Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Buren

Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige of belanghebbende in een keuzesituatie 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBuren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige of belanghebbende in een keuzesituatie 2016
CiteertitelBeleidsregels aanwijzen belastingplichtige of belanghebbende in een keuzesituatie 2016
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet
  2. Wet Waardering Onroerende Zaken

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-2016Wijziging

01-03-2016

Gemeenteblad nummer 38232, d.d. 29-03-2016

B&W/16/01917

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige of belanghebbende in een keuzesituatie 2016

Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige of belanghebbende in een keuzesituatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren;

gelet op het bepaalde in:

  • ·

    artikel 1 van de Verordening op de heffing en invordering van Onroerende-zaakbelastingen gemeente Buren;

  • ·

    artikel 3 van de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing gemeente Buren;

  • ·

    artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering hondenbelasting gemeente Buren;

zoals deze verordeningen laatstelijk zijn vastgesteld, vervangen of gewijzigd;

 

gelet op het bepaalde in Hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken;

 

Besluit :

Vast te stellen de volgende beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige of belanghebbende in een keuzesituatie.

 

Algemeen

In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich mee dat meer personen belastingplichtig kunnen zijn voor één belastingobject (een onroerende zaak, een perceel, een hond). In de gevallen waarin dat voorkomt mag de gemeente de aanslag op naam van één van de belastingplichtigen stellen.

In die gevallen hanteert de gemeente Buren een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt.

 

Wanneer is een aanwijzing van de belastingplichtige nodig?

  • I.

    Bij de Onroerendezaak-belastingen eigenaar en de rioolheffing:

    Als de onroerende zaak of het perceel eigendom is van meer dan één persoon.

  • II.

    Bij de hondenbelasting:

    Als het huishouden dat de houder is van de hond(en) uit meer dan één persoon bestaat.

  • III.

    Bij de aanwijzing van een WOZ-belanghebbende:

    - Als voor één eigendom meerdere personen als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. (gelijksoortige, bijvoorbeeld in gemeenschap van goederengehuwde echtgenoten)

    - Als voor het gebruik meerdere personen als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. (meerdere bewoners)

     

Artikel 1 Voorkeursvolgorde

Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt, indien er met betrekking tot één onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, de aanslag in onderstaande volgorde gesteld op naam van:

1.1 de beperkt gerechtigde, waarbij de volgende voorkeursvolgorde geldt:

1.1.1 de vruchtgebruiker dan wel de gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning;

1.1.2 de opstaller, met uitzondering van degene die een afhankelijk opstalrecht, dan wel een opstalrecht ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van onder- of bovengrondse leidingen heeft;

1.1.3 de erfpachter of beklemde meier;

1.2 de eigenaar of de appartementsgerechtigde;

1.3 degene die op andere wijze als genothebbende naar voren komt, daaronder begrepen de bezitter.

Artikel 2

Bij de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

2.1 indien er binnen één categorie genothebbenden personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in de gemeente Buren wonen of gevestigd zijn:

2.1.1 degene die door het kadaster als voornaamste eigenaar is aangewezen;

2.1.2 degene die ook als gebruiker bekend staat;

2.1.3 degene die in de gemeente woont of is gevestigd;

2.1.4 degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;

2.1.5 een natuurlijk persoon boven een niet-natuurlijk persoon;

2.1.6 bij gelijke aandelen de oudste in leeftijd;

2.1.7 degene die bij het team Belastingen als genothebbende of gebruiker bekend is;

2.2 indien er binnen één categorie genothebbenden geen personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in de gemeente Buren wonen of gevestigd zijn, maar wel personen die volgens de beschikbare gegevens elders in Nederland wonen of gevestigd zijn:

2.2.1 degene die door het kadaster als voornaamste eigenaar is aangewezen;

2.2.2 degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;

2.2.3 een natuurlijk persoon boven een niet-natuurlijk persoon;

2.2.4 bij gelijke aandelen de oudste in leeftijd;

2.2.5 degene die bij het team Belastingen als genothebbende of gebruiker bekend is;

2.3 indien er binnen één categorie genothebbenden geen personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in Nederland wonen of gevestigd zijn, maar wel personen die volgens de beschikbare gegevens in het buitenland wonen of gevestigd zijn:

2.3.1 degene die door het kadaster als voornaamste eigenaar is aangewezen;

2.3.2 degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;

2.3.3 degene die bij het team Belastingen als genothebbende of gebruiker bekend is;

Artikel 3

Met betrekking tot de Onroerende-zaakbelastingen die worden geheven van gebruikers van niet-woningen, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

3.1 degene die ook als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt aangemerkt;

3.2 degene die in de registratie van de Kamer van Koophandel het adres als vestigingsadres voert;

3.3 in het geval van meerdere vennoten of maten, de oudste in leeftijd;

3.4 degene die op andere wijze als gebruiker naar voren komt, bijvoorbeeld uit een huurcontract.

Artikel 4

Met betrekking tot de Hondenbelasting wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

4.1 als er al een aanslag wordt opgelegd aan een persoon op dat adres, wordt de aanslag hondenbelasting ook aan deze persoon opgelegd. Zie artikel 5.

4.2 degene die via de gemeentelijke basisregistratie personen (BRP) als gebruiker wordt aangemerkt;

4.3 degene die het langst in het belastingobject, dan wel het object waar de hond wordt gehouden, woont;

4.4 degene die het belastingobject, dan wel het object waar de hond wordt gehouden, het langst gebruikt;

4.5 de oudste in leeftijd, in geval van gelijktijdige vestiging in het belastingobject c.q. het object waar de hond wordt gehouden;

4.6 degene die het grootste deel van het belastingobject, dan wel het object waar de hond wordt gehouden, gebruikt;

4.7 degene die de huur van het hele belastingobject, dan wel het object waar de hond wordt gehouden, betaalt aan een elders wonende verhuurder;

4.8 degene die op andere wijze als gebruiker van het belastingobject of houder van de hond naar voren komt.

Artikel 5

Voor zover aanslagen van verschillende gemeentelijke belastingen worden verenigd op één aanslagbiljet, worden deze in onderstaande volgorde ten name gesteld van de belastingplichtige die:

5.1 op basis van de onderdelen 1 en 2 kan worden aangewezen;

5.2 op basis van het onderdeel 3 kan worden aangewezen;

5.3 op basis van onderdeel 4 kan worden aangewezen.

Artikel 6

De artikelen 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing wanneer:

6.1 de aanslag kan worden opgelegd aan degene die met betrekking tot het voorgaande belastingtijdvak of kalenderjaar de aanslag heeft gekregen, gezorgd heeft dat de aanslag is betaald en nog steeds belastingplichtig is;

6.2 bij het team Belastingen bekend is dat één van de mogelijke belastingplichtigen de aanslag op zijn/haar naam wil hebben. Dit mag niet leiden tot een situatie dat de belasting niet kan worden betaald of ingevorderd.

Artikel 7

Wanneer de belasting wordt geheven over een belastingtijdvak, is de situatie aan het begin van het tijdvak bepalend voor de toepassing van de voorkeursvolgorde. Als de belastingplicht later aanvangt, telt de situatie bij aanvang van de belastingplicht.

Artikel 8

Aangezien de voorkeursvolgorde erop is gericht de aanslag op te leggen aan een belastingplichtige die in staat wordt geacht om de belasting te betalen, kan de ambtenaar ook tot een andere keuze komen dan uit de voorkeursvolgorde zou volgen.

Artikel 9

Wijzigingen kunnen – wanneer de gemeente al een aanslag aan een belastingplichtige heeft opgelegd – pas plaatsvinden met ingang van het eerstvolgende belastingtijdvak.

Artikel 10

Wanneer in uitzonderingsgevallen, door welke oorzaak dan ook, een aanslag wordt opgelegd in afwijking van het in de voorgaande onderdelen bepaalde, is die aanslag alleen ongeldig als er sprake is van willekeur.

Artikel 11

Indien een belasting niet wordt geheven bij wege van aanslag maar op een andere wijze, gelden de bepalingen in de artikelen 1 tot en met 10 ook.

Artikel 12

12.1 In de gevallen dat er een keuzesituatie bestaat met betrekking tot de tenaamstelling van een beschikking ingevolge hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, zijn de artikelen 1 tot en met 11, voor zover zij betrekking hebben op de Onroerende-zaakbelastingen, van overeenkomstige toepassing:

12.2 In de gevallen dat er een keuzesituatie bestaat met betrekking tot de tenaamstelling van een beschikking ingevolge hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, voor zover zij betrekking hebben op de het aanwijzen van een belanghebbende als gebruiker, wordt de beschikking in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

12.2.1 de oudste in leeftijd;

12.2.2 de langst wonende op dat adres;

12.2.3 degene die op een andere wijze als gebruiker naar voren komt.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Het besluit van 14 juli 2015 ‘beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige of belanghebbende in een keuzesituatie’ wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van inwerkingtreding;

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking;

Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Beleidsregels aanwijzen belastingplichtige of belanghebbende in een keuzesituatie 2016’;

 

Maurik, 15 februari 2016

Het college van burgemeester en wethouders van Buren,

De burgemeester, J.A. de Boer MSc.

De secretaris,mr. R.P. van der Starre

Bijlage: Toelichting op de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie

Inleiding

Deze toelichting bestaat uit twee delen, te weten:

1 een algemeen deel

2 een toelichting op onderdelen.

De Werkgroep gemeentelijke belastingen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de modelbeleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie vastgesteld. Bij het vaststellen van de beleidsregels voor de gemeente Buren is hierbij zoveel mogelijk aangesloten. De oude beleidsregels zijn op een aantal punten redactioneel aangepast. Daarom zijn deze opnieuw vastgesteld.

Algemeen

1 Belastingplicht

De belastingplicht voor de gemeentelijke belastingen vloeit voort uit de verschillende belastingverordeningen, die gebaseerd zijn op de belastingbepalingen van de Gemeentewet. In sommige gevallen is het mogelijk dat voor hetzelfde belastbare feit verschillende belastingplichtigen kunnen worden aangewezen. De aanwijzing van de belastingplichtige in deze gevallen moet wel berusten op van te voren vastgestelde en bekendgemaakte criteria.

De redelijkheid brengt mee dat degene die de aanslag krijgt een evenredig deel van de verschuldigde belasting kan verhalen op de mede-belastingplichtigen. Elk van de belastingplichtigen is namelijk hoofdelijk schuldenaar.

2 Beleidsregels

Op grond van jurisprudentie is het nodig beleid vast te stellen en bekend te maken met betrekking tot de keuzevrijheid bij de tenaamstelling van de aanslag wanneer er meer dan één belastingplichtige valt aan te wijzen.

 

Het aanwijzen van de belastingplichtige die de aanslag op naam krijgt, moet in deze gevallen op basis van vaste regels gebeuren en mag niet willekeurig zijn. Het beleid dat de gemeente hierbij voert, moet worden neergelegd in algemene, voor belanghebbenden tijdig kenbare beleidsregels (zie onder meer Hof 's-Hertogenbosch 29 november 1989, nr. 1007/1989, A, EK IX, Belastingblad 1990, blz. 304; Hof 's-Gravenhage 1 maart 1991, nr. 4354/89, EK IV, Belastingblad 1991, blz. 683; Hof 's-Gravenhage 21 mei 1992, nr. 91/1782, EK VIII, Belastingblad 1992, blz. 682 en Hoge Raad 15 februari 1995, nr. 30.248, Belastingblad 1995, blz. 268). Hof Amsterdam ziet geen aanleiding te veronderstellen dat het stellen van beleidsregels en het bekendmaken daarvan niet van toepassing zou zijn voor de afvalstoffenheffing indien er sprake is van meer dan één feitelijke gebruiker (Hof Amsterdam 29 april 1994, nr. 93/2462, EK VII, Belastingblad 1994, blz. 543).

 

In verband hiermee moet worden aangenomen dat hetzelfde geldt voor andere gemeentelijke belastingen waarbij een keuze bevoegdheid bestaat met betrekking tot het opleggen van de aanslag op naam van één van de belastingplichtigen.

3 Voor welke gemeentelijke belastingen beleidsregels?

Zoals gezegd vloeit de belastingplicht voor de gemeentelijke belastingen voort uit de diverse belastingverordeningen. Bij het vaststellen van de beleidsregels heeft de gemeente aangesloten bij de omschrijving van de belastingplicht in de belastingverordeningen, waarbij zich een keuzevrijheid voordoet of kan voordoen.

4 Voor welke gemeentelijke belastingen geen beleidsregels?

Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige zijn nodig wanneer er een keuzevrijheid bestaat. Indien die keuzevrijheid niet aanwezig is, zijn dus geen beleidsregels nodig. Gelet op de omschrijving van de belastingplicht in de verordeningen is dit het geval bij de toeristenbelasting, de lijkbezorgingsrechten en de leges.

 

Indien belastingplichtig is de aanvrager, dan wel degene aan wie de dienst wordt verleend, is het niet nodig om beleidsregels vast te stellen. In beginsel is de aanvrager belastingplichtig. Aangezien deze bij de gemeente bekend is, zal aanwijzing als belastingplichtige geen problemen opleveren. Indien de gemeente een andere belanghebbende bij de dienstverlening dan de aanvrager als belastingplichtige wil aanwijzen, kan het noodzakelijk zijn beleidsregels te formuleren.

 

Het kan voorkomen dat een aanvraag wordt gedaan door meer dan één persoon of instantie, bijvoorbeeld bij aanvragen voor een bouwvergunning. De persoon aan wie de dienst wordt verleend, is belastingplichtig. De gemeente heeft hier geen keuzevrijheid. Degene die (het meest) profijt heeft van de gemeentelijke dienstverlening dient als belastingplichtige te worden aangewezen. Dit dient naar de omstandigheden te worden beoordeeld.

5 Doelstelling bij het hanteren van de beleidsregels

Bij het vaststellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige is het belangrijk dat de gekozen voorkeursvolgorde een eenvoudige en doelmatige uitvoeringspraktijk bevordert. Hiertoe moet ook worden gerekend een doelmatige invordering. Voorkomen moet worden dat aanslagen worden opgelegd aan belastingplichtigen van wie moet worden gevreesd dat geen betaalcapaciteit aanwezig is.

Toelichting op de onderdelen

Algemeen

In dit onderdeel wordt in korte algemene bewoordingen weergegeven waarom en tot welk doel de beleidsregels worden vastgesteld. De voorkeursvolgorde is gebaseerd op veronderstelde betaalcapaciteit en doelmatige, dan wel doeltreffende heffing en invordering. Hoge Raad van 17 oktober 2008, nr. 42753, LJN: BF9110, overweegt:

 

‘dat het een gemeente vrijstaat om, als zij ervoor kiest om één van de gebruikers aan te slaan, bij de keuze welke gebruiker zij in de heffing betrekt (mede) rekening te houden met de kans dat de aanslag bij hem kan worden geïnd. Indien (ten minste) één van de gebruikers geen verhaal biedt, is de gemeente niet gehouden om gebruik te maken van de (…) mogelijkheid om de aanslag op te leggen aan alle belastingplichtigen tezamen. Ook indien een dergelijke aanslag wordt opgelegd, zal de gemeente immers een keuze moeten maken wie van de gebruikers zij zal aanspreken, zij het dan in het kader van de invordering. Ook bij die keuze mag de gemeente rekening houden met de draagkracht van de hoofdelijk aansprakelijke belastingschuldigen (vgl. HR 2 november 2001, nr. C00/004, NJ 2002,24).’

 

Met ingang van 2005 wordt de WOZ-beschikking op één biljet verenigd met de aanslag(en) onroerende-zaakbelastingen (OZB). Hierdoor zijn de beleidsregels ten aanzien van de OZB automatisch van overeenkomstige toepassing op het aanwijzen van een WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie. Om iedere twijfel weg te nemen zijn deze beleidsregels in onderdeel 12 van overeenkomstige toepassing verklaard voor het aanwijzen van een WOZ-belanghebbende.

Artikel 1 voorkeursvolgorde

Onderdeel 1 Voorkeursvolgorde bij verschillende categorieën genothebbenden

Met betrekking tot een onroerende zaak kan sprake zijn van verschillende genothebbenden: de eigenaar, de bezitter of de beperkt gerechtigde. Indien één van dezen in een gemeentelijke belasting moet worden betrokken, kunnen zich met betrekking tot het aanwijzen van de belastingplichtige twee keuzemogelijkheden voordoen, te weten:

  • ·

    a. een keuze tussen de hier genoemde categorieën genothebbenden;

  • ·

    b. een keuze binnen één categorie genothebbenden.

 

In onderdeel 1 is een voorkeursvolgorde bepaald indien sprake is van verschillende categorieën genothebbenden. Opgemerkt wordt dat artikel 253 van de Gemeentewet hier niet van toepassing is. In dit artikel wordt bepaald dat indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van één van hen kan worden gesteld. Dit artikel ziet bijvoorbeeld op de gevallen waarin sprake is van genothebbenden krachtens een 'zakelijk recht' van dezelfde soort.

 

De wetgever gaat er van uit dat bij verschillende soorten 'zakelijke rechten' met betrekking tot één onroerende zaak er maar één belastingplichtig kan zijn, en wel degene die het genot van de vruchten van de onroerende zaak heeft (Kamerstukken II 1988/89, 21135, nr. 3, blz. 25, 26; heeft geleid tot de Invoeringswet Invorderingswet, Stb. 1990, 222). Indien met betrekking tot onroerende zaken in de kadastrale legger naast de eigenaar tevens een andere 'zakelijk gerechtigde' is vermeld, wordt degene die het afgeleide zakelijke recht heeft als genothebbende krachtens 'zakelijk recht' voor de onroerende- zaakbelastingen aangemerkt. Bij meer dan één beperkt recht ten aanzien van één onroerende zaak is de algemene regel dat degene die een beperkt recht heeft dat is afgeleid van het recht van iemand die bij afwezigheid van het tweede beperkte recht als genothebbende krachtens beperkt recht zou worden aangemerkt, als belastingplichtige wordt aangemerkt. Is er sprake van een afhankelijk opstalrecht, dan zijn opstal en ondergrond twee afzonderlijke objecten. De opstaller is genothebbende van de opstal, de eigenaar is genothebbende van de ondergrond. De Hoge Raad verstaat onder een afhankelijk opstalrecht het recht dat wordt gevestigd als aanvulling op en verbonden aan een eerder, dan wel tezelfder tijd aangegane overeenkomst met betrekking tot de onroerende zaak (Hoge Raad 7 maart 1979, nr. 20.860, BNB 1979/126). Bij een zelfstandig opstalrecht worden ondergrond en opstal als één object aangemerkt. De opstaller is belastingplichtig voor het geheel (Hoge Raad 21 oktober 1992, nr. 28.641, BNB 1993/9, Belastingblad 1992, blz. 840).

 

De vraag is of degene die het genot van de vruchten heeft eenduidig en eenvoudig is aan te wijzen. Bij bloot eigendom en een beperkt recht met betrekking tot een onroerende zaak kan dit inderdaad. Moeilijker wordt het indien op een onroerende zaak meer dan één beperkt recht is gevestigd. Welk beperkt recht gaat dan voor? Voor de waterschappen is voor de watersysteemheffing voor gebouwde en ongebouwde onroerende zaken en natuurterreinen in artikel 119, tweede lid, onder a. van de Waterschapswet bepaald dat heffingsplichtig is de beperkt gerechtigde en niet de eigenaar (behalve de uitzondering in onderdeel b. bij een recht van opstal ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van onder- of bovengrondse leidingen). Bij verschillende soorten van genot krachtens beperkt recht geldt op grond van het derde lid de volgende volgorde van voorrang:

  • 1.

    de vruchtgebruiker;

  • 2.

    de opstaller;

  • 3.

    erfpachter of beklemde meier.

 

Het hier niet genoemde recht van gebruik en bewoning kan op grond van artikel 226 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek met het recht van vruchtgebruik worden gelijkgesteld. Het evenmin genoemde appartementsrecht kan worden beschouwd als een vorm van mede-eigendom, zodat de voorkeursvolgorde van artikel 119, tweede lid, onder a., Waterschapswet daarop niet van toepassing is.

 

Uit de gekozen volgorde kan worden afgeleid dat de Waterschapswet wil uitkomen bij de daadwerkelijk genothebbende.

 

Daarom is de voorkeursvolgorde in onderdeel 1 afgestemd op de regeling in artikel 119 van de Waterschapswet. Voor de onroerende-zaakbelastingen is het bepaalde in de Waterschapswet mede van belang in verband met de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Het waardegegeven wordt ook gebruikt door de waterschappen en de Belastingdienst. Het is van belang dat gemeenten, waterschappen en Belastingdienst voor zover mogelijk dezelfde belastingplichtige aanwijzen.

 

Ook de bezitter kan belastingplichtig zijn. Bezitter is degene die een goed houdt voor zichzelf (artikel 108 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek). Daarbij gaat het met name om de uitoefening van de feitelijke macht (artikel 113, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek).

 

Van bezit moet worden onderscheiden de economische eigendom. De economische eigenaar is geen bezitter in even vermelde zin. Deze houdt namelijk niet voor zichzelf, maar voor de juridische eigenaar. De economische eigenaar kan daarom nooit te goeder trouw bezitten, dat is houden voor zichzelf, zonder de juridische eigendom te hebben. De juridische eigenaar aanvaardt in een dergelijke situatie vrijwillig een beperking van zijn genot en is nog steeds belastingplichtig (Hoge Raad 29 november 1989, nr. 26.308, BNB 1990/43).

 

Overigens kan een bezitter - ook die te kwader trouw - volledig rechthebbende worden, namelijk in geval van verjaring (artikelen 99 e.v. van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek).

 

Aangezien de bezitter niet als zodanig in het kadaster wordt vermeld, zal de aanslag slechts dan ten name van de bezitter (kunnen) worden gesteld, indien degene die op grond van de kadastrale gegevens de aanslag heeft ontvangen kan aantonen dat hij geen genothebbende is (vergelijk artikel 220b, tweede lid, van de Gemeentewet). In verband hiermee is de bezitter als laatste in de voorkeursvolgorde opgenomen.

 

Samenvattend:

Belastingplichtig is degene die het (meest omvattende) genot heeft van de (on)roerende zaak. Als zodanig bestaat in beginsel geen keuzevrijheid. Beperkt recht gaat als afgeleid recht voor op (bloot-)eigendom. De gekozen voorkeursvolgorde is mede gebaseerd op artikel 24 Waterschapswet.

Artikel 2 Voorkeursvolgorde binnen één categorie genothebbenden

Indien er met betrekking tot één onroerende zaak meer dan één genothebbende krachtens bijvoorbeeld eigendom kan worden aangewezen, kan de aanslag worden opgelegd aan één van hen (artikel 253 Gemeentewet).

 

De vraag is wie de gemeente als belastingplichtige aanwijst. Daartoe dienen de beleidsregels in onderdeel 2. Daarbij is een onderscheid aangebracht, afhankelijk van de woon- of vestigingsplaats van de belastingplichtigen. De gegevens zijn in beginsel aan het kadaster te ontlenen. Maar ook de eigen gemeentelijke belastingadministratie, dan wel de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens kunnen als bron fungeren. In verband hiermee wordt in onderdeel 2.1 gesproken van 'beschikbare gegevens'.

 

Een gemeente kan een andere volgorde hanteren. Geen wetsbepaling verzet zich ertegen de aanslagen op naam van een andere eigenaar te stellen dan degene die het grootste aandeel bezit in de eigendom van de desbetreffende onroerende zaak (Hof Amsterdam 25 februari 1983, nr. 512/82, Belastingblad 1985, blz. 216). Het in onderdeel 2.1.1 opgenomen criterium kan een eerste schifting aanbrengen in de kring belastingplichtige genothebbenden. Met de keuze in onderdeel 2.1.5 voor de term 'niet-natuurlijk persoon' wordt bewerkstelligd dat ook maatschappen en dergelijke in de keuzevolgorde kunnen worden meegenomen. In de onderdelen 2.1.6 en 2.2.4 is gekozen voor een sekseneutraal criterium.

Artikel 3 Voorkeursvolgorde bij de onroerende-zaakbelastingen van gebruikers

Indien er verschillende gebruikers zijn met betrekking tot één onroerende zaak kan de aanslag worden opgelegd aan één van hen (artikel 253, eerste lid, van de Gemeentewet). Het is vaste jurisprudentie dat de gemeente hierbij is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het ging daarin steeds om gevallen waarbij gebruikers ieder voor zich een zelfstandige huishouding voerden. De beginselen van behoorlijk bestuur vergen in dat soort gevallen dat van de keuzevrijheid met betrekking tot de aanwijzing van de belastingplichtige met weloverwogen criteria, stelselmatig en niet willekeurig gebruik wordt gemaakt, en dat het daarbij gevoerde beleid wordt neergelegd in algemene, voor belanghebbenden tijdig kenbare beleidsregels. Daarbij moet worden bedacht dat de praktische gevolgen voor diegene van de medegebruikers van een onroerende zaak, te wiens name de aanslag wordt gesteld, zeer bezwaarlijk kunnen zijn in verband met de problemen die kunnen ontstaan bij het zoeken van verhaal op de medegebruikers. Zie Hof 's-Hertogenbosch 29 november 1989, nr. 1007/1989, A, EK IX, Belastingblad 1990, blz. 304; Hof 's-Gravenhage 1 maart 1991, nr. 4354/89, EK IV, Belastingblad 1991, blz. 683 en Hof 's-Gravenhage 21 mei 1992, nr. 91/1782, EK VIII, Belastingblad 1992, blz. 682 en Hoge Raad 15 februari 1995, nr. 30.248, Belastingblad 1995, blz. 268. Vergelijk ook Hof Amsterdam 29 april 1994, nr. 93/2462, EK VII, Belastingblad 1994, blz. 543 (inzake de afvalstoffenheffing).

Artikel 4 Voorkeursvolgorde bij de hondenbelasting

Bij gebruik van onzelfstandige gedeelten van een onroerende zaak of perceel, wordt voor de hondenbelasting de eigenaar/verhuurder in de heffing betrokken.

Artikel 5 Samenvoegen van aanslagen op één aanslagbiljet

Dit onderdeel regelt de aanwijzing van de belastingplichtige indien aanslagen van verschillende belastingen met toepassing van artikel 239 van de Gemeentewet worden verenigd op één aanslagbiljet. Aangezien de combinatie over het algemeen plaatsvindt met de aanslagen onroerende-zaakbelastingen, zullen de aanslagen, dan wel. het aanslagbiljet worden tenaamgesteld van de aangewezen belastingplichtige voor die belastingen. De voorkeursvolgorde sluit aan op deze praktijk.

 

Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 1995, nr. 30.248, blijkt overigens dat het beleid van het opleggen van de aanslag onroerende-zaakbelastingen aan degene die het langst in het pand stond ingeschreven niet willekeurig is en bovendien niet onzorgvuldig indien de gemeente vóór het opleggen van de aanslag degene op wiens naam de aanslag zal worden gesteld, hiervan op de hoogte stelt.

Artikel 6 Uitzonderingen op de voorkeursvolgorde

In dit onderdeel is een tweetal uitzonderingen op de voorkeursvolgorde in de voorgaande onderdelen opgenomen. De voorkeursvolgorde is geldig, tenzij onderdeel 6 van toepassing is. Ook in dit onderdeel komen de doelstellingen tot uitdrukking, namelijk een doelmatige uitvoeringspraktijk en invordering. Op deze manier wordt ook de voortgang van bestuurlijk handelen bevorderd, en recht gedaan aan het vertrouwen dat belastingplichtigen hebben in de handelwijze van de gemeente.

Artikel 7 Situatie bij aanvang belastingtijdvak beslissend

Voor de gemeentelijke belastingen die worden geheven naar een bepaald tijdstip is zonder meer duidelijk welk moment voor het beoordelen van de belastingplicht beslissend is. Voor de 'tijdvakbelastingen' is dit anders. In verband hiermee is in onderdeel 7 een tijdstip aangegeven.

Artikel 8 Doel van de voorkeursvolgorde rechtvaardigt afwijking daarvan

Het doel van de vastgestelde voorkeursvolgorde is een eenvoudige uitvoeringspraktijk en een doelmatige invordering. Deze doelstellingen kunnen ertoe leiden dat de gemeente in bepaalde gevallen afwijkt van de opgenomen volgorde. In onderdeel 8 is hiertoe de bevoegdheid geregeld. Daarmee wordt naar belanghebbenden toe duidelijkheid geschapen over het karakter van de voorkeursvolgorde.

Artikel 9 Wijzigingen in voorkeursvolgorde

In onderdeel 9 wordt tot uitdrukking gebracht dat, wanneer belastingplichtigen een andere tenaamstelling willen, daarmee eerst voor een volgend belastingjaar rekening kan worden gehouden. Het opleggen van een tweede primitieve aanslag is niet mogelijk.

Artikel 10 Afwijkingen van voorkeursvolgorde

Indien sprake is van verschillende belastingplichtigen met betrekking tot hetzelfde belastbare feit en zij ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de belastingschuld, kan een aan één van de belastingplichtigen opgelegde aanslag niet worden vernietigd en een andere (tweede) aanslag aan een andere belastingplichtige worden opgelegd. Dit betekent dat, wanneer door omstandigheden een aanslag is opgelegd in afwijking van de beleidsregels, die aanslag niet zonder meer ongeldig is. Van geval tot geval moet worden bekeken of de belastingheffende instantie gebonden is aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of dat er verschonende omstandigheden zijn. In verband hiermee is in onderdeel 10 een 'vrijwaringsclausule' opgenomen.

Artikel 11

In de voorgaande onderdelen wordt steeds gesproken over 'aanslag'. Het kan voorkomen dat een gemeente een belasting niet heft bij wege van aanslag, maar op andere wijze. Op grond van onderdeel 11 is de voorkeursvolgorde ook in die gevallen van toepassing. Voor de heffingswijze bij wege van voldoening op aangifte zijn beleidsregels overbodig.

Artikel 12

De beleidsregels voor het aanwijzen van een WOZ-belanghebbende waren voorheen geregeld in een afzonderlijk besluit, waarin de beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige van overeenkomstige toepassingen waren verklaard. Omdat vanaf 2005 de WOZ-beschikking met het aanslagbiljet wordt verenigd in één geschrift, heeft de gemeente ervoor gekozen om dit tot uitdrukking te brengen in één besluit dat zowel de belastingplicht regelt als de belanghebbende in het kader van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 13 Inwerkingtreding

De besluiten van 3 februari 1999, waarin al eerder beleidsregels voor het aanwijzen van belastingplichtigen en WOZ-belanghebbenden waren geregeld, worden ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding.

Dit besluit wordt gepubliceerd in de Stad Buren en wordt ook elektronisch bekendgemaakt. Drie dagen later treedt dit besluit in werking.