015.

11. Uitgangspunten hulp/zorg van ouder(s) voor kinderen

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

  • hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Bijlage 2 Pedagogische visie

 

Zie:

 

ALS PROFESSIONAL BIJDRAGEN AAN OPVOEDEN EN OPGROEIEN IN FRIESLAND

 

Sa doch ik dat

 

In opdracht van: Veiligheid Voorop! Regio Zuidoost Fryslân

https://www.sdfryslan.nl/sites/default/files/inline_content/ontwikkelingstaken_en_opvoedingsopgaven_pedagogische_visie_friesland.pdf

 

Bijlage 3 De basis van opvoeding en ontwikkeling

 

Zie: Notitie “De basis van opvoeding en ontwikkeling” van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI)

 

http://nji.nl/nl/Download-NJi/Normale-ontwikkeling-pdftekst.pdf

 

Bijlage 4 Ondersteuningsprofielen specialistische jeugdhulp

 

Ondersteuningsprofiel 1

Behoefte aan het verbeteren van psychosociaal functioneren jeugdige en verbeteren van gezinscommunicatie.

Toelichting

In dit profiel zijn er zowel problemen bij de invulling van het ouderschap als problemen bij de jeugdige, die met elkaar samenhangen en elkaar beïnvloeden. De ouders van deze jeugdige hebben problemen in de relatie met elkaar. Vaak zijn de ouders gescheiden. Over de opvoeding zijn ze het vaak niet eens en ze beschikken over ontoereikende opvoedvaardigheden. De jeugdige kampt met psychosociale problemen. Jeugdige vertoont vaak gedragsproblemen, maar heeft ook emotionele problemen, loyaliteitsproblemen en problemen op school.

Gewenst resultaat

De ouders beschikken over toereikende opvoedvaardigheden, om op eigen kracht de ontwikkeling van hun kind(eren) positief aan te sturen en te stimuleren.

De ouders zijn eensgezind over de aanpak en zijn instaat tot afstemming, onverlet hun eigen opvoedstijl en eventuele echtscheidingssituatie.

De jeugdige functioneert leeftijdsadequaat thuis, op school en buitenshuis.

 

Ondersteuningsprofiel 2

Behoefte aan het vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden ouders plus hulp vanwege kind eigen problematiek.

Toelichting

In dit profiel is er sprake van een jeugdige met ontwikkelings- en gedragsproblemen, waarbij de ouders behoefte hebben aan / onvoldoende beschikken over de opvoedvaardigheden die nodig zijn. Er is geen sprake van zware gezinsproblematiek of problemen in de relatie tussen de ouders. Er is vaak onenigheid tussen de ouders over de opvoedingsaanpak en de probleemaanpak van de jeugdige. De problemen van de jeugdige zijn goed beïnvloedbaar door het pedagogische handelen van de ouders, zodat het versterken van het opvoedkundig handelen van de ouders en hun ouderschap effectief kan zijn (versterken eigen kracht ouders).

Resultaat

De ouders beschikken over toereikende opvoedvaardigheden, om op eigen kracht de ontwikkeling van hun kind(eren) positief aan te sturen en te stimuleren.

De ouders werken als ouders goed samen in de opvoeding van hun kinderen.

De ontwikkeling en het gedrag van de jeugdige laat positief herstel zien thuis, op school en buitenshuis.

 

Ondersteuningsprofiel 3

Behoefte aan vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden van ouders met een beperking.

Toelichting

In dit profiel is er sprake van een jeugdige, die één of twee ouders met een ziekte, lichamelijke of verstandelijke beperking hebben. Hierdoor hebben zij vaak problemen met het bieden van voldoende ondersteuning, bescherming en verzorging van hun kind(eren). Het gaat hier ook om psychiatrische problemen. Ook hebben de ouders vaak ontoereikende opvoedvaardigheden en vraag naar handvatten voor de opvoeding. De jeugdige kampt meestal met gedragsproblemen, doch kan er ook sprake zijn van ontwikkelingsproblemen en andere kind eigen factoren. Belangrijke aandachtspunten in de zorg die geboden wordt zijn netwerkversterking, veiligheid, stimuleren van de ontwikkeling en het welbevinden van de jeugdige.

Resultaat

De ouder(s) doet wat in zijn vermogen ligt in de opvoeding van zijn kind(eren). Het netwerk om het gezin ondersteunt waar dit nodig is.

De jeugdige functioneert leeftijdsadequaat, thuis, op school en buitenshuis. Hij zit goed in zijn vel. Hij heeft steunfiguren om zich heen, waar hij terecht kan om zijn emoties over de gezinssituatie te delen.

 

Ondersteuningsprofiel 4

Behoefte aan het vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden voor ouders met eigen problematiek plus hulp voor de jeugdige bij zijn ontwikkeling.

Toelichting

In dit profiel is er sprake van jeugdigen die één of twee ouders hebben met psychi(atri)sche problemen, waarbij er vaak sprake is van een problematische thuissituatie (zoals het niet kunnen ondersteunen, beschermen of verzorgen van de jeugdige, het gebruik van middelen of verslaving). Ook is er veelal sprake van een problematische relatie tussen de ouders. Belangrijke aandachtspunten in de zorg die geboden wordt, zijn zowel het versterken van de eigen kracht van de ouders (onverlet de beperkingen), netwerkversterking, alsook de veiligheid, ontwikkeling en welbevinden van de jeugdige. Wat betreft de jeugdige is er sprake van ontwikkelings-, gedrags- en emotionele problemen, die zowel kind eigen alsook contextueel bepaald kunnen zijn. Deze behoeven ook zorg, zodat de jeugdige zich zo optimaal mogelijk kan ontwikkelen, onverlet mogelijke beperkingen.

Resultaat

De ouder(s) staat in zijn eigen kracht als opvoeder(s), onverlet de persoonlijke problemen en beperkingen. Om het gezin is een steunend netwerk aanwezig, dat bijspringt en aanvult waar en wanneer dit nodig is. Daar waar dit niet haalbaar is gebleken, is er voor de jeugdige een veilige en stimulerende opvoedsituatie gevonden.

De ontwikkelings- , gedrags- en emotionele problemen zijn grotendeels verdwenen en de jeugdige kan zich weer leeftijdsadequaat ontwikkelen binnen zijn mogelijkheden thuis, op school en buitenshuis. De jeugdige voelt zich weer beter in zijn vel.

 

Ondersteuningsprofiel 5

Behoefte aan het verminderen problematiek en verbeteren van het functioneren jeugdige door middel van zorg en behandeling.

Toelichting

Bij de jeugdige in dit profiel is er sprake van ontwikkelings- en gedragsproblemen door kind factoren: er is sprake van kind eigen problematiek (psychiatrische stoornis, verstandelijke beperking, somatische stoornis, ontwikkelingsstoornis, syndromale afwijkingen). Deze problematiek is van invloed op zijn ontwikkeling en kan gepaard gaan met disfunctioneren in meerdere levens- en ontwikkelingsgebieden. Deze jeugdige vraagt door zijn problematiek om specifieke opvoedvaardigheden van ouders en kunnen door de problematiek het ouderschap en de draaglast- draagkracht verhouding van hun ouders sterk beïnvloeden, evenals het gezinsfunctioneren. Belangrijke aandachtspunten in de zorg zijn het doorbreken van de ontwikkelingsstagnatie, het reduceren van klachten gerelateerd aan de kind eigen problematiek, het versterken van de opvoedvaardigheden en ouderschap van de ouders (eigen kracht), het verhogen van de kwaliteit van leven van de jeugdige onverlet de aanwezige beperkingen.

Resultaat

De kind factoren zijn dusdanig beïnvloed dat de jeugdige zich zo leeftijdsadequaat mogelijk ontwikkelt en functioneert, gebruik makend van zijn sterke kanten.

De lijdensdruk van de jeugdige is sterk verminderd, hij voelt zich prettig in zijn leefomgeving. Ouders en andere betrokkenen hebben inzicht in de kind eigen factoren van de jeugdige, weten zijn gedrag te hanteren en zijn ontwikkeling optimaal te stimuleren (versterking eigen kracht ouders).

 

Ondersteuningsprofiel 6

Behoefte aan het leren van vaardigheden en verbeteren van functioneren voor jeugdige, rekening houdend met verminderen van eigen problematiek ouders en waarborgen veiligheid jeugdige.

Toelichting

In dit profiel gaat het om een jeugdige die opgroeit in een multi problem gezin. Er is sprake van gezinnen waarbij één of beide ouder(s) eigen problematiek hebben, doch daarnaast is er ook sprake van ontoereikende opvoedvaardigheden, financiële problemen, huisvestingsproblemen, relationele problemen. De ouders zijn niet altijd in staat om hun kinderen voldoende zorg, bescherming en ondersteuning te bieden. Bij de jeugdige is er sprake van ontwikkelings- en gedragsproblemen. Er kan sprake zijn van angst- en stemmingsproblemen, hechtingsproblemen, traumatische ervaringen en cognitieve beperkingen. Bij deze gezinnen zijn vaak meerdere zorgverleners uit verschillende domeinen betrokken, waardoor zorgcoördinatie een belangrijke plaats in de geboden zorg inneemt.

Resultaat

De ouders hebben regie over de opvoeding van hun kinderen weer in handen genomen en weten waar ze terecht kunnen voor hulp en ondersteuning. Er is een steunend netwerk om het gezin heen aanwezig.

Er is een plan in uitvoering voor alle problemen die zich in de gezinssituatie voordoen. Alle betrokken zorgverleners voeren samen met de ouders dit plan in samenhang uit.

Door de gezamenlijke aanpak zijn de problemen van de jeugdige verminderd en functioneert hij beter thuis, op school en buitenshuis. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zijn sterke kanten. De jeugdige maakt een gezonde positieve en veilige ontwikkeling door binnen zijn vermogen waarin acceptatie van blijvende kind problematiek een onderdeel kan zijn.

De ouders beschikken over toereikende en bij jeugdige passende opvoedvaardigheden, om op eigen kracht en eigen regie de ontwikkeling van hun kind(eren) positief aan te sturen en te stimuleren.

De ouders werken als ouders goed samen in de opvoeding van hun kinderen. En maken gebruik van een goed steunnetwerk.

 

Ondersteuningsprofiel 7

Behoefte aan begeleiding en behandeling in samenhang met een verstandelijke beperking.

Toelichting

In dit profiel heeft de jeugdige een beneden gemiddelde intelligentie. Het betreft een jeugdige met een licht verstandelijke beperking (LVB) of zwaardere verstandelijke beperking (VG). Dit vraagt om extra zorg, ondersteuning en bescherming. Het vraagt van ouders naast de basis opvoedvaardigheden ook specifieke opvoedvaardigheden in de dagelijkse opvoedingspraktijk. Extra aandachtspunt is ook de draagkracht-draaglastverhouding van de ouders en het gezin (invloed op de overige kinderen in het gezin). Ontlasting van de ouders/gezin kan aangewezen zijn, bijvoorbeeld middels respijtzorg.

Resultaat

De ouders hebben goed zicht op de sterke kanten en de beperkingen van hun kind en hoe dit van invloed is op zijn ontwikkeling. Zij weten hoe zij hun kind kunnen stimuleren in zijn ontwikkeling en welke opvoedkundige aanpak effectief is. Zij weten waar zij ondersteuning kunnen vinden om overbelasting te voorkomen.

De jeugdige weet indien mogelijk, waar zijn sterke kanten liggen en beseft dat hij beperkingen heeft. Hij functioneert overeenkomstig zijn mogelijkheden thuis, op school en buitenshuis. Hij voelt zicht goed in zijn vel en heeft een reëel toekomstbeeld voor ogen. Hij voelt zicht prettig in zijn leefomgeving.

 

Ondersteuningsprofiel 8

Behoefte aan begeleiding en behandeling in samenhang met een verstandelijke beperking en gedragsproblematiek.

Toelichting

In dit profiel hebben de jeugdigen een beneden gemiddelde intelligentie. Het betreft jeugdigen met een licht verstandelijke beperking (LVB) of zwaardere verstandelijke beperking (VG). Hierdoor vragen zij om extra zorg, ondersteuning en bescherming. Daarnaast is er sprake van ontwikkelings- en gedragsproblemen in brede zin. Er is sprake van problemen op meerdere ontwikkelingsgebieden en levensdomeinen. De verstandelijke beperking kan voorkomen in combinatie met psychische en psychiatrische problematiek/stoornissen, waarbij het één het ander kan beïnvloeden en versterken (over en weer). Dit vraagt om extra zorg, ondersteuning en specialistische behandeling en begeleiding.

Resultaat

De klachten die samenhangen met de beneden gemiddelde intelligentie in combinatie met de ontwikkelings- en gedragsproblemen, zijn verminderd.

Er is sprake van minder lijdensdruk en herstel van functioneren, thuis en buitenshuis.

De jeugdige weet, indien mogelijk, waar zijn sterke kanten liggen en maakt daar gebruik van. Hij voelt zich prettig in zijn leefomgeving.

De ouders beschikken over kennis en opvoedkundige vaardigheden die nodig zijn om de ontwikkeling positief te stimuleren. Zij weten waar zij ondersteuning kunnen vinden om overbelasting te voorkomen.

 

Ondersteuningsprofiel 9

Behoefte aan begeleiding vanwege een lichamelijke beperking.

Toelichting

In dit profiel is er bij de jeugdige sprake van een lichamelijke beperking of niet-aangeboren hersenletsel. Deze aandoeningen zijn van invloed op de ontwikkeling van de jeugdige in meer of mindere mate, op meerdere ontwikkelingsgebieden en leefdomeinen. Dit vraagt om extra ondersteuning, in de vorm van begeleiding en/of verpleging. Naast de basale opvoedvaardigheden, vraagt dit van de ouders ook specifieke opvoedvaardigheden in de dagelijkse opvoedingspraktijk. Dit kan hoge eisen stellen aan het ouderschap en de ouderrelatie. Extra aandachtspunt is ook de draagkracht-draaglastverhouding van de ouders en het gezin (invloed op overige kinderen in het gezin). Ontlasting van de ouder(s)/het gezin kan aangewezen zijn, bijvoorbeeld door middel van respijtzorg.

Resultaat

De jeugdige maakt zo goed mogelijk gebruik van zijn sterke kanten. Hij ontwikkelt zich positief thuis en buitenshuis, binnen zijn mogelijkheden. Hij ontwikkelt een positief zelfbeeld en voelt zich prettig in zijn leefomgeving.

De ouders bieden de zorg en ondersteuning die hun kind nodig heeft, zo nodig met behulp van anderen. Zij weten waar zij ondersteuning kunnen vinden om overbelasting te voorkomen.

 

Ondersteuningsprofiel 10

Behoefte aan leren van vaardigheden en verbeteren functioneren voor 0-6 jarige binnen het gezin. Rekening houdend met verminderen van eigen problematiek ouders en waarborgen veiligheid van het jonge kind.

Toelichting

In dit profiel is er sprake van complexe problemen die van invloed zijn op de kwaliteit van de ouder- kind relatie. Dit zijn complexe kind-, ouder- en omgevingsfactoren. Gezinnen met jonge kinderen, waarbij sprake is van instabiele opvoedingsomgeving en of onvoldoende pedagogische vaardigheden. Bijvoorbeeld ouders met psychische problematiek, onverwerkt trauma, LVB, verslaving, tienermoeders. Omgevingsfactoren als huiselijk geweld, sociaal isolement, financiële en/of huisvestingsproblemen, werkeloosheid, migratie etc. Kind factoren zoals een huil baby, ernstige voedings- of slaapproblemen, een ontwikkelingsachterstand, emotionele- en gedragsproblemen, traumatische medische complicaties, syndromale afwijkingen, meervoudige beperkingen.

Deze jonge kinderen vragen van de ouders naast de basale opvoedvaardigheden ook specifieke opvoedvaardigheden in de dagelijkse opvoedingspraktijk. Dit kan hoge eisen stellen aan het ouderschap en de ouderrelatie. Extra aandachtspunt is ook de draagkracht-draaglastverhouding van de ouders en het gezin (invloed op overige kinderen in het gezin). Ontlasting van de ouder(s)/het gezin kan aangewezen zijn. Vaak zijn bij complexe problematiek diverse hulpverleners betrokken en vraagt dit om juiste coördinatie en samenwerking. Al deze factoren beïnvloeden elkaar over en weer. Het zeer jonge kind is nog totaal afhankelijk van de ouder/verzorger, daardoor beïnvloeden deze factoren zowel de ontwikkeling van het brein en de kwaliteit van de ouder-kindrelatie -en daarmee de hechting- meer nog dan bij oudere kinderen.

Resultaat

Het jonge kind maakt een gezonde positieve en veilige ontwikkeling door binnen het vermogen van het kind, waarin acceptatie van blijvende kindproblematiek een onderdeel kan zijn.

De ouders beschikken over toereikende en bij het kind passende opvoedvaardigheden, om op eigen kracht en eigen regie de ontwikkeling van hun kind(eren) positief aan te sturen en te stimuleren.

De ouders werken als ouders goed samen in de opvoeding van hun kinderen. En maken gebruik van een goed steunnetwerk.

Zowel leerkrachten en groepsleidsters weten hoe zij optimaal het kind kunnen stimuleren in de ontwikkeling.

De ontwikkeling en het gedrag van het jonge kind laat positief herstel zien thuis, op het kinderdagverblijf, de voorschool op school en buitenshuis

 

Bijlage 5 Ondersteuningsprofielen pleegzorg

 

We onderscheiden drie profielen/intensiteiten:

 

1. Pleegzorg ‘spanning’: Dit ontstaat als er tijdelijk zoveel spanning is in het gezin en/of de leefomgeving van een jeugdige, dat een tijdelijke pleegzorgplaatsing jeugdige en ouders rust kan bieden. Het doel van deze vorm is een tijdelijke plaatsing met als doel terug naar huis, maar ook het zicht krijgen op wat er nodig is om de jeugdige en het eigen gezin te ondersteunen. Deze vorm van dus ook gebruikt worden als ‘observatievariant’ om te bekijken wat uiteindelijk nodig is voor het kind. Onder deze vorm van pleegzorg valt ook de weekendopvang bij pleegouders.

 

2. Pleegzorg 'perspectief-biedend': Soms blijkt dat het voor een kind beter is om zijn of haar gehele leven bij een pleegouder op te groeien. Op dat moment komt Pleegzorg ‘perspectiefbiedend’ in beeld. Als het toekomstperspectief van het kind onzeker is, wordt dit onderzocht en wordt er zo snel als mogelijk (en uiterlijk binnen twee jaar) een besluit genomen: terug naar huis of langere tijd in een pleeggezin. Soms is dit op zeer jonge leeftijd al evident.

Duidelijk mag ook zijn dat je hierbij niet jaarlijks gaat wisselen van aanbieder (lees: pleegzorgbegeleider). Dat is funest voor pleegkind en pleegouders. In principe krijgt een jeugdige met deze vorm van pleegzorg een beschikking tot aan het 18e levensjaar van het kind met uiteraard tussentijdse toets-momenten

 

3. Pleegzorg 'crisis': een crisispleeggezin neemt een jeugdige op die als gevolg van een acute onveilige situatie, direct uit huis moet. In de praktijk zien we nogal eens dat een crisispleeggezin uiteindelijk het pleegkind opvoedt tot aan het 18e jaar. Dat moet ook mogelijk blijven.

 

Deze drie intensiteiten bevatten het pleegzorg component: de zorg van pleegouders aan de jeugdige (het pleegkind) omvattende het verblijf, de verzorging en de opvoeding. Kinderen die in pleeggezinnen verblijven zijn in veel gevallen bekend met trauma, hechtingsproblematiek, psychische problemen, verstandelijke beperkingen en andere belemmeringen die het ‘vanzelf’ opgroeien belemmeren. Dit vraagt dan ook opvoeders die hiermee om kunnen gaan.

 

Om pleegouders in de sociale context in staat te stellen om goed op te voeden en op de juiste manieren met deze kinderen om te gaan, is begeleiding van de pleegouders nodig. Daarom worden de kosten voor het werven, screenen, opleiden en begeleiden van pleegouders mee berekend in de kostprijs (evt. via een vergoeding voor pleegouders en de pleegzorgaanbieder).

 

Extra begeleiding en behandeling wordt niet vergoed vanuit de pleegzorgaanbieder. Als blijkt dat er extra zorg nodig is bovenop een stabiele sociale context, dan wordt dit ingezet vanuit de ondersteuningsprofielen. Waarbij wordt gewerkt met trajectfinanciering en afspraken over de te realiseren resultaten.

 

Bijlage 6 Route (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling

Bijlage 7 Beslisboom ondersteuningsprofielen

Bijlage 8 Vervoer en persoonlijke verzorging

 

Toelichting vervoer

Voor specifieke behandelingen of vormen van begeleiding is het nodig dat een cliënt naar een locatie van de zorgaanbieder komt. Het is in eerste instantie aan het gezin om er voor te zorgen dat het kind de jeugdhulp kan volgen, door het kind te vervoeren ofwel dit te organiseren vanuit het steunend netwerk. Zowel de vlechtwerker als de zorgaanbieder kunnen het gezin hiertoe aansporen. Wanneer eigen vervoer onmogelijk blijkt, en zorg op locatie is noodzakelijk, dan is het aan de zorgaanbieder om vervoer voor de jeugdige te organiseren, tenzij het zorg betreft die is ingekocht vanuit het Landelijk Transitiearrangement.

De gemeente betaalt per cliënt een vast, all-in, tarief voor een resultaat, en niet voor een prestatie. De gemeente maakt geen aparte financiële afspraken met aanbieders over vergoeding van vervoer. Eventuele inzet van vervoer om dit resultaat te kunnen behalen maakt deel uit van het arrangement en moet door de aanbieder worden georganiseerd en gefinancierd vanuit het resultaatstarief. Deze stelregel geldt voor alle vormen van jeugdhulp (zowel Jeugd&Opvoedhulp als Jeugd-LVB als Jeugd-GGZ) en is onderdeel van de overeenkomst met alle zorgaanbieders. Het is aan de aanbieder om de afweging te maken of zorg niet alsnog dichter bij of aan huis kan worden geleverd. Daarnaast moedigen wij aanbieders aan om vervoer met elkaar af te stemmen, om dit zo efficiënt mogelijk in te kunnen regelen. Tenslotte kan bij de selectie van zorgaanbieder rekening worden gehouden met de locatie vanwaar deze de zorg aanbiedt.

Vervoer voor ouders om het kind te bezoeken, bijvoorbeeld wanneer het in een residentiële voorziening verblijft, hoeft niet door de aanbieder te worden vergoed. Ouders komen mogelijk, bij onvoldoende inkomen, in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Zorg uit het Landelijk Transitiearrangement valt niet binnen de arrangementensystematiek. Wanneer zorg op locatie strikt noodzakelijk is en er geen mogelijkheden zijn voor het gezin om zelf of in het steunend netwerk vervoer te organiseren, is het aan de gemeente om vervoer in te zetten.

Samengevat hoeft vervoer door de aanbieder voor de jeugdige alleen te worden ingezet wanneer:

  • 1.

    het vervoer noodzakelijk is voor het behalen van het resultaat, bijvoorbeeld omdat er geen mogelijkheid is de cliënt ambulant te behandelen of begeleiden;

  • 2.

    zowel het gezin als de sociale omgeving niet (volledig) de mogelijkheid hebben omde jeugdige te vervoeren;

  • 3.

    het geen zorg betreft die valt onder het Landelijk Transitiearrangement.

Uiteraard kan worden afgesproken om gezamenlijk het vervoer op te pakken, bijvoorbeeld wanneer het gezin een deel van het vervoer op zich kan nemen en de zorgaanbieder het andere deel.

Toelichting persoonlijke verzorging

Persoonlijke verzorging van kinderen wordt vanaf 2018 deels overgeheveld vanuit de Jeugdwet naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Met de nieuwe afbakening wordt aangesloten bij de afbakening van persoonlijke verzorging voor volwassenen tussen de Zvw en de Wmo 2015. Zie ook infographic Schulinck.

Bijlage 9 Woonplaatsbeginsel

 

Zie:

Factsheet Woonplaatsbeginsel 2016 van de VNG

https://vng.nl/files/vng/201607_factsheet_woonplaatsbeginsel_2016.pdf

 

Mindmap stappenplan bepaling woonplaatsbeginsel

https://vng.nl/files/vng/201707_mindmap_stappenplan_bepaling_gemeente_woonplaatsbeginsel.pdf

 

Ter aanvulling:

 

24 juli 2017

Jeugdregio's tekenen Convenant Woonplaatsbeginsel Jeugd

 

Gemeenten en jeugdhulpaanbieders ervaren in de praktijk veel problemen bij de uitvoering van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet. Daarom hebben de jeugdregio’s in een convenant een aantal praktische afspraken gemaakt om - per direct - de grootste administratieve problemen te verminderen.

Het woonplaatsbeginsel regelt welke gemeente verantwoordelijk is voor de financiering en de levering van jeugdhulp. De huidige wetgeving leidt in de praktijk tot veel administratief gedoe. Het convenant regelt - binnen de huidige wetgeving - dat de continuïteit van de zorg en de betaling aan de jeugdhulpverleners voorrang krijgen, en niet de administratieve regels.

 

Onwenselijke situatie

Gemeenten en aanbieders kampen met praktische problemen bij de uitvoering van het woonplaatsbeginsel. Bij ingewikkelde gezagsrelaties of als bijvoorbeeld de ouders vaak verhuizen, kan onduidelijk zijn welke gemeente verantwoordelijk is. De continuïteit van de zorg, of de betaling aan de jeugdhulpverlener kunnen dan in gevaar komen. Die situatie is onwenselijk.

 

Convenant Woonplaatsbeginsel

In de aanloop naar een wettelijke aanpassing hebben de jeugdregio’s in het Convenant Woonplaatsbeginsel een aantal praktische afspraken gemaakt om – per direct – de grootste administratieve problemen te verminderen. De afspraken zijn:

 

  • Bij een verhuizing van een jeugdige / gezin neemt de nieuwe gemeente voor minimaal een jaar de jeugdhulp zonder nadere indicering over. De nieuwe gemeente neemt de betaling aan de jeugdhulpverlener over.

  • Bij onduidelijkheid tussen twee gemeenten over een gezagskwestie zorgen beide gemeenten dat de jeugdhulp in elk geval doorloopt en de zorgaanbieder betaald wordt.

Eén knelpunt is helaas binnen de huidige wetgeving, en dus ook binnen het convenant, niet praktisch oplosbaar. Voor gemeenten met veel kinderen met instellingsvoogdij, of veel pleegkinderen leidt het woonplaatsbeginsel tot financiële risico’s voor de betreffende gemeente. Dit knelpunt wordt wel in de wetsaanpassing meegenomen.

 

Wetgeving in de maak

Voorzien is dat per 1 januari 2019 een wettelijke vereenvoudiging van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet ingaat. De staatssecretaris van VWS heeft deze wetsaanpassing aan de Tweede Kamer toegezegd. VNG, Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland en VGN werken samen met het Rijk en de TAJ aan de wettelijke vereenvoudiging, en de soepele invoering daarvan.

  • In een uitvoeringstoets zijn de gevolgen voor de uitvoeringspraktijk in beeld gebracht. De Jeugdwet wordt conform het advies van de uitvoeringstoets aangepast.

  • Daarnaast wordt nu, conform het advies, een ondersteuningsaanpak voor gemeenten ontwikkeld. Na de zomer wordt u hierover nader geïnformeerd.

Het Convenant Woonplaatsbeginsel en de aanpassing in de Jeugdwet liggen in elkaars verlengde. Als de wettelijke aanpassing ingaat, houdt de werking van het convenant op.

 

Ondertekening convenant

Het Convenant Woonplaatsbeginsel is besproken in het ambtelijk en bestuurlijk netwerk van de 42 jeugdregio’s en vervolgens vastgesteld in de VNG-subcommissie Jeugd.

Bijlage 10 Privacy-protocol

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-169930.html