Organisatie | Ouder-Amstel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening Ouder-Amstel 2017 |
Citeertitel | Financiële verordening Ouder-Amstel 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet artikel 212
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | Onbekend | 12-10-2017 Weekblad voor Ouder-Amstel | 2017/41 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
primitieve begroting: De primitieve begroting is de begroting zoals die is vastgesteld door de gemeenteraad voorafgaand aan het begrotingsjaar. Dit is niet hetzelfde als het boekwerk waarover de gemeenteraad heeft besloten. In de primitieve begroting zijn ook verwerkt begrotingswijzigingen waarover de gemeenteraad separaat heeft besloten, tussen het moment van het opstellen van de begroting en 1 januari van het begrotingsjaar en amendementen die de raad heeft aangenomen bij de besluitvorming over de begroting.
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
Artikel 2. Planning- en controlproducten
De Gemeente Ouder-Amstel hanteert de volgende planning- en controlproducten:
jaarstukken: bestaat uit het jaarverslag en de jaarrekening, die tezamen de verantwoording en daarmee het sluitstuk vormen van de planning- en controlcyclus. In de jaarstukken wordt aangegeven in hoeverre de gestelde doelen zijn bereikt en welke middelen daarvoor zijn ingezet en wat de balanspositie van de gemeente is.
Artikel 3. Spoorboekje planning- en controlcyclus
Vóór aanvang van een kalenderjaar wordt door de griffier in samenwerking met de organisatie de raadskalender opgesteld en aangeboden aan de raad, met daarin in elk geval:
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Bij autorisatie van de baten en lasten per programma kan het college op jaarbasis tot een maximum van € 75.000 aan budget verschuiven tussen de beleidsdoelen, mits het afgesproken beleid per beleidsdoel gerealiseerd wordt. De raad wordt over deze verschuivingen geïnformeerd in de reguliere P&C producten.
Voor het autoriseren van investeringskredieten gelden de volgende regels:
nieuwe investeringen die opgenomen zijn in het investeringsplan die starten in het nieuwe begrotingsjaar en waarvan het investeringsbedrag lager is dan € 250.000 worden door de raad geautoriseerd bij het vaststellen van de primitieve begroting. De raad kan hierbij aangeven van welke nieuwe investeringen lager dan € 250.000 hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen;
nieuwe investeringen met een investeringsbedrag van € 250.000 of hoger die opgenomen zijn in het investeringsplan worden met een afzonderlijk raadsvoorstel aan de raad ter autorisatie voorgelegd. In het voorstel wordt ingegaan op het effect van de investering op de financiële positie van de gemeente en de risico’s;
nieuwe investeringen met een investeringsbedrag van € 250.000 of hoger die niet zijn opgenomen in het investeringsplan worden met een afzonderlijk raadsvoorstel aan de raad ter autorisatie voorgelegd. In het voorstel wordt ingegaan op de dekking van de extra lasten als gevolg van de investering en op het effect van de investering op de financiële positie van de gemeente en de risico’s;
indien de uitvoering van een investeringskrediet zich over meerdere jaren uitstrekt, dan wordt het geautoriseerde investeringsbedrag op basis van de planning van het project over de uitvoeringsjaren verdeeld en per uitvoeringsjaar vrijgegeven. Verschuivingen tussen de jaarbedragen als gevolg van wijzigingen in de planning zijn toegestaan, mits de investering conform de door de raad vastgestelde doelen en voorwaarden wordt gerealiseerd en het totaal beschikbaar gestelde krediet niet wordt overschreden;
Het college informeert de raad vooraf als ze op basis van alle beschikbare informatie verwacht dat de lasten de geautoriseerde lasten of de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden of de baten de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden met meer dan € 50.000. De raad geeft vervolgens aan of hij hiervoor een voorstel wil voor wijziging van het budget of een voorstel voor bijstelling van het beleid.
Bij de behandeling van de bestuurs- en najaarsrapportage in de raad doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde budgetten en de investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. Afwijkingen op de ramingen van de baten en de lasten op programmaniveau van € 75.000 of hoger en op investeringskredieten van meer dan 10% of € 25.000,-- worden toegelicht.
Het college besluit niet over:
dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen. Het college geeft hierbij inzage in de risico’s en de hiervoor te treffen beheersmaatregelen.
Voorgaande is ter aanvulling op het convenant informatieplicht.
Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Indien het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 12. Kostprijsberekening
Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa.
De overheadberekening is gebaseerd op de voorschriften uit de notitie overhead van juli 2017 van de commissie BBV. Het overheadpercentage betreft het breukdeel: totale kosten overhead gedeeld door de totale geraamde directe kosten van het primaire proces van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel
Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.
Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten, rechten en heffingen, vermenigvuldigd met het overheadpercentage als bedoeld in lid 4
Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.
In afwijking van het achtste lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.
In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering wordt de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.
Artikel 13. Prijzen economische activiteiten
Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs, inclusief overhead zoals berekend in artikel 12, in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor deze activiteiten een raadsvoorstel, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een raadsvoorstel, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.
In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:
Artikel 20. Onderhoud kapitaalgoederen
Het college biedt de raad tenminste eens in de zes jaar een (of meerdere) beheer- en investeringsplan kapitaalgoederen aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, watergangen, wegen, kunstwerken, openbare verlichting, verkeersregelinstallaties, straatmeubilair, speelvoorzieningen, sportvoorzieningen en gebouwen en de hiermee samenhangende (vervangings)investeringen. De raad stelt het plan/plannen vast.
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Artikel 25. Interne beheersing
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Toelichting op de financiële verordening Ouder-Amstel 2017
In deze toelichting wordt ingegaan op de bijzonder aspecten van deze verordening.
Deze verordening is afgeleid van de model verordening zoals aangeboden door de VNG na wijziging van het BBV in 2016. Naast het verlopen van de 4 jaarstermijn van de voorgaande verordening uit 2012 is de wijziging van BBV in 2016 een belangrijke oorzaak voor het ingrijpend aanpassen van deze verordening. Dit omdat met name de (overhead) kostentoerekening aan leges en het bepalen van economische prijzen geen verplicht onderdeel was van het BBV van voor maart 2016. Maar ook het verscherpen van het toezicht vereist dat tolerantiegrenzen duidelijker worden bepaald.
Sommige voorstellen uit de voornoemde model verordening van de VNG zijn ander geformuleerd omdat ze in Ouder-Amstel niet of nagenoeg niet voorkomen. Als voorbeeld: het verstrekken van garanties komt niet veel voor. Daarom is een separate nota hierover naar mening van het college overbodig en zullen garantieverstrekkingen altijd met de raad worden afgestemd. Zo ook is een planning en control statuut een zwaar instrument voor een relatief kleine gemeente en zijn regels hierover opgenomen in deze verordening.
In dit artikel is ook DUO+ opgenomen als zijnde de uitvoeringsorganisatie waarop een groot deel van deze verordening van toepassing is waar zij taken uitvoert in mandaat van de gemeente Ouder-Amstel.
Artikel 2. Planning en controlproducten
Nieuw zijn hier de kadernota, de 1e bestuursrapportage en de najaarsnota.
De kadernota is in 2017 voor het eerst gepresenteerd en zal de komende jaren een duidelijker rol gaan spelen in het integraal afwegen van de koers die gemeente moet inslaan of bijstellen. De uitwerking van deze kaders vindt dan plaats in de programmabegroting.
De 1e bestuursrapportage en de najaarsnota zijn twee tussentijdse rapportages over de uitvoering van de begroting. Hierbij is de 1e bestuursrapportage vooral gericht op de financiële bijstelling van de begroting. Dit omdat de opstelling hiervan in het voorjaar plaatsvindt en er weinig te zeggen is over de inhoudelijke uitvoering van de beleidsdoelen. De najaarsnota zal ook meer in gaan op de beleidsmatige realisatie van de begroting op hoofdlijnen, maar heeft ook een belangrijke rol in de financiële bijstelling. Door invoering van deze twee rapportages zullen separate begrotingswijzigingen worden geminimaliseerd en vinden deze alleen plaats als dat vanuit autorisaties van middelen noodzakelijk is. In andere artikelen komt aan de orde waar hiervoor grenzen worden aangegeven. Met de raad zal nader worden afgestemd in welke mate de vier huidige Nieuwsbrieven worden gehandhaafd of dat deze voor een deel plaats maken voor deze nieuwe instrumenten.
4. Programma’s en programma-indeling
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting waarin de kaderstellende functie van de raad tot uiting komt. De raad stelt bij aanvang van een raadsperiode de indeling van de begroting in programma’s vast, evenals de indicatoren waarop de raad wil sturen en controleren. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) bepaalt in aanvulling hierop dat het college de taakvelden aan de programma’s toewijst.
Overigens is het doel van dit artikel niet om elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken opnieuw in te delen. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw wordt vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.
5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Dit artikel bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. De autorisatie van de begroting vindt plaats op programmaniveau. Autorisatie op programmaniveau betekent dat het college binnen het programma mag schuiven met budgetten, mits het afgesproken beleid gerealiseerd wordt. Als een beleidsdoel apart geautoriseerd wordt, dan mag het college alleen binnen dit beleidsdoel schuiven met budgetten.
Het bedrag waar het college mee mag schuiven is gesteld op € 75.000,--. Dit bedrag is afgeleid van het vigerende controleprotocol waarbij eveneens verschillen tussen begroting en realisatie boven een bedrag van € 75.000 moeten worden toegelicht.
Bij de voorafgaande autorisatie van de investeringskredieten wordt een grensbedrag van € 250.000 aangehouden. Dit bedrag is afgeleid van andere gemeenten en afgestemd binnen de DUO gemeenten. Dit betekent dat alleen kleine projecten door het college worden ‘afgehandeld’ mits opgenomen in de begroting. De grotere projecten worden separaat voorgelegd de raad. Maar de grens zal in de praktijk zijn waarde moeten bewijzen en kan altijd door de raad worden bijgesteld.
Voor investeringen met een bruto (is de investering voor aftrek van inkomsten) investeringsbedrag van € 250.000 en hoger moet altijd een apart raadsvoorstel gedaan worden. In dit raadsvoorstel moet het college een goede kwalitatieve en kwantitatieve onderbouwing opnemen. Investeringen met een bruto investeringsbedrag lager dan € 250.000 worden geautoriseerd bij het vaststellen van de begroting, tenzij de raad expliciet aangeeft voor bepaalde investeringen een apart voorstel te willen ontvangen. In de programmabegroting wordt met de kapitaallasten van de nog te autoriseren investeringskredieten, voor zover die bekend zijn, rekening gehouden, zodat in de dekking van deze lasten voorzien is.
In lid 6 wordt bepaald dat de raad beslist over de aanwending van eventuele aanbestedingsvoordelen. Een dergelijk voordeel kan worden aangewend binnen het betreffende investeringsproject. Als wordt besloten het voordeel niet in te zetten binnen het project, dan worden de kapitaallasten (rente en afschrijving) van het betreffende investeringskrediet lager. Dit voordeel op de kapitaallasten wordt als voordeel in de programmabegroting geraamd.
Lid 7 betekent dat lasten of uitgaven die gedekt worden door ontvangen baten of inkomsten altijd geraamd moeten worden via een door de raad vast te stellen begrotingswijziging of aanvullend kredietbesluit.
In dit artikel is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Door deze financieel verbonden punten op te nemen in deze verordening is de samenhang met de uitvoering van de P&C cyclus geborgd en hiermee ook onderdeel van het toezicht door de accountant. Dit artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.
De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen.
Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.
Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze aandeel hebben in plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is.
Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.
In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert bij een overschrijding van het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Artikel 8. Niet uit de balans blijkende verplichtingen
In de kadernota rechtmatigheid 2016 staat:
De Commissie BBV doet de stellige uitspraak aan gemeenten om meerjarige contracten, die bijvoorbeeld zouden moeten voldoen aan Europese regels, in de toelichting op de jaarrekening bij de ‘niet uit de balans blijkende verplichtingen’ op te nemen voor het volle bedrag waarover het contract is afgesloten. Het BBV schrijft overigens voor dat van belangrijke contracten de resterende contractwaarde in de toelichting bij de ‘niet uit de balans blijkende verplichtingen’ worden vermeld.
Omdat in de voorgaande stellige uitspraak niet geheel is vastgelegd welke grenzen exact worden gesteld is dit in artikel 8 lid 1 en 4 opgenomen.
9. Waardering en afschrijving vaste activa
De verordening moet volgens artikel 212, lid 2, Gemeentewet in elk geval regels bevatten voor waardering en afschrijving van activa. Het BBV (artikel 59 tot en met 65) stelt hier regels voor. Dit artikel van de verordening bepaalt dat het college een notitie hierover ter vaststelling aan de raad aanbiedt.
Dit artikel bepaalt dat het college een notitie over de reserves en voorzieningen ter vaststelling aanbiedt aan de raad. Met deze notitie stelt de raad regels voor de vorming van reserves. Kaders stellen voor voorzieningen is veelal niet aan de orde omdat deze een verplichtend karakter hebben en artikel 44 BBV voorschrijft wanneer voorzieningen gevormd dienen te worden.
Artikel 212, lid 2 onder b, Gemeentewet bepaalt dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In dit artikel van de verordening zijn de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten opgenomen.
13. Prijzen economische activiteiten
Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met ander ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat tenminste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.
Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.
Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd.
14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Hier gaat dit artikel van de verordening over.
Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (die niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijk besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (artikel 160, lid 1 onder e, Gemeentewet).
Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publiek belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen. Hierbij wordt de Wet markt en overheid in acht genomen voor zover het economische activiteiten in de zin van die betreft. Afwijken van de integrale kostprijs kan in die gevallen alleen indien de raad de activiteiten uitdrukkelijk (in een raadsbesluit) heeft aangewezen als activiteit van algemeen belang.
Artikel 212, lid 2 onder c, Gemeentewet bepaalt dat de verordening in ieder geval regels bevat over het beleid en de organisatie van de financieringsfunctie. Dit artikel van de verordening geeft invulling aan deze wettelijke plicht. Het Treasurystatuut is een regeling voor het sturen en het beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico's. Daarnaast zijn regels over financiering vastgelegd in de Wet Financiering Decentrale Overheden (Wet FIDO). Het college draagt er zorg voor dat aan deze wet wordt voldaan.
In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken rapporteert het college over de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het BBV, te weten de beleidsvoornemens ten aanzien van het risicobeheer van de financieringsportefeuille.
Dit artikel is alleen van toepassing als de solvabiliteit (=eigen vermogen/ totale vermogen) daalt onder de 30%. Alleen dan zal, ter beheersing van de gemeentelijke schulden en de bewustwording over dit onderwerp, door het college een notitie over dit onderwerp een nota ter vaststelling aan de raad aangeboden.
In dit artikel wordt vastgelegd aan welke criteria budgetoverhevelingen getoetst moeten worden. Hiermee wordt duidelijkheid gegeven wanneer budgetten die niet besteed zijn in enig jaar, in aanmerking komen voor overheveling naar een volgend jaar. Deze criteria zijn noodzakelijk ter voorkoming van het onnodig meenemen van overgebleven budgetten naar een volgend jaar.
In het BBV staat in artikel 13 welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten. Aanvullend is opgenomen dat de raad in de paragraaf financiering ook wordt geïnformeerd over de opbouw van de korte en lange schuldpositie, de liquiditeitsplanning en de rentevisie voor de komende jaren.
19. Weerstandsvermogen en risicomanagement
In artikel 11 BBV staat welke informatie in elk geval in de paragraaf weerstandsvermogen van de begroting en jaarstukken moet worden opgenomen, namelijk een inventarisatie van de weerstandscapaciteit en de risico’s en het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico’s.
Dit artikel van de verordening bepaalt dat het college naast deze paragraaf een apart beleidskader voor het weerstandsvermogen opstelt en ter vaststelling aanbiedt aan de raad.
20. Onderhoud kapitaalgoederen
Naast de informatie die volgens artikel 12 BBV moet worden opgenomen in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen wordt in dit artikel bepaald dat ook ingegaan moet worden op de voortgang van het geplande onderhoud, vervangingsinvesteringen en de omvang van het achterstallig onderhoud van de kapitaalgoederen.
Verder wordt in dit artikel bepaald dat het college tenminste eens in de zes jaar de diverse beheerplannen actualiseert en ter vaststelling aan de raad aanbiedt. De beheerplannen vormen het kader voor het uit te voeren onderhoud aan de kapitaalgoederen. Op basis van de Wet Milieubeheer (artikel 4.22) moet de gemeenteraad een rioleringsplan (het Gemeentelijk Rioleringsplan, GRP) vaststellen. In dit artikel wordt bepaald dat het GRP eens in zes jaar geactualiseerd moet worden. In de Wet Milieubeheer is bepaald waar het plan aan moet voldoen.
22. (Faciliterend) Grondbeleid
De gemeente Ouder-Amstel kent geen actief grondbeleid, maar wel een faciliterend grondbeleid. In dit artikel is vastgelegd wat de minimum eisen zijn waaraan een nota faciliterend grondbeleid aan moet voldoen.
In dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.
Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Ingevolge artikel 160 lid 1 onder a, Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. In dit artikel van de verordening wordt het college opgedragen om zorg te dragen voor bepaalde regels die de financiële organisatie betreffen. De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan ede eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de financiële rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.
De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 25 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of voorafgaand aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.
26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2017 en later. De oude verordening is nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar 2016.