HOOFDSTUK 2. MELDINGSPLICHT
Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen
binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college. De melding
vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en
beschikbaar gesteld formulier.
Artikel 3 Ambitieniveau van het
peuterspeelzaalwerk
De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk
ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende
ambitieniveaus worden onderscheiden:
- a.
ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;
- b.
ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en
ondersteunen’.
Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
- 1.
Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen
binnen vier weken na het tijdstip van de
melding.
- 2.
Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in
artikel 17, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie
redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de
bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de
exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.
Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een
peuterspeelzaal
Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit
het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid,
blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.
Artikel 6 Register
- 1.
Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen.
In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens
opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn
verstrekt.
- 2.
Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de
peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.
- 3.
Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder
ter inzage.
Artikel 7 Wijzigingen van gegevens
- 1.
De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding
zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.
- 2.
Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen
in het register zijn aangetekend.
HOOFDSTUK 3. DE KWALITEITSEISEN
Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen
- 1.
De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan
dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind
in een veilige en gezonde omgeving.
- 2.
De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze,
voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief
zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een
zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig
pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot
verantwoord peuterspeelzaalwerk.
Artikel 9 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de
gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde
peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor
zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en
regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke
risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.
Artikel 10 Oppervlakte speelruimte
- 1.
Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte
aan binnenspeelruimte beschikbaar.
- 2.
Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de
bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt en
die voor kinderen bereikbaar is.
Artikel 11 Groepen en groepsgrootte
- 1.
De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend
ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.
- 2.
In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig
aanwezig.
Artikel 12 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
- 1.
Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is
afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.
- 2.
Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘spelen,
ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep ten
minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.
- 3.
Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen,
ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in
elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.
Artikel 13 Overeenkomst tussen houder en ouder
Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke
overeenkomst tussen de houder en een ouder.
Artikel 14 Informatieplicht aan de ouders
De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan
het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:
- a.
de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;
- b.
het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;
- c.
het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en
gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de
visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met
kinderen is beschreven;
- d.
de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing
van het kind bij de peuterspeelzaal.
Artikel 15 Verklaring omtrent het gedrag
- 1.
Personen die als beroepskracht werkzaam zijn bij een
peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het
gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.
- 2.
Deze verklaring wordt aan de houder overlegd voordat een persoon
zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat
zij wordt overlegd niet ouder dan twee maanden. Indien de houder
of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon
niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een
verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die
persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die
niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon
overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen
termijn.
HOOFDSTUK 4. HET GEMEENTELIJK TOEZICHT
Artikel 16 Aanwijzing van toezichthouders
Het college wijst toezichthouders aan. De GGD functioneert als
toezichthoudende instantie.
Artikel 17 Onderzoek door de toezichthouder
- 1.
De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, binnen vier weken of
de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in
overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze
verordening.
- 2.
Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder
jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt
in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze
verordening.
- 3.
Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de
toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving
door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze
verordening.
Artikel 18 Het inspectierapport
- 1.
De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een
onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.
- 2.
Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de
voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden
nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.
- 3.
Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de
houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen
en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder
vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het
rapport.
- 4.
De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de
houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage
legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.
- 5.
De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie
weken na de vaststelling daarvan openbaar.
Artikel 19 Aanwijzing en bevel
- 1.
Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven
indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de
voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate
naleeft.
- 2.
In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op
welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden
nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.
- 3.
Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang
bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van
maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de
toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een
geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden
verlengd.
- 4.
De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing
onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.
HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 21 Overgangsbepaling
- 1.
Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op
het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een
vergunning op grond van de Verordening kinderopvang 1990
beschikken.
- 2.
Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid
verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig
zijn voor het register.
- 3.
Beroepskrachten die op het tijdstip van inwerkingtreding van
deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen
aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een
verklaring omtrent het gedrag over.
Artikel 22 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht per 1
januari 2009.
Artikel 23 Citeertitel
De verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels
peuterspeelzalen Ouder-Amstel.