Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ouder-Amstel

Re-integratieverordening Participatiewet Ouder-Amstel 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOuder-Amstel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Participatiewet Ouder-Amstel 2017
CiteertitelRe-integratieverordening Participatiewet Ouder-Amstel 2017.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, en artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2018Onbekend

09-11-2017

weekblad voor Ouder-Amstel

2017/57

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet Ouder-Amstel 2017

Re-integratieverordening Participatiewet Ouder-Amstel 2017

De raad van de gemeente Ouder-Amstel; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 september 2017; gelet op artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, en artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet;

Besluit vast te stellen de Re-integratieverordening Participatiewet Ouder-Amstel 2017.

RAADSBESLUIT

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begrippen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid als bedoeld in de wet, waarbij al dan niet gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

  • b.

    ANW: algemene nabestaandenwet;

  • c.

    arbeidsmarktregio: regio als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • d.

    arbeidsre-integratie: verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede de activiteiten en voorzieningen die hierop zijn gericht;

  • e.

    beschut werk; werk in een beschutte omgeving en onder aangepaste omstandigheden als bedoeld in artikel 10b van de wet;

  • f.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel

  • g.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • h.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • i.

    loonkostensubsidie: zoals bedoel in artikel 10d van de wet;

  • j.

    niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van de wet;

  • k.

    raad: gemeenteraad van Ouder-Amstel;

  • l.

    uitkeringsgerechtigde: persoon die algemene bijstand op grond van de wet ontvangt, dan wel een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ, en die niet tevens een uitkering ontvangt van het UWV;

  • m.

    UWV: Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen;

  • n.

    voorziening; re-integratievoorziening als bedoeld in artikel 1 van de Wet Participatiebudget

  • o.

    wet: Participatiewet;

  • p.

    sociale activering: onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten als eerste stap richting werk

Artikel 1.2 Doelgroep

De doelgroep van deze verordening zijn personen wonende in de gemeente Ouder-Amstel, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd, zoals bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt en:

  • a.

    Die uitkeringsgerechtigde zijn;

  • b.

    Die niet-uitkeringsgerechtigde zijn;

  • c.

    Die een nabestaanden- of wezenuitkering ingevolgde de ANW ontvangen;

  • d.

    Waarvoor een gemeentelijke loonkostensubsidie wordt betaald;

  • e.

    Aan wie het UWV een uitkering verstrekt, indien en voor zover het college en UWV dit overeenkomen;

  • f.

    Die behoren tot de personen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2, van de wet die vanuit of volgend op een dienstverband met een loonkostensubsidie een arbeidsongeschiktheidsuitkering zijn gaan ontvangen;

  • g.

    Die een individuele studietoeslag ontvangen als bedoeld in artikel 36b van de wet;

Artikel 1.3 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2.

    Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon behoort tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet of als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet;

    • b.

      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en

    • c.

      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie

Artikel 1.4 Vaststelling doelgroep beschut werk

  • 1.

    Het college kan de voorziening beschut werken aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassing van de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt. Dit kan blijken uit het functioneren van belanghebbende in een voorziening, stage of arbeidsmatige dagbesteding.

  • 2.

    Het college kan uit de personen uit de doelgroep een voorselectie maken en wint bij het UWV advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 3.

    Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk.

Artikel 1.5 Taak college

  • 1.

    Het college draagt zorg voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling van en zo nodig aanbieden van voorzieningen aan personen behorende tot de doelgroep van deze verordening, gericht op de kortste weg naar algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene in staat is.

  • 2.

    Het college bevordert de beschikbaarheid van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen opheffen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college met inachtneming van de Wet participatiebudget voorzieningen aanbieden aan personen die niet tot de doelgroep van deze verordening behoren.

  • 4.

    Personen aan wie met toepassing van het vorige lid een voorziening wordt aangeboden, worden door de toepassing van deze verordening gelijkgesteld met personen behorende tot de doelgroep.

  • 5.

    Het college kan een of meer voorzieningen met betrekking tot personen uit de doelgroep toekennen aan de werkgever of beoogd werkgever van deze persoon.

  • 6.

    Het college kan met betrekking tot het bepaalde in deze verordening nadere regels stellen.

Artikel 1.6 Ondersteuning bij arbeidsre-integratie

  • 1.

    De persoon uit de doelgroep kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsre-integratie ten behoeve van het realiseren van de kortste weg naar algemeen geaccepteerde arbeid waartoe deze in staat is.

  • 2.

    Het college stelt na samenspraak met de persoon uit de doelgroep vast welke voorziening het meest geschikt is om het beoogde doel te behalen.

  • 3.

    Bij het aanbieden van een voorziening geeft het college de inhoud, doelstelling en duur van de voorziening aan. Indien van toepassing motiveert het college waarom geen uitvoering wordt gegeven aan de door de belanghebbende gewenste ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Indien door het college aan een persoon uit de doelgroep een voorziening wordt aangeboden, wordt bij de voorziening, indien nodig, de mogelijkheid geboden om verlof op te nemen in verband met vakantie, sollicitaties en bijzondere omstandigheden.

  • 5.

    Een persoon uit de doelgroep dient bij zijn aanspraak op ondersteuning bij arbeidsre-integratie:

    • -

      mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • -

      inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning;

    • -

      naar vermogen mee te werken aan een aangeboden voorziening en aan het realiseren van het doel van de voorziening.

  • 6.

    Het college informeert de belanghebbende op adequate wijze over de voor hem geldende rechten en plichten jegens het college en derden welke voortvloeien uit deze verordening of anderszins betrekking hebben op diens arbeidsre-integratie en medewerking aan voorzieningen.

Artikel 1.7 Werkgevers

  • 1.

    Het college kan met betrekking tot personen uit de doelgroep samenwerken met werkgevers bij het uitvoeren van een of meerdere voorzieningen en/of aan hen een of meer voorzieningen toekennen.

  • 2.

    De werkgever met wie wordt samengewerkt of die met betrekking tot een persoon uit de doelgroep in aanmerking wil komen voor een voorziening, dient:

    • a.

      opgaven en inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de uitvoering

of de beoordeling van diens aanspraak op een voorziening;

  • b.

    naar behoren bij te dragen aan het realiseren van het doel van de voorziening, waaronder het bieden van de nodige aansturing en begeleiding aan personen uit de doelgroep voor wie aan hem voorzieningen zijn verleend;

  • c.

    zich als een goed werkgever te gedragen.

    • 3.

      Het college kan aan de samenwerking met werkgevers en het toekennen van een voorziening aan werkgevers nadere voorschriften en voorwaarden verbinden.

    • 4.

      Bij een werkgever die ernstig of bij herhaling tekortschiet bij het voldoen aan het bepaalde bij of krachtens het tweede en derde lid of door wie andere dan algemeen geaccepteerde arbeid wordt uitgevoerd, kan het college afzien van toepassing van het eerste lid.

    • 5.

      Het bepaalde in artikel 1.6, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Artikel 2.1 Voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een persoon behorende tot de doelgroep begeleiden of laten begeleiden bij het zoeken naar en verwerven en behouden van arbeid, alsmede bij het wegnemen van belemmeringen voor arbeid. Het college kan hiertoe op eigen initiatief, dan wel op verzoek van de persoon uit de doelgroep of van een werkgever of beoogd werkgever van deze persoon, een of meer voorzieningen aanbieden.

  • 2.

    De voorzieningen kunnen onder meer worden onderscheiden in:

    • a.

      Begeleiding op de werkplek, bijvoorbeeld door een gecertificeerde jobcoach, en andere ondersteunende voorzieningen als bedoeld in artikel 8a, tweede lid, van de wet ten behoeve van personen behorende tot de doelgroep;

    • b.

      Beschut werk of arbeidsmatige dagbesteding;

    • c.

      No-riskpolis, deze kan tevens worden ingezet als bedoeld in artikel 8a, tweede lid onderdeel b, van de wet;

    • d.

      Leerstage bij een werkgever of andere organisatie voor een aaneengesloten periode van maximaal zes maanden met de mogelijkheid deze periode tot maximaal twaalf maanden te verlengen;

    • e.

      Leertraject in een praktijkomgeving, gericht op het aanleren en toepassen van werknemers- en beroepsvaardigheden, voor een aaneengesloten periode van maximaal zes maanden met de mogelijkheid deze periode tot maximaal zes maanden te verlengen;

    • f.

      Loonkostensubsidie of andere tegemoetkoming aan een werkgever, waaronder de gemeentelijke loonkostensubsidie anders dan de loonkostensubsidie bedoeld in artikel 10d van de wet;

    • g.

      Ondersteunende instrumenten, waaronder onderzoeken door deskundigen en taal- of beroepsgerichte scholing;

    • h.

      Ondersteuning bij een leer-werktraject als bedoeld in artikel 10f van de wet;

    • i.

      Participatieplaats als bedoeld in artikel 10 a van de wet;

    • j.

      Premies en vergoedingen met betrekking tot activiteiten of resultaten van personen behorend tot de doelgroep;

    • k.

      Sociale activering;

    • l.

      Proefplaats met het oog op het tot stand komen van een dienstverband, hieronder begrepen het bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden laten verrichten, als bedoeld in artikel 10d, derde lid van de wet, met het oog op een reële vaststelling van de loonwaarde;

    • m.

      Traineeplaats voor jongeren;

    • n.

      Werkplekaanpassing.

  • 3.

    Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers, alsmede subsidies verstrekken;

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden en invulling en eventuele hoogte van de voorzieningen genoemd in artikel 2.1 lid 2.

  • 5.

    Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van arbeidsre-integratie van personen uit de doelgroep, door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van een werkritme, maatschappelijke participatie, dan wel door het op andere wijze vergroten van de eigen persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

Artikel 2.2 Afweging

  • 1.

    Een besluit tot het aanbieden of voortzetten van een voorziening aan of met betrekking tot een persoon uit de doelgroep gebeurt met inachtneming van:

    • -

      de mogelijkheden en belemmeringen van de belanghebbende;

    • -

      de actuele of toekomstige vraag op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Indien nodig gebeurt de afweging als bedoeld in het eerste lid tevens met inachtneming van:

    • -

      de mogelijkheden van kinderopvang;

    • -

      het belang van scholing voor arbeidsre-integratie

    • -

      de kosten van een voorziening in relatie tot de daarmee te dienen financiële

Belangen van de gemeente en de persoonlijke belangen van de persoon uit de doelgroep.

3.Wanneer een re-integratievoorziening wordt ingezet, kan het college hieraan de voorwaarde verbinden dat belanghebbende de kosten van de voorziening terugbetaalt indien de belanghebbende om verwijtbare redenen niet meewerkt aan het traject.

Artikel 2.3 Beëindiging

  • 1.

    Het college kan de voorziening beëindigen, dan wel intrekken:

    • a.

      Als een persoon die deelneemt aan een voorziening, zijn verplichtingen als, bedoeld in artikel 9 van de wet, artikel 37 van de IOAW of artikel 37 van de IOAZ, dan wel artikel 1.6 niet of niet voldoende nakomt en hem dit te verwijten valt;

    • b.

      Als een werkgever het bepaalde in of krachtens artikel 7.1 niet of niet voldoende nakomt;

    • c.

      Als een persoon die deelneemt aan een voorziening, niet meer tot de doelgroep bedoeld in artikel 1.2 behoort;

    • d.

      Indien het college een andere voorziening aanbiedt;

    • e.

      Als een persoon die deelneemt aan een voorziening, neveninkomsten heeft die naar oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt;

    • f.

      Als de persoon verhuist naar een andere gemeente;

  • 2.

    Als een persoon die werkzaam is bij een werkgever verhuist naar een andere gemeente, zet het college zich ervoor in dat de voorzieningen die aan of ten behoeve van de werkgever worden verleend, op zorgvuldige wijze worden overgenomen door de andere gemeente dan wel worden beëindigd.

  • 3.

    Als een persoon die verhuist naar een andere gemeente naar vermogen meewerkt aan een voorziening en zich inzet voor het verkrijgen of behouden van werk, zet het college zich ervoor in dat voorzieningen en aanspraken van de belanghebbende krachtens deze verordening op zorgvuldige wijze worden afgewikkeld.

Hoofdstuk 3 Bepalingen met betrekking tot afzonderlijke voorzieningen

Artikel 3.1 Loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college stelt de loonwaarde vast van een persoon behorende tot de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 1.3, indien een werkgever voornemens is met deze een dienstbetrekking aan te gaan. De loonwaarde wordt vastgesteld als een percentage van het wettelijk minimumloon.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de loonwaarde betrekt het college in elk geval opgaven en inlichtingen van de beoogd werknemer en van of namens de werkgever op basis van hun praktijkervaringen, bijvoorbeeld tijdens een leerstage of proefplaats, als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, onder d, respectievelijk l.

  • 3.

    Geen loonwaarde wordt vastgesteld indien niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 1.6 en 1.7.

  • 4.

    Het college heeft samen met de colleges in de arbeidsmarktregio en het UWV besloten om de loonwaardemetingsystematiek VTA te hanteren voor de vaststelling van de loonwaarde.

Artikel 3.2 Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing

  • 1.

    Het college kan aan de persoon, behorend tot de doelgroep, die arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid op die proefplaats.

  • 2.

    Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:

    • a.

      vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de belanghebbende zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken;

    • b.

      intermediaire activiteiten ten behoeve van personen met een visuele, auditieve

      of motorische handicap;

    • c.

      meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingsplaats of de

      proefplaats en de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in

      overwegende mate op het individu van de belanghebbende zijn afgestemd; en

    • d.

      noodzakelijke persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan de

      belanghebbende opgedragen taken, indien die ondersteuning een compensatie

      vormt voor zijn beperkingen.

  • 3.

    Het college kan aan de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, op aanvraag vervoersvoorzieningen toekennen die strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden en die deel uitmaken van dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

  • 4.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot personen, behorend tot de doelgroep, die scholing of opleiding in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces volgen of gaan volgen.

  • 5.

    Het college kan bij nadere regels bepalen dat voor een voorziening een eigen bijdrage is verschuldigd of dat een voorziening niet wordt verstrekt of wordt beëindigd indien het inkomen of vermogen van de belanghebbende meer bedraagt dan een door het college vast te stellen bedrag.

Artikel 3.3 Persoonlijke voorzieningen zelfstandigen

  • 1.

    Het bepaalde in artikel 3.2 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen, behorend tot de doelgroep, die arbeid als zelfstandige verrichten of zich hierop voorbereiden.

  • 2.

    Het eerste lid vindt uitsluitend toepassing in verband met een beperking die:

    • a.

      bij de aanvang van de arbeid als zelfstandige of tijdens de voorbereiding hierop aanwezig was, of

    • b.

      tijdens de verlening van algemene bijstand ingevolge het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen is ontstaan.

  • 3.

    De zelfstandige aan wie een voorziening wordt verstrekt, wordt aangemerkt als behorend tot de doelgroep van deze verordening.

Artikel 3.4 No-riskpolis

  • 1.

    Het college kan met betrekking tot een persoon in de doelgroep een werkgever in aanmerking brengen voor een verzekeringspolis voor loonkosten over perioden waarin de persoon arbeidsongeschikt is.

  • 2.

    De verzekeringspolis als bedoeld in het eerste lid kan alleen worden verleend indien:

    • a.

      De werkgever voor ten minste zes maanden een dienstverband aangaat;

    • b.

      De werknemer behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of een verhoogd risico heeft op verzuim als gevolg van arbeidsongeschiktheid en

artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is.

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Maatregelen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen

Ingeval het recht op een verstrekte voorziening, zoals bedoeld in artikelen 3.1 en 3.2 is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd als de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens, verplichtingen niet zijn nagekomen of de voorziening anderszins onverschuldigd is betaald.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 3.

    De re-integratieverordening Wwb 2015 wordt ingetrokken.

  • 4.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 5.

    Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening Participatiewet Ouder-Amstel 2017.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 9 november 2017

De voorzitter,

De griffier,

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL 1.2 DOELGROEP

Het participatiebudget, waarvoor in de Wet op het Participatiebudget algemene regels zijn gesteld, is wettelijk gezien breed inzetbaar. De doelgroep zoals afgebakend in de verordening valt grotendeels samen met de gemeentelijke doelgroep voor de Participatiewet (art. 7, eerste lid, Participatiewet). Het gaat dan in hoofdzaak om mensen die een uitkering (algemene bijstand volgens de Participatiewet, IOAW of IOAZ) of een loonkostensubsidie ontvangen. In aanvulling op de wettelijke doelgroep van de Participatiewet worden de volgende groepen aangemerkt als doelgroep voor een re-integratievoorziening:

  • ·

    mensen die een uitkering van het UWV ontvangen en voor wie UWV en gemeente zijn overeengekomen dat de gemeente de re-integratietaken kan uitvoeren (artikel 1, onderdeel e): in beginsel heeft het UWV de re-integratietaak voor mensen aan wie het UWV uitkering verleent, bijvoorbeeld WW. Gemeente en UWV kunnen overeenkomen om van deze regel af te wijken (artikel 7, zevende lid, Participatiewet).

  • ·

    mensen die een individuele studietoeslag ontvangen (artikel 1, onderdeel g): het gaat hier om mensen van 18 tot 27 jaar met een arbeidsbeperking die een opleiding met recht op WSF of WTOS volgen. Wanneer zij tijdens hun studie werken of naar werk zoeken, kunnen zij hierbij ondersteuning krijgen van de gemeente.

  • ·

    er kunnen zich situaties voordoen waarbij de toepassing van artikel 1 tot een onwenselijke breuk in de dienstverlening leidt of op een andere manier contraproductief is. Artikel 5.1, derde lid, voorziet dan in een mogelijkheid om af te wijken van de doelgroepomschrijving in artikel 1.2.

ARTIKEL 1.3 VASTSTELLING DOELGROEP LOONKOSTENSUBSIDIE

Op 1 januari 2017 is de Wet stroomlijning loonkostensubsidie Participatiewet in werking getreden. Dat heeft geleid tot wijziging van artikel 10d van de Participatiewet en daaraan verbonden inhoudelijke aanpassingen van de regeling met betrekking tot loonkostensubsidie.

In de Participatiewet is middels artikel 10d, tweede lid, een nieuwe doelgroep opgenomen voor loonkostensubsidie. Deze doelgroep is opgenomen in de verordening en betreft jongeren:

  • ·

    van het praktijkonderwijs; bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • ·

    van het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra, of

  • ·

    van de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

die binnen 6 maanden na het verlaten van school zijn gaan werken. Het college hoeft voor deze doelgroep niet meer vast te stellen of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. De werkgever van deze jongeren kan –ook als de dienstbetrekking al tot stand is gekomen- de gemeente verzoeken de loonwaarde vast te stellen.

Daarnaast kan het college nog steeds op verzoek of ambtshalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 10c van de Participatiewet). Personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).

ARTIKEL 1.4 VASTSTELLING DOELGROEP BESCHUT WERK

Met ingang van 1 januari 2017 is het college verplicht beschut werk aan te bieden aan personen van wie het college, op advies van UWV, heeft vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 10b, eerste lid van de Participatiewet). Die verplichting is begrensd: het aantal jaarlijks te realiseren beschutte werkplekken wordt bij ministeriele regeling bepaald.

De gemeenteraad is, gelet op artikel 10b, zevende lid, van de Participatiewet, verplicht om bij verordening vast te stellen:

  • a.

    welke voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden aangeboden om adequaat functioneren op een beschutte werkplek mogelijk te maken, en

  • b.

    welke voorzieningen worden aangeboden tot het moment dat de dienstbetrekking aanvangt.

De bij a. en b. genoemde voorzieningen staan opgesomd in artikel 2.1 van deze verordeningen.

Voor beschut werk moet daarnaast sprake zijn van zodanige beperkingen dat zodanige technische of organisatorische aanpassingen nodig zijn en een zodanige begeleiding dat deze niet binnen redelijke grenzen door een reguliere werkgever kunnen worden gerealiseerd.

Het UWV adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het UWV voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, Participatiewet). Het advies van het UWV is zo goed als bindend: alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.

ARTIKEL 1.5 TAAK COLLEGE

In artikel 1.5 wordt de rol van het college beschreven in het kader van de Participatiewet. Het college heeft een rol ten aanzien van individuele rechthebbenden: zorg dragen voor ondersteuning van werkzoekenden via de kortste weg richting werk. Het college stelt vast of en welke voorziening hierbij nodig is. Dit laat de mogelijkheid onverlet dat mensen hiervoor zelf voorstellen doen.

Bij het inrichten en aanbieden van voorzieningen ziet het college erop toe dat hierdoor geen onverantwoorde beïnvloeding van concurrentieverhoudingen of verdringing van betaalde arbeid plaatsvindt. Het college kan dit doen door na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet of slechts in beperkte mate productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

Voor maximale re-integratie op de arbeidsmarkt zijn niet alleen trajecten nodig die hierop gericht zijn. Ook andere instrumenten kunnen hieraan bijdragen, zoals schuldhulpverlening, maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg. De re-integratietaak van het college richt zich op de groepen genoemd in artikel 1.2 Het college kan hiervan in uitzonderingssituaties van afwijken. Hierbij is te denken aan het tijdelijk voortzetten van de ondersteuning van een werkzoekende die tijdens zijn traject verhuist naar een buurgemeente. Het zal in de regel gaan om situaties waarin wordt tegemoet gekomen aan redelijke verwachtingen van werkzoekenden, de uitvoerder van een trajectonderdeel of een werkgever.

Werkgevers zijn een belangrijke partner bij het re-integratiebeleid. Dit komt mede tot uitdrukking in de bepaling dat re-integratievoorzieningen niet alleen aan een persoon behorend tot de doelgroep worden aangeboden, maar ook aangeboden kunnen worden aan een werkgever of beoogd werkgever van een persoon behorend tot de doelgroep.

ARTIKEL 1.6 ONDERSTEUNING BIJ ARBEIDSRE-INTEGRATIE

Een persoon uit de doelgroep kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsre-integratie gericht op de kortste weg naar algemeen geaccepteerd werk. Natuurlijk moet het hierbij gaan om werk waartoe de betrokkene ook in staat is. Het bepalen van de wijze van ondersteuning gebeurt na samenspraak met de belanghebbende. Bij het aanbieden van een voorziening geeft het college de inhoud, doelstelling en duur van de voorziening aan. Wanneer aan bepaalde wensen of verwachtingen van de belanghebbende niet wordt toegekomen wordt dit door het college onderbouwd. Uiteraard moet de gemeentelijke ondersteuning daadwerkelijk bijdragen aan een verbetering van iemands kansen op werk. Er is dan ook aandacht nodig voor de kwaliteit van voorzieningen en voor de effectiviteit van de inzet.

Als deze persoon gebruik maakt van een voorziening bestaat natuurlijk de mogelijkheid om –in overleg met de uitvoerder c.q. consulent- verlof op te nemen in verband met vakantie, sollicitaties en bijzondere omstandigheden.

Uitkeringsgerechtigden zijn volgens de Participatiewet verplicht om naar vermogen werk te verkrijgen en behouden, mee te werken aan voorzieningen en onderzoeken en om relevante informatie te geven aan het college. Er bestaat in de gemeentelijke uitvoeringspraktijk ook behoefte aan verplichtingen die zijn gericht op niet-uitkeringsgerechtigde personen binnen de gemeentelijke doelgroep die deelnemen of willen deelnemen aan een traject. Daarom zijn voor dit doel een aantal verplichtingen in de verordening gespecificeerd.

Het college moet werkzoekenden adequaat informeren over hun rechten en plichten. Ook is belangrijk dat de werkzoekende weet wat er van hem of haar wordt verwacht en ook wat deze zelf kan verwachten: wat is de aard en de duur van de trajectonderdelen en met welk doel worden zijn ingezet.

ARTIKEL 1.7 WERKGEVERS

Werkgevers kunnen rechtstreeks aanspraak maken op bepaalde voorzieningen. Daar hoort ook bij dat zij bepaalde verplichtingen hebben. In artikel 1.7 zijn verplichtingen geformuleerd rond informatievoorziening, meewerken aan onderzoek, het bieden van begeleiding en goed werkgeverschap.

Verplichtingen voor de werkgever kunnen verder worden geconcretiseerd door het opleggen van nadere voorwaarden en contractuele afspraken, bijvoorbeeld in het kader van een proefplaatsing. Wanneer werkgevers zich onvoldoende houden aan deze verplichtingen kunnen zij hun (subsidie)aanspraken kwijtraken. Wanneer er minder goede ervaringen bestaan met de uitvoering van een bepaald arrangement bij een werkgever, kan worden afgezien van het aangaan van eenzelfde arrangement bij deze werkgever met nieuwe kandidaten.

ARTIKEL 2.1 VOORZIENINGEN

Hoofdstuk 2 van de verordening bevat algemene bepalingen over re-integratievoorzieningen. Een voorziening kan bestaan uit begeleiding namens of in opdracht van het college. In het eerste geval wordt de begeleiding zelf uitgevoerd door de gemeente, in het tweede geval is er een andere uitvoerder bij betrokken. Een re-integratievoorziening kan op initiatief van het college worden ingezet of worden aangevraagd door een werkzoekende of een werkgever.

Het tweede lid noemt een aantal voorzieningen; het heeft geen limitatief karakter.

Het doel is om aan te geven dat de daar genoemde interventies in elk geval zijn aan te merken als re-integratievoorziening. Ten opzichte van re-integratieverordening in het kader van de Wet werk en bijstand wordt een aantal nieuwe voorzieningen genoemd, zoals beschut werk en proefplaats. Een uitwerking van deze gemeentelijke voorzieningen vindt plaats bij nadere regels. De bedoeling is dat deze beleidsregels binnen de arbeidsmarktregio worden geharmoniseerd, zodat de positie van de gemeenten ten opzichte van werkgevers gelijk is.

Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen samenwerken met derden, met name re-integratiebedrijven en werkgevers. Dit kan op basis van contractuele afspraken, bijvoorbeeld na een aanbesteding. Ook kan bij de samenwerking een subsidie worden ingezet; het vierde lid biedt hiervoor de juridische grondslag.

ARTIKEL 2.2 AFWEGING

Het is van belang dat de inzet van een re-integratievoorziening wordt gebaseerd op een goede diagnose van de werkzoekende en met inachtneming van de actuele en toekomstige mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Het tweede lid biedt de mogelijkheid dat ook financiële overwegingen een rol kunnen spelen bij de afweging om een bepaalde voorziening aan te bieden: de investering moet dan in een redelijke verhouding staan tot de opbrengsten, zowel voor de persoon zelf als voor de gemeente. Voor de inzet van scholing wordt een uitdrukkelijke afweging gevraagd, omdat het de arbeidsinschakeling juist kan vertragen. De afweging rond kinderopvang hangt samen met de vergewisplicht die het college op dit punt heeft ten aanzien van alleenstaande ouders met een kind tot 12 jaar (artikel 9, vierde lid, Participatiewet).

Met re-integratievoorzieningen zijn soms flinke investeringen gemoeid. In onze gemeente komt soms de situatie voor dat een uitkeringsgerechtigde een traject volgt en een paar maanden naar het buitenland vertrekt, waarop vervolgens de uitkering wordt stopgezet.

Een paar maanden later is deze persoon weer terug en vraagt weer een uitkering aan, waarna de gemeente weer een traject dient aan te bieden om deze persoon aan het werk te helpen. Deze cyclus kan zich een paar keer herhalen. In deze gevallen wil het college de mogelijkheid hebben om de trajectkosten in het geval van het afbreken van een traject te kunnen verhalen op betrokkene. Dit zal worden vastgelegd in de trajectovereenkomst met betrokkene.

ARTIKEL 2.3 BEEINDIGING

Deze bepaling geeft een limitatieve opsomming van gronden om een voorziening te beëindigen of (met terugwerkende kracht) in te trekken. Het gaat om een kan-bepaling: het college is dan ook niet verplicht in de hier genoemde situaties een voorziening te staken. Wel dient in deze gevallen het beëindigen of intrekken van een voorziening te worden overwogen.

Voor het beëindigen van voorzieningen wanneer een persoon uit de doelgroep naar een andere gemeente verhuist, geldt dat dit op een zorgvuldige manier moet gebeuren, zowel richting de werkzoekende als richting werkgever (tweede en derde lid). Het college streeft ernaar dat voorzieningen die bij een werkgever worden ingezet na een verhuizing door de nieuwe gemeente worden voortgezet. Bij beëindiging van een voorziening door de gemeente Ouder-Amstel kan het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid bijvoorbeeld nodig zijn dat dit gebeurt met inachtneming van een afbouwperiode. De wet bepaalt overigens dat de oorspronkelijke woongemeente van een werknemer met een loonkostensubsidie verantwoordelijk blijft voor de voortzetting van de subsidie gedurende de dienstbetrekking (artikel 10d, achtste lid, Participatiewet).

Het derde lid geeft aan dat ook richting personen uit de doelgroep een lopende voorziening zorgvuldig wordt afgewikkeld bij verhuizing naar een andere gemeente. Dit geldt ook voor lopende aanspraken die uit deze verordening voortkomen, bijvoorbeeld het recht op een premie. Dit recht vervalt niet ineens doordat de betrokkene verhuist naar een andere gemeente. Voorwaarde is wel dat de betrokkene zich blijft inzetten voor het voltooien van de voorziening en het vinden of behouden van werk.

ARTIKEL 3.1 LOONKOSTENSUBSIDIE

Heeft het college vastgesteld dat iemand behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is werkgever voornemens met diegene een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college in beginsel de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid, Participatiewet). Hiervoor is geen aanvraag vereist. De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon –die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie- verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, Participatiewet). Het college vertaalt deze loonwaarde naar een percentage van het wettelijk minimumloon en legt dit vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken werknemer/werkzoekende als de (potentiele) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

De subsidieaanspraak van de werkgever is geregeld in landelijke regels. Wel is het aan de gemeente om bij verordening regels vast te stellen voor het vaststellen van de loonwaarde. Deze loonwaarde is, samen met de overeengekomen arbeidsduur, rechtstreeks bepalend voor de hoogte van de loonkostensubsidie voor de werkgever. Ook in gevallen waarin de gemeente werkgever wordt van iemand die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie bestaat volgens de landelijke regelgeving recht op een loonkostensubsidie.

De loonwaarde wordt door het college vastgesteld in een praktijksituatie, bijvoorbeeld een proefplaatsing, met betrokkenheid van zowel de werkzoekende/werknemer als van de werkgever. Van beiden wordt medewerking verwacht aan het onderzoek. De werknemer moet zich naar vermogen inzetten, van de werkgever wordt verwacht dat hij de nodige begeleiding en aansturing biedt en in het algemeen als een goed werkgever optreedt. Wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan wordt geen loonwaarde vastgesteld door het college, en ontstaat voor de werkgever geen recht op loonkostensubsidie.

De methode die het college hanteert voor het bepalen van de loonwaarde is de VTA-methodiek. Er heeft een regionale aanbesteding plaatsgevonden, waaruit deze methodiek is gekozen. Deze methodiek zal in de gehele arbeidsmarktregio worden toegepast.

ARTIKEL 3.2 PERSOONLIJKE VOORZIENINGEN BIJ WERK OF SCHOLING

Voorheen was het UWV verantwoordelijk voor het inzetten van zogenoemde werknemersvoorzieningen, ook waar het ging om personen met een structurele functionele beperking binnen de Wwb-doelgroep. Vanaf 1 januari 2015 gaat deze verantwoordelijkheid over op gemeenten. Het gaat om de volgende categorieën voorzieningen:

  • a.

    Vervoersvoorzieningen: om naar werk te reizen, in de vorm van aanpassing van het eigen vervoermiddel of van een vergoeding voor ander vervoer.

  • b.

    Intermediaire voorzieningen: voor medewerkers met arbeidsvermogen die moeite hebben met zien, horen of bewegen, bijvoorbeeld doventolk of voorleeshulp.

  • c.

    Meeneembare voorzieningen: aanpassingen of hulpmiddelen die ook op een andere werkplek gebruikt kunnen worden (en niet standaard beschikbaar zijn binnen een bedrijf), bijvoorbeeld orthopedische schoenen en brailleleesregels.

  • d.

    Noodzakelijke persoonlijke ondersteuning: begeleiding op de werkplek of tijdens een proefplaatsing.

De VNG heeft aangegeven de tolk gebarentaal voor het werk in het kader van de Participatiewet landelijk te kunnen en willen (laten) uitvoeren. Ook voor de meeneembare voorzieningen, waarbij het gaat om een klein aantal gebruikers en veelal zeer specifieke producten, hebben gemeenten in VNG-verband besloten om deze landelijk te coördineren. Naar het zich nu laat aanzien, zal het UWV deze voorzieningen gaan verstrekken.

Voor de organisatie van jobcoaching en vervoersvoorzieningen bestaan geen landelijke afspraken. Amsterdam heeft ervaring met jobcoaches. In G4-verband wordt met het oog op de Participatiewet gewerkt aan een geharmoniseerde jobcoachvoorziening. Het is wellicht aantrekkelijk om regionaal gebruik te gaan maken van de jobcoachvoorziening van Amsterdam en daar begeleiding in te kopen.

Indien er een vervoersvoorziening nodig is, zal worden bekeken op welke manier kan worden aangesloten bij de bestaande regionale vervoersvoorzieningen in de gemeente.

De inhoud en omvang van voorzieningen kunnen in nadere regels worden opgenomen. Ook kan het college regels stellen met betrekking tot het hanteren van een eigen bijdrage, een inkomens- en/of vermogensgrens.

ARTIKEL 3.3 PERSOONLIJKE VOORZIENINGEN ZELFSTANDIGEN

Personen behorend tot de doelgroep van de verordening die als zelfstandige starten of actief zijn, kunnen net als werknemers/werkzoekenden, in geval van een arbeidsbeperking aanspraak maken op een persoonlijke voorziening. Een zelfstandige aan wie een voorziening is toegekend, kan deze ook na afloop van een eventuele bijstandsuitkering voor zelfstandigen blijven ontvangen. De zelfstandige die een voorziening ontvangt, blijft namelijk behoren tot de doelgroep van de verordening (derde lid), vergelijkbaar met een werknemer die dankzij de inzet van een voorziening geen bijstandsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde is.

ARTIKEL 3.4 NO-RISKPOLIS

Tot 2015 konden alle werkzoekenden met een structurele functionele beperking onder de Ziektewet (ZW) vallen. In de eerste plaats ging het om mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals de Wajong of de Wia. Ook voormalige rechthebbenden op zo’n uitkering vielen als werknemer nog vijf jaar onder de Ziektewet. Maar ook Wwb-gerechtigden met een structurele functionele beperking konden bij het UWV als werknemer een beroep doen op de Ziektewet. Daarmee werd het loonrisico voor de werkgever bij uitval door ziekte van de werknemer sterk beperkt.

Met de invoering van de Participatiewet gaan middelen voor bestaande bijstandsgerechtigden en nieuwe werkzoekenden met een arbeidsbeperking van het UWV over naar gemeenten. Volgens de wet moet de gemeente bij verordening bepalen voor welke vergoeding naar hoogte en duur een werkgever in aanmerking komt bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie ontvangt (voor zover artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is; de Ziektewet blijft namelijk behalve voor bijvoorbeeld Wajong-gerechtigden, ook van toepassing voor personen die vijf jaar tevoren Wajong-gerechtigd waren of bijvoorbeeld een SW-indicatie hadden).

De gemeente zal hiervoor een no-riskpolis inkopen. De verzekeringsmaatschappij compenseert de werkgever voor het doorbetaalde loon bij ziekte. De gemeente sluit deze polis af op de werknemer om het financieel risico te beperken. Dit instrument zetten wij op dit moment ook al in om werkgevers over te halen iemand met een grotere kans op ziekteverzuim in dienst te nemen.

De beleidsregels voor de inzet van de no-riskpolis zijn al geharmoniseerd in de regio.

ARTIKEL 4.1 MAATREGELEN BIJ MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK VAN VOORZIENINGEN

Bij misbruik en ongelijk gebruik bestaat de mogelijkheid betalingen in het kader van bepaalde voorzieningen terug te vorderen. Het gaat hier om betaalde premies en vergoedingen aan personen, behorend tot de doelgroep, en om subsidies en andere tegemoetkomingen, betaald aan werkgevers.