Organisatie | Zwartewaterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening Gemeente Zwartewaterland |
Citeertitel | Bouwverordening Gemeente Zwartewaterland |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-03-2012 | 14e wijziging | 29-03-2012 De 3 Watersteden, 2 mei 2012 | Onbekend |
Bouwverordening Gemeente Zwartewaterland 2004 vastgesteld 2 januari 2001, gewijzigd 22 november 2004, 19 december 2002, 27 mei, 2004 en 25 januari 2007, 9 september 2010 (14e serie wijzigingen inclusief de toelichting).
De Raad van de gemeente Zwartewaterland;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, d.d. 28 februari 2012;
Gezien de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten; kenmerk ECGR/U201101606, d.d. 20 september 2011;
Gelet op het bepaalde in artikel 8 van deWoningwet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad een Bouwverordening vaststelt;
Vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Bouwverordening:
Artikel A Wijzigingen van de Bouwverordening
-De Bouwverordening wordt gewijzigd conform de 14e serie wijzigingen van de Bouwverordening, zoals omschreven in de ledembrieven van de VNG;
Artikel B Overgangsgbepalingen
-Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming of een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend vóór 1 april 2012 en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de Bouwverordening van toepassing, zoals die luidden voor deze wijziging, tenzij de aanvrager aangeeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast;
-Deze wijzigingen treden in werking op moment van inwerking treden van het Bouwbesluit 2012.
Vastgesteld in de raadsvergadering van 29 maart 2012
Artikel 1.1 begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk; gebouw: een gedeelte van een gebouw.
Artikel 1.2 Termijnen (vervallen)
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente
Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:
2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.1 Aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen (vervallen)
Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden (vervallen)
Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
De tekst van het vierde lid wordt vervangen door: Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Het bevoegd gezag kunnen gedeeltelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 1.2.6, onderdeel e van de Bijlage van het Besluit indieningsvereisten voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn als bedoeld in Het bevoegd gezag kunnen gedeeltelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 1.2.6, onderdeel e van de Bijlage van het Besluit indieningsvereisten voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Woningwet, indien uit het in NVN 5725, uitgave 1999, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 1999 niet rechtvaardigen.
Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen (vervallen) Artikel 2.1.7 Bouwregistratie (vervallen)
Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen woonwagens en standplaatsen (vervallen)
Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen
Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (vervallen)
Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vervallen)
Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen (vervallen)
Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering omgevingsvergunning voor het bouwenverlening (vervallen)
Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek (vervallen)
Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het bouwen (vervallen)
Artikel 2.3.1 Welstandscriteria (vervallen)
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen vervallen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer.
Brandblusvoorzieningen (Vervallen)
Artikel 2.5.3A Brandweeringang(Vervallen)
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (Vervallen)
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn De voorgevelrooilijn is:
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is veriest, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het bouwen op de weg van:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn.
Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bnouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
Artikel 2.5.14 Ontheffing voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.
1.Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte.
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor;
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijdingvan de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
De tekst wordt vervangen door: In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties (Vervallen)
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties (Vervallen)
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties (vervallen)
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties (Vervallen)
Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties (Vervallen)
Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties (Vervallen)
Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties (Vervallen)
Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen (Vervallen)
Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen (Vervallen)
Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen (Vervallen)
Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid (Vervallen)
Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten (Vervallen)
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding (Vervallen)
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (Vervallen)
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (Vervallen)
Artikel 2.7.3A (facultatief) Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming (Vervallen)
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering (Vervallen)
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (Vervallen)
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen (Vervallen)
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen (Vervallen)
Artikel 3.1 De wijze van melden
4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking omgevingsvergunning voor het bouwen bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden (Vervallen)
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden (Vervallen)
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie (vervallen)
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw (Vervallen)
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (Vervallen)
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen (Vervallen)
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten (Vervallen)
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein (Vervallen)
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein (Vervallen)
Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder (Vervallen)
Artikel 4.11 Bouwafval (Vervallen)
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (Vervallen)
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen (Vervallen)
5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen (Vervallen)
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen (Vervallen)
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (Vervallen)
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheids-installaties en vluchtrouteaanduidingen(Vervallen)
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen (vervallen)
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere aard (vervallen)
Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven en logiesgebouwen (vervallen)
Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen (vervallen)
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding (Vervallen)
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (Vervallen)
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (Vervallen)
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering (Vervallen)
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (Vervallen)
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen (Vervallen)
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen (Vervallen)
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Artikel 5.4.1 Preventie (Vervallen)
6 Brandveilig gebruik (Vervallen)
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen (Vervallen)
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens en woonketen (Vervallen)
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid (Vervallen)
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne (Vervallen)
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen (Vervallen)
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op 10 personen.
Artikel 7.3.2 Hinder (Vervallen)
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. ReinheidArtikel 7.4.1 Preventie (Vervallen)
Paragraaf 5 WatergebruikArtikel 7.5.1 Verboden gebruik van water (Vervallen)
Paragraaf 6 InstallatiesArtikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties (Vervallen)
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen (Vervallen)
Artikel 8.1.2 Aanvraag omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen
Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing
Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen
Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen (Vervallen)
Artikel 8.1.7 Intrekking omgevingvergunningvoor het slopen (Vervallen)
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.2.1 omgevingsvergunning voor het slopen (Vervallen)
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen(Vervallen)
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein (Vervallen)
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden (Vervallen)
Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen (Vervallen)
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt (Vervallen)
Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest (Vervallen)
Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen (Vervallen)
Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen (Vervallen)
Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie
Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie
Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur (Vervallen)
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen eerste fase, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van ee project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen drie weken nadat door of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.
Het bevoegd gezag kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door het bevoegd gezag worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien het bevoegd gezag - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen het bevoegd gezag daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Alternatief 1: Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. Het reglement van orde van de welstandscommissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, voorziet in een procedurele opzet, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht in de toelichtende fase en de beraadslagingen.
Alternatief 2: Belanghebbenden hebben geen spreekrecht.
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de comissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen (Vervallen)
10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning (Vervallen)
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen (Vervallen)
Artikel 10.4 Overdragen mededeling (vervallen)
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek (Vervallen)
12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek (Vervallen
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen (Vervallen)
Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning (Vervallen)
Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding Vervallen
Artikel 12.6 Slotbepaling (Vervallen)
Gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1
Artikel 1 De bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening (vervallen)
Artikel 2 De bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening (vervallen)
Artikel 3 Funderingsplan (vervallen)
Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens (vervallen)
Artikel 5 Bouwveiligheidsplan (vervallen)
Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen (vervallen)
Artikel 7 Eisen ten aanzien van berekeningen (vervallen)
Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie
overeenkomst Welstands- en Monumentenadvisering
Het Overstichtingaande 1 januari 2006
2. Benoeming en samenstelling van de commissie
2.2.Samenstelling van de commissie
4. Werkwijze Bouw- en Woningtoezicht
6. Afwijking van het advies / second opinion
7. Evaluatie en aanpassing van de welstandsnota
9. Tarieven advisering overeenkomst
De welstandscommissie is een door de gemeenteraad benoemde commissie die aan het bevoegd gezag advies uitbrengt over de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2. Benoeming en samenstelling van de commissie
Voor de lokale leden en hun plaatsvervangers geldt een afwijkende procedure. Alvorens deze leden worden benoemd, overleggen het bevoegd gezag met Het Oversticht over het profiel van deze lokale leden. Er mogen maximaal twee lokale leden in de commissie worden benoemd. Lokale leden ontvangen via de gemeente een onkostenvergoeding.
2.2. Samenstelling van de commissie.: integrale welstands- en monumentencommissie
De commissie bestaat uit een voorzitter, twee gewone leden, de rayonarchitect van Het Oversticht en tenminste één monumentendeskundige. De rayonarchitect en de gewone leden zijn deskundig op het terrein van architectuur, stedenbouw en aanverwante vakgebieden. De commissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door externe deskundigen van het bureau van Het Oversticht of daarbuiten. Dit betreft disciplines als architectuurhistorie, bouwhistorie en landschapsarchitectuur. Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht, tenzij ze als commissielid zijn benoemd door de gemeente. In de integrale welstands- en monumentencommissie heeft één lokaal lid zitting.
De integrale commissie brengt bij wijzigingsplannen voor monumenten een advies uit, waarin zowel de aspecten op grond van de Woningwet 2002 (welstandsbeleid), als aspecten op grond van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke en provinciale monumentenverordeningen worden betrokken. In het geïntegreerde advies komt duidelijk naar voren welke aspecten betrekking hebben op de welstand en welke op de aanvraag om een monumentenvergunning. De commissie formuleert één gezamenlijke conclusie.
De integrale commissie kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden aanwezig zijn (waaronder de rayonarchitect of zijn plaatsvervanger) en waarvan twee leden deskundig zijn op het gebied van welstand. Voor de behandeling van monumentenplannen is daarnaast altijd de aanwezigheid van de monumentendeskundige of zijn plaatsvervanger vereist.
1.Toetsing van vergunningplichtige bouwwerken
De commissie is bevoegd om het bevoegd gezag te adviseren over de welstandsaspecten van reguliere en gefaseerde aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 44, lid 1 van de Woningwet 2002.
2.Toetsing van licht-vergunningplichtige bouwwerken
De commissie is bevoegd om het bevoegd gezag te adviseren over de welstandsaspecten van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 44, lid 2 van de Woningwet 2002.
Dde gemeente legt vergunningplichtige adviesaanvragen voor aan de gemandateerde rayonarchitect
De commissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria.
Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de commissie.
4. Toetsing van monumentenaanvragen door de welstands- en monumentencommissie
De commissie adviseert inzake wijzigingsplannen voor monumenten en de directe omgeving. (zie verder onder: 2.2. Samenstelling van de commissie, mogelijkheid 2, punt 3).
3.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
De commissie krijgt de opdracht om naast de wettelijke, ook niet wettelijk verplichte taken uit te voeren. Het betreft hier bijvoorbeeld:
3.2 Taakomschrijving commissieleden
De voorzitter is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. De voorzitter waakt er voor dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijke welstandsbeleid. Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer voor alle aanwezigen. Hij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een bepaald plan wil inspreken. Indien een plan in vooroverleg is besproken, geeft de voorzitter (of de rayonarchitect) een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces is besproken.
De voorzitter geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda. In de discussies draagt hij er zorg voor dat alle commissieleden hun mening voldoende naar voren kunnen brengen. Hij geeft na de inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag voor alle aanwezigen een korte en heldere samenvatting.
3.2.2. Taken van de gewone leden van de commissie
3.2.3. Taken van de rayonarchitect
De in de commissie zitting hebbende lokale leden geven op basis van hun ervaring met en inzicht in de ruimtelijke kwaliteit van de lokale samenleving een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Wanneer een lokaal lid een zakelijke binding heeft met een plan waarvoor advies wordt gevraagd, dan laat hij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen.
3.2.5. Taken externe deskundigen
De in de commissie zitting hebbende externe deskundigen geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Wanneer een extern deskundige een zakelijke binding heeft met een plan waarvoor advies wordt gevraagd, dan laat hij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie wordt verwacht en waarbij de extern deskundige een zakelijke binding heeft, treedt deze in overleg met de commissie en Het Oversticht tijdelijk terug.
3.2.6. Taken ambtelijk secretaris
4. Werkwijze 'BOUW- EN WONINGTOEZICHT'
De ambtenaar van BWT controleert of plannen (inclusief plannen die worden aangeboden voor vooroverleg) voldoen aan de indieningvereistenals genoemd in de Ministriele Regelning Omgevinsrecht (Mor) indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen. Onder “Gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan welstandscriteria” zijn hier als vereiste bescheiden aangegeven:
1. De rayonarchitect behandelt in de regel om de twee weken op locatie de adviesaanvragen. Hij heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig adviesaanvragen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de rayonarchitect alleen die aanvragen beoordeelt van een relatief geringe ruimtelijke betekenis, of van aanvragen waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. In geval van twijfel legt de gemandateerde de aanvraag alsnog voor aan de welstandscommissie.
5.2.1. Mandaat kleine commissie
De rayonarchitect brengt welstandsadviezen uit aan het bevoegd gezag over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand' (artikel 12, lid 1, Woningwet 2002). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota.
Een positief mandaat-welstandsadvies wordt uitgebracht door een stempel 'akkoord' op het adviesformulier te plaatsen. Een negatief mandaat-welstandsadvies (alleen bij licht-vergunningplichtige plannen) wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria uit de welstandsnota.
5.2.3. Toelichting opdrachtgever / ontwerper
Alleen de aanvrager of diens gemachtigde wordt altijd in de gelegenheid gesteld om de gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden zij dit op het daartoe bestemde formulier of rechtstreeks bij Bouw- en Woningtoezicht. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
5.3 Openbare vergadering van de commissie
5.3.1. Locatie, jaarrooster en agenda
De data en tijdstippen van de vergaderingen worden opgenomen in het jaarrooster. Deze data en tijdstippen en de locatie van iedere vergadering worden tijdig vóór de vergadering openbaar gemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel op een andere, naar het oordeel van het college van het bevoegd gezag, geschikte wijze.
De behandeling van plannen door de commissie is openbaar, tenzij de voorzitter, het bevoegd gezag, of de belanghebbende van oordeel is dat er op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur klemmende redenen aanwezig zijn voor geheimhouding. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor het formuleren van de conclusie, c.q. het advies.
5.3.2. Toelichting opdrachtgever / ontwerper
De aanvrager of diens gemachtigde kan (al dan niet op verzoek van de commissie) in de vergadering van de commissie waarin het betreffende plan wordt behandeld, dit plan nader toelichten. Zij kunnen dit vermelden op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij Bouw- en Woningtoezicht. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Alleen de aanvrager of diens gemachtigde heeft tijdens de openbare vergadering van de commissie waarin het betreffende plan wordt behandeld spreekrecht.
De commissie adviseert positief aan het bevoegd gezag omdat het plan niet strijdig is met redelijke eisen van welstand.
Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk. Bij het gunstige advies kan de commissie aanbevelingen doen voor aanpassingen van het plan.
De commissie is van mening dat het plan op onderdelen niet voldoet aan de toetsingscriteria uit de welstandsnota, tenzij aan de in het advies nauwkeurig nader omschreven voorwaarden (verwijzend naar de welstandscriteria) wordt voldaan.
De commissie geeft nauwkeurig aan welke onderdelen van het plan gewijzigd moeten worden.
De aanvrager krijgt vervolgens de gelegenheid zijn plan aan te passen, voor zover de gemeente van oordeel is dat dit nog binnen de resterende vergunningtermijn kan worden gerealiseerd.
Het bevoegd gezag kunnen ook besluiten om de voorwaarden van het welstandsadvies op te nemen in de omgevingsvergunning voor het bouwen.
De commissie is van oordeel dat het plan strijdig is met redelijke eisen van welstand. Een negatief welstandsadvies betekent dat een bouwplan ingrijpend gewijzigd moet worden. Adviseert de commissie negatief, dan geeft ze een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten.
De commissie kan het advies aanhouden wanneer meer informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is. Bouw- en Woningtoezicht geeft daarbij aan of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunningtermijn.
De commissie beoordeelt naast de welstandsaspecten de gevolgen voor de monumentalewaarden en adviseert het college van het bevoegd gezag gemotiveerd over het al dan niet verlenen van de monumentenvergunning.
6. Afwijking van het advies / second opinion
Het bevoegd gezag kan bij het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het advies van de commissie, indien zij van mening zijn dat de commissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of toegepast. De redenen voor de afwijking worden bij de bekendmaking van het besluit vermeld. Alvorens definitief te besluiten, bieden het bevoegd gezag de commissie de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies.
Het bevoegd gezag heeft op grond van artikel 44, lid 1 van de Woningwet de mogelijkheid om bij strijdigheid van een bouwplan met de redelijke eisen van welstand toch een omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, indien zij van oordeel zijn dat daarvoor gewichtige redenen zijn. De afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen gemotiveerd.
Het bevoegd gezag kan eventueel op advies van de commissie gemotiveerd afwijken van de in de gemeentelijke welstandsnota vastgelegde welstandscriteria. Dat kan in het geval dat een bouwplan niet voldoet aan de welstandscriteria, maar wel aan redelijke eisen van welstand. In die gevallen moet worden verwezen naar algemene beoordelingscriteria die in de welstandsnota zijn opgenomen.
7. Evaluatie en aanpassing van de welstandsnota
Het bevoegd gezag kunnen de commissie op grond van artikel 19 van de Woningwet vragen te adviseren over vergunningvrije bouwwerken die in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Dat is het geval wanneer het gaat om buitensporigheden in het uiterlijk van een bouwwerk die ook voor niet-deskundigen evident zijn. Hiervoor zijn in de welstandsnota algemene criteria opgenomen.
De tarieven voor de advisering worden jaarlijks door de Algemene Ledenvergadering van Het Overstichtvastgesteld.
Deze overeenkomst is onderdeel van de 'Dienstverleningsovereenkomst'.