Organisatie | Son en Breugel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiele verordening gemeente Son en Breugel 2017 |
Citeertitel | Financiele verordening gemeente Son en Breugel 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 212 Gemeentewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-06-2017 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 22-06-2017 Gemeenteblad 1435, 26 juni 2017 | 17.4846 |
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
De indexpercentages die worden gehanteerd voor de begroting van het jaar t zijn de percentages die in de Macro Economische Verkenning t-1 (uitgebracht in jaar t-2) zijn opgenomen voor het jaar t-1. Het gaat om de “Loonvoet sector overheid” voor de index van de lonen en de “Prijs netto materiële overheidsconsumptie (imoc)” voor de index van de prijzen.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Als het college verwacht dat de lasten van een geautoriseerd budget of een geautoriseerd investeringskrediet met méér dan € 50.000,- dreigen te overschrijden dan meldt het college dit in de eerstvolgende raadsvergadering aan de raad. Het college voegt hierbij een voorstel voor het wijzigen van het geautoriseerd budget of voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.
Het college is gemachtigd om in uitzonderingsgevallen, zonder voorafgaande rapportage aan de raad of een besluit van de raad, de lasten van een geautoriseerd budget of een geautoriseerde investeringskrediet met méér dan € 50.000,- te overschrijden om de belangen van de organisatie naar de inzichten op dat moment zo goed mogelijk te behartigen. Deze omstandigheden zijn aan de orde wanneer het organisatiebelang in een bepaalde situatie (mogelijk) nadelige gevolgen zou ondervinden indien geen beslissing wordt genomen en ingrijpen geen uitstel duldt. Deze uitzonderingsgevallen worden betiteld als “brandzaak” en terstond na het besluit van het college aan de raad voorgelegd.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Waardering en afschrijving vaste activa
De raad stelt in een afzonderlijke nota nadere regels voor het beleid over waardering, activering en afschrijving vast. Ook stelt de raad een afschrijvingstabel vast.
Artikel 8. Voorziening voor oninbare vorderingen
1.Voor openstaande vorderingen betreffende belastingen en heffingen wordt, met uitzondering van individuele vorderingen groter dan € 25.000,-, een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het onderstaande percentage van oninbaarheid.
Uitgangspunten oninbaar publiekrechtelijk (T = Dienstjaar).
Vorderingen T -1: 25% oninbaar
Vorderingen T- 2: 50% oninbaar
Vorderingen T -3: 75% oninbaar
Vorderingen T -5 of eerder: 100% oninbaar
2.Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.
Artikel 9. Reserves en voorzieningen
In de begroting en de jaarrekening wordt een toelichting gegeven op het doel en de stand van de reserves en voorzieningen.
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en dienstendie worden geleverd, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente betrokken.
Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.
Bij de begroting worden de salarissen zoveel als mogelijk direct toegerekend aan een taakveld, waarbij het geraamde salaris per medewerker over maximaal 4 taakvelden wordt verdeeld. Per taakveld wordt minimaal 10% van het salaris toegerekend. Indien meer dan 90% van de werkzaamheden voor een specifiek taakveld wordt verricht dan wordt het volledige salaris aan dat taakveld toegerekend.
Bij de jaarrekening worden de werkelijke salariskosten conform de verdeling van de begroting toegerekend aan de taakvelden. Met uitzondering van de grondexploitatie, investeringen en subsidieprojecten, waarbij toerekening plaatsvindt op basis van de werkelijke uren ten opzichte van een standaard van 1.400 uur per fte.
Bij de begroting wordt het overheadpercentage bepaald. Voor het bepalen van het overheadpercentage worden de totale overheadkosten gedeeld door het totaal van de geraamde directe lasten van de salarissen. Voor de toerekening van de overheadkosten, zoals bedoeld in lid 1, wordt het overheadpercentage vermenigvuldigd met de aan het taakveld direct toegerekende lasten van de salarissen.
Bij de jaarrekening wordt het overheadpercentage van de begroting vermenigvuldigd met de werkelijk aan het taakveld toegerekende lasten van de salarissen.
Bij de begroting wordt in het percentage van de omslagrente de rente over de reserves en de voorziening verliesgevende complexen meegenomen.
Het percentage van de omslagrente wordt herrekend bij de jaarrekening op basis van werkelijke rentelasten en de werkelijke boekwaarde op 1 januari. Herrekening van de rente vindt niet tussentijds plaats. De uitkomst van de omslagrente wordt zowel bij de begroting als bij de jaarrekening op een half procent afgerond.
Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het college doet de raad jaarlijks, uiterlijk in december voor aanvang van het nieuwe jaar, een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen en heffingen.
Artikel 12. Financieringsfunctie
Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste en tweede lid en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een Treasurystatuut. Hierbij worden de bepalingen van de Wet Financiering Decentrale Overheden, de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) en de uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden, waarbij prudent beheer een basisvoorwaarde is, in acht genomen. Het college zendt het Treasurystatuut ter kennisgeving aan de raad.
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
De Financiële verordening gemeente Son en Breugel (vastgesteld in de raadsvergadering van 30 september 2004) wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.
In z’n algemeenheid is gekozen voor de minimale variant van deze financiële verordening. Dat houdt in dat invulling is geven aan dat wat artikel 212 van de Gemeentewet vraagt. Dit houdt tevens in dat niet alles wat in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) en diverse raadsbesluiten is vastgelegd onverkort in deze verordening is opgenomen. Met name als het gaat om nadere invullingen van het aantal tussentijdse rapportages, te maken nota’s en de frequentie daarvan geldt dat de raad hier te allen tijde besluiten over kan nemen. De concrete invulling van het financiële beleid krijgt hoofdzakelijk via de reguliere P&C-cyclus vorm. Door hier via deze verordening niet tot in detail afspraken over te maken wordt voorkomen dat bij elke wijziging in de P&C-cyclus of bij elke wijziging van een financiële beleidsregel ook de financiële verordening aangepast moet worden. Ook wordt voorkomen dat er werkzaamheden op basis van deze verordening moeten worden verricht waar de raad, om wat voor reden dan ook, op dat moment geen behoefte aan heeft.
Het begrip administratie is gedefinieerd ten behoeve van artikel 14 van de verordening.
Het begrip afdeling is gedefinieerd ten behoeve van de artikelen 14 en 15 van de verordening.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.
Het tweede lid regelt dat de taakvelden op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld.
Het derde lid bepaalt dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren vaststelt. Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, die zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.
Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het artikel schrijft voor, dat de baten en lasten onder de programma’s in de begroting per taakveld worden weergegeven.
In het derde lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten via het vaststellen van de begroting mogelijk te maken.
Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.
Het eerste lid van het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast en deze nota draagt vaak de naam kadernota of voorjaarsnota.
In lid 2 t/m 4 wordt aangegeven hoe de jaarlijks te hanteren indexen worden bepaald.
Artikel 8 van het BBV zegt, dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het vijfde lid van artikel 4 wordt deze wettelijke verplichtingen weergegeven.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Artikel 5 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. Het college kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s (eerste lid).
Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.
Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Als uitzondering kan het college in zogenaamde “brandzaken” budgetten met meer dan € 50.000,- overschrijden. Hiervan wordt de raad zo snel als mogelijk over geïnformeerd.
Artikel 6. Tussentijdse rapportage
De tussenrapportages zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Het tweede lid bevat bepalingen over de inhoud van de rapportage.
Artikel 7. Waardering & afschrijving vaste activa
In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 7 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de afzonderlijk vast te stellen afschrijvingstabel.
Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht.
Artikel 8. Voorziening voor oninbare vorderingen
Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen.
Vorderingen van de gemeente worden individueel beoordeeld op oninbaarheid. Maar voor de in het eerste lid genoemde gemeentelijke aanslagen, heffingen en bijstandsverstrekkingen wordt een voorziening getroffen op basis van het historisch percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per aanslag of heffing is bij dit soort vorderingen namelijk zeer bewerkelijk.
Artikel 9. Reserves en voorzieningen
De raad kan nadere regels over het beleid betreffende reserves en voorzieningen vaststellen. De begroting en jaarrekening voldoen beide in de mogelijkheid om actualisaties op deze onderdelen door te voeren. Hiervoor geldt dat dit niet noodzakelijkerwijs via een aparte nota moet plaatsvinden.
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.
Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.
Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.
In het derde lid wordt aangegeven hoe op begrotingsbasis de salariskosten aan taakvelden worden toegerekend en hoe bij de jaarrekening de werkelijke salariskosten aan taakvelden worden toegerekend.
Het vierde lid geeft aan hoe bij de begroting het overheadpercentage wordt bepaald en hoe bij de jaarrekening op basis van de werkelijke salariskosten het overheadpercentage aan het taakveld wordt toegerekend.
In het vijfde lid wordt aangegeven dat bij de begroting in het percentage van de omslagrente de rente over de reserves en de voorziening verliesgevende complexen wordt meegenomen. Het percentage van de omslagrente wordt herrekend bij de jaarrekening op basis van werkelijke rentelasten en de werkelijke boekwaarde op 1-1. Herrekening van de rente vindt niet tussentijds plaats.
Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Artikel 11 bepaalt, dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt.
Artikel 12. Financieringsfunctie
Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Het artikel verwijst naar het Treasurystatuut, daarin staan de kaders voor het financieringsbeleid.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het BBV geeft in de artikelen 16 tot en met 21 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan.
Onder artikel 14 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.
Artikel 15. Financiële organisatie
Artikel 15 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.
Artikel 15 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand, dat het college een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt.
Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan de gemeentelijke inkoopvoorwaarden.
Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.
In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.
De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.
De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Artikel 16 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.
Artikel 17. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later.
De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in artikel 17 een overgangsbepaling opgenomen.
Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel
Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (eerste lid artikel 75 van de Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c van de Gemeentewet). De financiële verordening moet worden gepubliceerd.
Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 van de Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet (artikel 215 van de Gemeentewet).