Nr. 016.015.0019
De raad van de gemeente Twenterand;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
besluit:
vast te stellen de:
Verordeningop de heffing en de invordering van
onroerendezaakbelastingen Twenterand
2017
Artikel 1 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam "onroerendezaakbelastingen" worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die -naar de omstandigheden
beoordeeld- bij het begin van het kalenderjaar een onroerende
zaak, als zijnde een niet-woning, al dan niet krachtens
eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruikt,
verder te noemen gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik is gegeven (verder: de gebruiker), aangemerkt als
gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven
(verder: de gebruikgever); de gebruik gever is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op de gebruiker;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter
beschikking is gesteld.
- 3.
Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het
kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld,
tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die
op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is
vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend
aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde
voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar
valt.
- 2.
Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van
hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, wordt de
heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 20,
tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is
geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de
waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig
geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open
grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die
bedrijfsmatige aangewend wordt voor de kweek of teelt van
gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te
gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek
of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat
uit de in onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten
van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen
landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel
b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de
daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door
rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon
ten doel stellen, beheerd worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd
door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige
werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering
van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- i.
tot de onroerende zaak behorende, daaraan al dan niet aard- of
nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden
met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als
gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt
voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden
gebruikt voor het geven van onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen -niet zijnde gebouwen- welke zijn geplaatst ten
gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het
verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,
verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen,
banken, abri's, hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in
beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen
als woning.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid
bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor
zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf
voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van
gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan
wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
- 1.
De belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.
- 2.
Het percentage bedraagt voor:
- a.
Bij de gebruikersbelasting
- -
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning
dienen 0,1558 %.
- b.
Bij de eigenarenbelasting
- -
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen
0,1352 %;
- -
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning
dienen 0,1830%.
- 3.
Voor belastingbedragen tot maximaal € 10 vindt geen invordering plaats.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een
aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerendezaakbelastingen
of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk twee kalendermaanden na de
op het aanslagbiljet vermelde dagtekening.
- 2.
In afwijking van het eerste lid kunnen op verzoek van de
belastingplichtige de aanslagen worden betaald in zoveel gelijke
termijnen als er na de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in
het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal
termijnen ten minste twee bedraagt en maximaal 10, indien aan het
navolgende wordt voldaan:
- a.
het totaal bedrag van de op één aanslagbiljet verenigde
aanslagen onroerende
zaakbelastingen of andere belastingen moet minder zijn dan €
6.500,--;
- b.
de verschuldigde bedragen moeten door middel van automatische
betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige
kunnen worden afgeschreven.
- 3.
De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het
aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand
later.
- 4.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande
leden gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het dagelijks bestuur van het Gemeentelijk
Belastingkantoor Twente
Het dagelijks bestuur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente kan
nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de
onroerendezaakbelastingen.
Artikel 9 Overgangsrecht
De "Verordening onroerende zaakbelastingen 2016" vastgesteld bij
raadsbesluit van 15 december
2015 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van
ingang van de
heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare
feiten die zich voor die
datum hebben voorgedaan.
Artikel 10 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.
Artikel 14 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening onroerendezaakbelastingen
2017’.