Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Drents Overijsselse Delta

Besluit van het Dagelijks Bestuur van de Waterschap Drents Overijsselse Delta houdende regels omtrent sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen (Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel (SAW) 2016 Deel III, Waterschap Drents Overijsselse Delta )

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Drents Overijsselse Delta
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBesluit van het Dagelijks Bestuur van de Waterschap Drents Overijsselse Delta houdende regels omtrent sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen (Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel (SAW) 2016 Deel III, Waterschap Drents Overijsselse Delta )
CiteertitelSectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel (SAW) 2016 Deel III, Waterschap Drents Overijsselse Delta
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-01-201601-01-2020nieuwe regeling

05-01-2016

Elektronisch Waterschapsblad, 18-01-2016

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van het Dagelijks Bestuur van de Waterschap Drents Overijsselse Delta houdende regels omtrent sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen (Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel (SAW) 2016 Deel III, Waterschap Drents Overijsselse Delta )

 

Deel 3: overgangsrecht

Voorwoord

De SAW wijzigt regelmatig. Bij deze veranderingen wordt incidenteel afgesproken dat groepen ambtenaren het recht op “oude” afspraken houden. Dit overgangsrecht is gebundeld in dit deel 3 van de SAW.

Ieder overgangsrecht wordt ingeleid. Vervolgens is de oorspronkelijke tekst van het overgangsrecht uit de SAW letterlijk opgenomen. De originele datum van de tekst is vermeld. Waar nodig geven sociale partners gezamenlijk een toelichting op het overgangsrecht.

1 Wachtdienst

1. Wachtdienst

Inleiding

1 januari 2008 is een nieuwe wachtdienstregeling in de SAW opgenomen.

Daarbij is het volgende overgangsrecht afgesproken:

De ambtenaar die op 31 december 2007 in dienst was bij het waterschap en was aangewezen voor het verrichten van wachtdiensten had vóór 31 december 2007 een eenmalige keuze.

De ambtenaar kon kiezen voor de regeling van wachtdienst zoals deze luidt vanaf 1 januari 2008.

of

De ambtenaar kon kiezen voor de wachtdienstregeling van de artikelen 3.3.1 SAW, 3.3.2 SAW, 3.3.5 SAW en 3.3.6 SAW zoals deze luidden tot 31 december 2007, waarbij in artikel 3.3.6 lid 2 SAW de verwijzing naar artikel 3.3.4 SAW (afbouwregeling) gelezen dient te worden als een verwijzing naar de afbouwperiode naar het artikel in de SAW zoals deze luidt vanaf januari 2008.

In het overgangsrecht wordt verwezen naar artikel 3.3.4 SAW. Dit artikel regelt de afbouw. Door herindeling verandert het artikelnummer. 31 december 2013 is dit artikel 3.4.5 SAW.

SAW artikel 3.3.1, 3.3.2, 3.3.5 en 3.3.6 (31 december 2007)

Artikel 3.3.1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • 1

    Wachtdienst: Het buiten de voor hem geldende werktijden in opdracht van de werkgever verplicht bereikbaar en beschikbaar zijn van de ambtenaar om zo nodig arbeid te verrichten op basis van artikel 6.2.8, lid 2 onder c.

  • 2

    Extra gebondenheid: Wachtdienst, waarbij de ambtenaar verplicht is zich in of nabij zijn woning op te houden, dan wel op een andere door de (algemeen) directeur aangewezen plaats.

Artikel 3.3.2 Toeslag

De toeslag voor wachtdienst per uur bedraagt:

  • -

    op maandag t/m vrijdag 5%;

  • -

    op zater–, zon– en feestdagen 10%;

van het maximum van schaal 6 van de salarisschalen waterschapspersoneel;

In geval van extra gebondenheid zoals bedoeld in artikel 3.3.1 lid 2 worden de in dit artikel genoemde percentages met de helft verhoogd.

Artikel 3.3.5 Leeftijdsgrens

De verplichting tot het verrichten van wachtdiensten eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 58 jaar.

Artikel 3.3.6 Leeftijdsgarantie

  • 1

    De ambtenaar die de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt en gedurende ten minste tien voorafgaande jaren een maandelijkse wachtdienstvergoeding heeft genoten, behoudt deze vergoeding in de vorm van een toelage tot de beëindiging van zijn dienstverband. Deze toelage wordt berekend over de gemiddeld genoten maandelijkse wachtdiensttoelage over de laatste 24 maanden.

  • 2

    De ambtenaar die tijdens de in artikel 3.3.4 genoemde afbouwperiode de leeftijd van 58 jaar bereikt en gedurende ten minste tien voorafgaande jaren wachtdienst heeft verricht, behoudt de afbouwtoelage die hij, op het moment waarop hij de leeftijd van 58 jaar bereikt, geniet, tot de beëindiging van zijn dienstverband.

2 Seniorenregeling

2. Senioren regeling

Inleiding

Deze regeling gaf de oudere ambtenaar de mogelijkheid om tegen voorwaarden gedurende de laatste jaren van zijn werkzame leven minder te gaan werken. In de regeling werden de bijdrage van de oudere medewerker voor de organisatie en de wenselijkheid om op een gezonde manier de (pre)pensioenleeftijd te bereiken gecombineerd.

De regeling is 1 oktober 2009 beëindigd. De regeling is als overgangsrecht gebleven voor medewerkers die op 30 september 2009 deelnamen aan de regeling.

SAW paragraaf 4.5 Seniorenregeling (30 september 2009)

Artikel 4.5.1 Voorwaarden

  • 1.

    Met inachtneming van de bepalingen van deze regeling heeft de ambtenaar van 55 jaar en ouder recht op urenvermindering of taakverlichting tegen de in artikel 4.5.4 vastgestelde inhouding.

  • 2.

    Indien de ambtenaar kiest voor:

    • a.

      urenvermindering, heeft de ambtenaar van 55 jaar of ouder recht op 125 seniorenverlofuren per kalenderjaar. Voor de ambtenaar van 58 jaar en ouder wordt dit recht verhoogd tot maximaal 250 seniorenverlofuren per kalenderjaar. Voor de ambtenaar die de voor hem geldende spilleeftijd van de FPU heeft bereikt, wordt dit recht verder verhoogd tot maximaal 500 seniorenverlofuren per kalenderjaar. Onder de spilleeftijd wordt verstaan de spilleeftijden van de categorieën deelnemers zoals bepaald in het ‘Hoofdlijnenakkoord inzake aanpassing ABP-regelingen aan VPL-wetgeving’.

    • b.

      taakverlichting, stelt de werkgever in overleg met de ambtenaar vast hoeveel uren gemoeid zijn met de taken die niet meer uitgevoerd zullen worden. De ambtenaar blijft hetzelfde aantal uren werken. De ambtenaar van 55 jaar kan maximaal taken inleveren die corresponderen met 125 uren. Voor de ambtenaar van 58 jaar en ouder bedraagt dit 250 uren. De ambtenaar die de voor hem geldende spilleeftijd FPU heeft bereikt mag taken inleveren die maximaal corresponderen met 500 uur. Onder de spilleeftijd wordt verstaan de spilleeftijden van de categorieën deelnemers zoals bepaald in het ‘Hoofdlijnenakkoord inzake aanpassing ABP-regelingen aan VPL-wetgeving’.

  • 3.

    De ambtenaar die in de loop van het kalenderjaar de vereiste leeftijd voor deelname aan deze regeling bereikt mag in dat jaar naar evenredigheid deelnemen vanaf de eerste van de maand waarin hij deze leeftijd bereikt.

Artikel 4.5.2 Aanvraag

De ambtenaar die gebruik wil maken van urenvermindering of taakverlichting dient hiertoe een verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het verzoek wordt ingewilligd tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten.

Artikel 4.5.3 Evenredige spreiding

  • 1.

    De vermindering van uren of verlichting van taken moet evenredig over het jaar worden gespreid.

  • 2.

    In overleg tussen ambtenaar en werkgever kan worden afgeweken van lid 1:

    • a.

      als een andere wijze van invulling van de vermindering van uren of de verlichting van taken bijdraagt aan het gezond ouder worden van de ambtenaar; en

    • b.

      de wijze van opname de bedrijfsvoering niet onevenredig schaadt.

Artikel 4.5.4 Inhouding

De inhouding per uur bedraagt:

  • a.

    voor de uren tot en met 250, 0,04% van de bezoldiging, eindejaarsuitkering en vakantietoelage van de ambtenaar;

  • b.

    voor de uren vanaf 251, 0,02% van de bezoldiging, eindejaarsuitkering en vakantietoelage van de ambtenaar.

Artikel 4.5.5 Overige arbeidsvoorwaarden

Voor de grondslag van de berekening van ziektekosten–, pensioen– en VUT-fondspremie wordt de in artikel 4.5.4 genoemde inhouding buiten beschouwing gelaten.

Artikel 4.5.6 Beëindiging

De ambtenaar die deelneemt aan deze regeling kan deze deelname beëindigen – indien, voor zover en zodra de werkgever hiermee instemt.

Artikel 4.5.7 Deeltijdaanstelling

Voor de ambtenaar met een deeltijdaanstelling geldt het bepaalde in artikel 4.5.1 lid 2 naar rato van de individuele arbeidsduur.

Artikel 4.5.8 FPU

De ambtenaar die kiest om met deeltijd–FPU te gaan, kan geen gebruikmaken van de seniorenregeling.

Artikel 4.5.9 Uitsluiting

De ambtenaar die gebruik maakt van de seniorenregeling, kan niet gelijktijdig gebruikmaken van de in artikel 12.2.1 geboden mogelijkheid om meer uren te gaan werken.

Artikel 4.5.10 Duur

Deze regeling geldt tot 1 oktober 2009. Voor die datum zullen werkgevers en vakbonden in het kader van de bredere studie naar levensfasebewust personeelsbeleid, gezamenlijk onderzoeken welke maatregelen mogelijk zijn om medewerkers op een gezonde manier tot aan het pensioen werkzaam te laten zijn. Ook de mogelijkheid van een toekomstige op deze doelgroep toegesneden regeling, zonder hierbij het verboden onderscheid naar leeftijd te maken, wordt in deze studie betrokken. Hierbij worden ook de middelen die samenhangen met deze regeling betrokken.

Toelichting  

Voorjaar 2015 heeft het LAWA extern juridisch advies gevraagd welke uitleg aan het begrip spilleeftijd in artikel 4.5.1 lid 2 b moet worden gegeven?

De volgende uitleg wordt vanaf 1 september 2015 toegepast:

De verhoging van het aantal uren taakverlichting/seniorenverlof naar 500 wordt toe gestaan aan medewerkers, die daarom verzoeken, geboren zijn voor of na 1950 en die op 30 september 2009 reeds deelnamen aan de seniorenverlofregeling en daarbij is de leeftijd waarop medewerkers geboren na 1950 gebruik kunnen maken van de verhoging naar 500 uren taakverlichting/seniorenverlof bepaalt op 63 jaar en 6 maanden.

3 Persoonlijke toelage

3. Persoonlijke toelage

Inleiding

Met de individuele prestatietoeslag willen sociale partners een landelijk eenduidige regeling invoeren, een systematiek waaraan rechten ontleend kunnen worden. Dit vervangt de tot dan toe decentraal overeen gekomen regelingen voor persoonlijke toelage.

Sociale partners wilden tevens de op dat moment bestaande mogelijk betere rechten handhaven en hadden de nadrukkelijke wens om niet te stapelen met goed functioneringsbeloningen. Dit is uitgewerkt in een keuze tussen het behouden van de persoonlijke toelage op basis van artikel 3.1.15 SAW (2010) of de op dat moment nieuwe individuele prestatietoeslag.

De ambtenaar die op basis van een regeling persoonlijke toelage op 1 januari 2011 een toelage gebaseerd op goed functioneren boven het maximum van de voor hem geldende salarisschaal ontving, kon eenmalig kiezen voor behoud van de regeling van het waterschap, c.q. deze persoonlijke toelage of de individuele prestatietoeslag. Heeft hij voor het gegarandeerd krijgen van de waterschapsregeling gekozen dan is hij daarmee uitgesloten van de prestatietoeslag.

De waterschapsregelingen in dit overgangsrecht zijn gebaseerd op de SAW.

SAW artikel 3.1.15 Persoonlijke toelage (2010)

Artikel 3.1.15 Persoonlijke toelage

  • 1.

    Aan de ambtenaar die het maximum van de voor hem geldende salarisschaal heeft bereikt, kan door het dagelijks bestuur, wanneer daartoe naar zijn oordeel op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat, een toelage worden toegekend.

  • 2.

    De in het voorgaande lid bedoelde toelage is niet hoger dan 10% van het salaris van de betrokken ambtenaar, met dien verstande dat de som van dat salaris en die toelage het hoogste bedrag van de naast hogere salarisschaal niet overschrijdt.

  • 3.

    De toelage wordt ingetrokken indien de gronden waarop de toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het dagelijks bestuur van oordeel is dat er omstandigheden zijn om de toelage geheel of gedeeltelijk te handhaven.

Toelichting  

De toekenning van een persoonlijke toelage was één van de mogelijkheden om bij de bezoldiging rekening te houden met de persoonlijke inbreng van de ambtenaar als aanvulling op het beginsel dat aard en niveau van de functie de salarisschaal van de ambtenaar bepalen. Als voorwaarde voor de toekenning van de toelage gold naast de eis van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver, dat de ambtenaar het maximumsalaris van zijn schaal heeft bereikt.

4 Levensloopregeling

4. Levensloopregeling

Inleiding

Voortzetting aan de levensloopregeling waterschapspersoneel is vanaf 1 januari 2012 mogelijk voor de ambtenaar die op 31 december 2011 deelnemer aan de levensloopregeling is en een positief saldo van € 3.000,00 op de levenslooprekening en of polis heeft staan.

Voor deze medewerkers blijft de regeling gelden. Veranderende regelgeving van de overheid gaat boven de SAW. Nieuwe afspraken over levensloop worden automatisch voor de groep deelnemers van kracht.

SAW paragraaf 4.5 Levensloopregeling waterschap personeel (31 december 2011)

Artikel 4.5.1 Begripsbepalingen en –omschrijvingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    levensloopverlof: verlof zonder behoud van bezoldiging waarvoor een uitkering uit het levenslooptegoed wordt toegekend;

  • b.

    spaarperiode: de periode gedurende welke de ambtenaar een geldelijke voorziening spaart ten behoeve van het opnemen van een periode van levensloopverlof;

  • c.

    levenslooptegoed: de bij een levensloopinstelling opgebouwde voorziening in geld, vermeerderd met de met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen, die wordt aangewend voor een financiële vergoeding gedurende de levensloopverlofperiode;

  • d.

    levenslooploon: het loon afkomstig uit het levenslooptegoed dat via de werkgever aan de ambtenaar op diens verzoek tijdens onbetaald verlof wordt uitgekeerd;

  • e.

    levensloopinstelling: een door de ambtenaar gekozen instelling die voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • f.

    levenslooprekening: een geblokkeerde rekening op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling;

  • g.

    levensloopverzekering: een verzekering op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling;

  • h.

    levensloopverlofperiode: de periode waarin onbetaald verlof wordt genoten en levenslooploon wordt verkregen.

Artikel 4.5.2 Werkingsfeer

  • 1.

    De Levensloopregeling waterschapspersoneel heeft ten doel het treffen van een geldelijke voorziening uitsluitend ter financiering van een periode van onbetaald verlof.

  • 2.

    Het bepaalde in deze regeling is van toepassing voor zover niet anders is bepaald in de Wet arbeid en zorg.

Artikel 4.5.3 aanvraag

  • 1.

    De ambtenaar kan een aanvraag indienen om een voorziening in geld te sparen voor een levensloopverlofperiode. De aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten:

    • a.

      het nummer van de levenslooprekening of het (polis)nummer van de levensloopverzekering;

    • b.

      het te sparen bedrag;

    • c.

      de geldelijke voorziening voor levensloopverlof kan door de medewerker worden ingehouden op het Individuele KeuzeBudget;

    • d.

      een verklaring van de ambtenaar waaruit blijkt:

      • dat hij bekend is met de inhoud van de Levensloopregeling waterschapspersoneel;

      • of hij in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten het waterschap een levenslooptegoed heeft opgebouwd en wat de omvang daarvan op 1 januari van het kalenderjaar van de ondertekening van de verklaring is;

      • dat hij ermee instemt dat diens gehele of gedeeltelijke levenslooptegoed aan het bevoegd gezag wordt uitgekeerd in de situaties als bedoeld in artikel 4.5.8;

      • dat hij er zorg voor draagt dat per 1 januari van elk jaar een overzicht wordt verstrekt van het levenslooptegoed

  • 2.

    Indien het een eerste aanvraag bij het waterschap betreft dient de ambtenaar een verklaring van de levensloopinstelling te overleggen waaruit blijkt dat deze instelling:

    • a.

      ten aanzien van de levenslooprekening of de levensloopverzekering conform het gestelde in deze regeling en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zal handelen;

    • b.

      de werkgever aan het begin van elk kalenderjaar een opgave zal verstrekken van het levenslooptegoed op 1 januari van dat jaar.

  • 3.

    Indien in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed is opgebouwd dient de ambtenaar een verklaring te overleggen van de levensloopinstelling waar dat tegoed is opgebouwd waarin wordt aangegeven hoeveel kalenderjaren de ambtenaar heeft gespaard, en tot welke bedragen in die jaren een voorziening in geld ten behoeve van levensloopverlof is uitgekeerd en wat de omvang van het levenslooptegoed op 1 januari van het lopende kalenderjaar is.

  • 4.

    De ambtenaar dient de aanvraag minimaal twee maanden voor de gewenste ingangsdatum van de spaarperiode in. Het dagelijks bestuur kan de ambtenaar toestaan de aanvraag na genoemde datum in te dienen.

Artikel 4.5.4 Inleg

  • 1.

    De per kalenderjaar te sparen geldelijke voorziening voor levensloopverlof bedraagt ten hoogste 12 procent van het brutoloon in dat jaar.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde maximumpercentage is niet van toepassing op de ambtenaar die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt.

Artikel 4.5.5 Procedures inleg

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kent binnen 30 kalenderdagen na datum van indiening de in artikel 4.5.3 bedoelde aanvraag toe, tenzij het levenslooptegoed, vermeerderd met:

    • a.

      het levenslooptegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen;

    • b.

      het saldo van de fiscaal verlofspaarregeling waterschapspersoneel, op 1 januari gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het brutoloon op jaarbasis over het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid mag een salarisvermindering buiten beschouwing blijven, voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaand aan de pensioendatum mits de omvang van het dienstverband in geval van het aanvaarden van een deeltijdfunctie niet met meer dan 50% verminderd.

  • 3.

    De inleg als bedoeld in artikel 4.5.4 wordt gestort op de levenslooprekening dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering in de maand waarin dit door de werknemer aangewezen wordt in het IKB.

  • 4.

    Het is de ambtenaar niet toegestaan gelden rechtstreeks op zijn levenslooprekening of levensloopverzekering te storten of te doen storten.

  • 5.

    Indien in een kalenderjaar het geld dat gedurende dat kalenderjaar is ingelegd meer bedraagt dan 12 procent van het bruto jaarsalaris, wordt het bovenmatige gedeelte door de levensloopinstelling aan de werkgever uitgekeerd en vervolgens als salaris aan de ambtenaar uitgekeerd.

Artikel 4.5.6 Einde spaarperiode

De ambtenaar kan in het IKB de spaarperiode beëindigen uiterlijk met ingang van de dag van de eerst volgende salarisverwerking.

Artikel 4.5.7 Het levenslooptegoed

  • 1.

    Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:

    • a.

      ten behoeve van de uitbetaling van levenslooploon;

    • b.

      ten behoeve van het levenslooptegoed in een aanspraak als bedoeld in artikel 17.10.3 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, mits na de omzetting de aanspraak nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen.

  • 2.

    Het levenslooptegoed wordt op geen enkele wijze afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid anders dan ten behoeve van de in artikel 61k van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding worden aangeboden.

Artikel 4.5.8 Overboeken

Een verzoek van de ambtenaar aan de werkgever om het levenslooptegoed dat is opgebouwd in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten het waterschap geheel of gedeeltelijk over te boeken naar een op grond van deze regeling geopende levenslooprekening of afgesloten levensloopverzekering wordt gehonoreerd.

Artikel 4.5.9 Verlofaanvraag

  • 1.

    De ambtenaar dient een verzoek om verlof voor minder dan drie maanden tenminste drie maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij de werkgever in. Bij een verlof van drie maanden of langer moet de aanvraag tenminste zes maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij de werkgever worden ingediend.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag in daartoe aanleiding gevende gevallen toestaan dat een kortere aanvraagtermijn in acht wordt genomen.

  • 3.

    De aanvraag om toekenning van levensloopverlof bevat de volgende gegevens:

    • a.

      de gewenste datum van ingang van de levensloopverlofperiode;

    • b.

      het aantal uren levensloopverlof dat wordt opgenomen;

    • c.

      de verdeling van de uren levensloopverlof over de weken;

    • d.

      het percentage van het maandinkomen dat als uitkering moet worden betaald;

    • e.

      een machtiging van de ambtenaar om een eenmalige of maandelijkse uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van zijn levenslooptegoed aan de werkgever te verstrekken.

  • 4.

    De werkgever stemt in met de aanvraag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel tenzij de belangen van de dienst zich verzetten tegen toekenning op het voorgestelde tijdstip en/of de vorm van het verlof.

  • 5.

    Ingeval de werkgever niet instemt met de verlofaanvraag, deelt de werkgever dat schriftelijk en gemotiveerd binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek mee.

Artikel 4.5.10 Uitkeringen tijdens het levensloopverlof

  • 1.

    Gedurende het levensloopverlof ontvangt de ambtenaar een maandelijkse uitkering als bedoeld in artikel 4.5.9, derde lid sub d. De uitkering is ten hoogste gelijk aan het maandinkomen dat de ambtenaar direct voorafgaand aan de verlofperiode ontving.

  • 2.

    Indien het levensloopverlof voor een deel van de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur wordt toegekend bedraagt de uitkering samen met salaris en andere toegekende beloningen niet meer dan het maandinkomen dat de ambtenaar direct voorafgaand aan de verlofperiode ontving.

Artikel 4.5.11 Gevolgen voor arbeidsvoorwaarden

  • 1.

    Over de opgenomen uren levensloopverlof vindt geen opbouw van het IKB-collectief plaats.

  • 2.

    Tijdens de opgenomen uren levensloopverlof bestaat geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen.

Artikel 4.5.12 Ziekte tijdens de verlofperiode

  • 1.

    De ambtenaar heeft in geval sprake is van langdurige ziekte het recht om de opname van het levenslooploon stop te zetten. Dit kan niet wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan pensionering.

  • 2.

    Dit recht ontstaat vanaf het moment waarop de ambtenaar, na melding van de ziekte bij de werkgever, tenminste vier weken aaneengesloten ziek is geweest en de ziekte naar verwachting van de bedrijfsarts van langdurige aard zal zijn.

  • 3.

    Na herstel van de ambtenaar zullen ambtenaar en werkgever in onderling overleg bepalen of, en zo ja op welke wijze, het resterende deel van het levensloopverlof wordt opgenomen.

Artikel 4.5.13 Zwangerschap- en bevallingsverlof

Voor de duur van het zwangerschap- en bevallingsverlof wordt het levensloopverlof opgeschort.

Toelichting  

De pensioenopbouw tijdens de periode van levensloopverlof is gebaseerd op de afspraak die op centraal niveau met vakbonden in de Pensioenkamer is gemaakt en is vastgelegd in het Pensioenreglement: de pensioenopbouw stopt na 1 jaar levensloopverlof.

Voor deze pensioenopbouw geldt de gebruikelijke normale premieverdeling tussen werkgever en werknemer. Er zijn geen afwijkende of andere afspraken op sectoraal niveau gemaakt.

Met de komst van het IKB in 2012 kon de medewerker zelf de keuzes voor inleg in de levensloopregeling maken, zowel frequentie als hoogte inleg werd door de medewerker zelf in de keuzemodule van het IKB aangegeven. In het overgangsrecht kan de medewerker van zijn salaris storten naar de levenslooprekening.

Een uitvoerige toelichting is te vinden in de paragrafen 22.2 en 22.3 / 21.2 en 21.3 van het Handboek en de site van de Belastingdienst: www.belastingdienst.nl, met zoekterm “levensloop”.

5. Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid

5. Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid

Inleiding

In het cao akkoord 2014-2016 hebben Sociale partners een aantal afspraken over uitstroom en WW gemaakt. Vanaf 1 januari 2016 sluiten de waterschappen aan op wijzigende wet- en regelgeving. De aanvullende WW uitkering wordt geïntegreerd in hoofdstuk 5 en de nawettelijke WW vervalt. Daarvoor in de plaats komt de volledige financiering door de werkgever van het derde WW jaar. Voor medewerkers die op 31 december 2015 een WW uitkering hebben, blijft hoofdstuk 8 paragraaf 2 van kracht.

SAW paragraaf 8.2 Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid (31 december 2015)

8.2 Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid

 

Artikel 8.2.1 Voorwaarden voor recht op aanvullende uitkering

Recht op een aanvullende uitkering heeft de ex ambtenaar die recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en is ontslagen op grond van:

  • a.

    artikel 8.1.4 SAW (reorganisatie);

  • b.

    artikel 8.1.5, lid 3 SAW (minder dan 35% arbeidsongeschikt);

  • c.

    artikel 8.1.6 SAW (onbekwaamheid/ongeschiktheid);

  • d.

    artikel 8.1.7, lid 1 sub a of c SAW (verlies vereiste bij aanstelling/staat van curatele);

  • e.

    artikel 8.1.8 SAW (onverenigbaarheid van karakters).

Artikel 8.2.2 Hoogte van de aanvullende uitkering: berekeningsgrondslag

De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag voorafgaande aan het ontslag waarvan de ex ambtenaar recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de functie waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.

Artikel 8.2.3 Hoogte van de aanvullende uitkering: indexering

De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt telkens aangepast aan de indexering van de WW.

Artikel 8.2.4 Hoogte van de aanvullende uitkering: bedrag

  • 1.

    De uitkering volgens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen samen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.

  • 2.

    Het in lid 1 genoemde percentage bedraagt:

    • a.

      gedurende de eerste 6 maanden 90%;

    • b.

      gedurende de daarop volgende 6 maanden 80%;

    • c.

      daarna tot het einde van de WW-uitkering 70%.

Artikel 8.2.5 Beëindiging van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 8.2.6 Herleving van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering vastgelegd in de Werkloosheidswet zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 8.2.7 Verlenging van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering vastgelegd in de Werk-loosheidwet zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 8.2.8 Verplichtingen en sancties

  • 1.

    Het verplichtingen– en sanctieregime van de Werkloosheidwet is van overeenkomstige toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van het in lid 2 gestelde.

  • 2.

    Indien een ex ambtenaar ontslagen wordt op grond van artikel 8.1.4 SAW, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kent het dagelijks bestuur een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering samen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop de ex ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.

  • 3.

    Indien een ex ambtenaar ontslagen wordt op grond van artikel 8.1.4 SAW, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het dagelijks bestuur een waterschaps–werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de ex ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze waterschaps–werkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 8.2.1 SAW wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze waterschaps–werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de waterschaps–werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

Artikel 8.2.9 Anticumulatie

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 8.2.10 Scholing aanvullende uitkering

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten zoals beschreven in artikel 75 tot en met 78 van de Werkloosheidswet zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 8.2.11 Aanvulling op ziekengeld

  • 1.

    De ex ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 8.2.1 SAW als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.

  • 2.

    Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen samen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op grond van artikel 8.2.4 SAW zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te verrichten.

  • 3.

    Het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

Artikel 8.2.12 Aanvulling op uitkering Arbeid en zorg

  • 1.

    De ex ambtenaar die:

    • a.

      conform deze paragraaf een aanvulling op de werkloosheidsuitkering zou ontvangen als zij niet wegens zwangerschap– en bevallingsuitkering verhinderd zou zijn om arbeid te verrichten, en

    • b.

      daarom een uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg ontvangt heeft recht op een aanvulling van de Arbeid en zorg–uitkering als deze uitkering minder bedraagt dan de uitkering die zij volgens artikel 8.2.4 SAW zou hebben ontvangen.

  • 2.

    De aanvulling bedraagt het verschil tussen de uitkering volgens artikel 8.2.4 SAW en het bedrag van de Arbeid en zorg–uitkering.

  • 3.

    Het verplichtingen– en sanctieregime van de Wet arbeid en zorg is van toepassing op deze aanvulling.

Artikel 8.2.13 Aansluitende uitkering: diensttijd

  • 1.

    Voor de aansluitende uitkering wordt verstaan onder diensttijd:

    de aan het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede de tijd die door inkoop voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2.

    Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de functie waaruit ontslag is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van even genoemde regeling niet is verbonden.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijven buiten beschouwing:

    • a.

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar;

    • b.

      diensttijd die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid of een bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

    • c.

      diensttijd die in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend wegens functioneel leeftijdsontslag of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d.

      tijd bedoeld in artikel 5.4 van het Pensioenreglement;

    • e.

      tijd in een aangehouden functie, dan wel in een functie welke de betrokkene had kunnen aanhouden, maar uit die hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de uitkering krachtens de Werkloosheidswet ingaat.

Artikel 8.2.14 Voorwaarden voor recht op aansluitende uitkering

  • 1.

    Recht op een aansluitende uitkering heeft de ex ambtenaar die recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en ontslagen is op grond van:

    • a.

      artikel 8.1.4 SAW (reorganisatie);

    • b.

      artikel 8.1.5 lid 3 SAW (minder dan 35% arbeidsongeschikt);

    • c.

      artikel 8.1.8 SAW (onverenigbaarheid van karakters).

  • 2.

    Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de ex ambtenaar die door het dagelijks bestuur op basis van artikel 8.2.8 derde lid SAW een waterschaps–werkeloosheidsuitkering is toegekend.

  • 3.

    Het recht op een aansluitende uitkering ontstaat op de eerste dag van de werkloosheid waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de uitkering krachtens de Werkloosheidwet en de aanvullende uitkering zijn geëindigd op grond van artikel 20, lid 1 onderdeel e van de Werkloosheidswet.

Artikel 8.2.15 Duur van de aansluitende uitkering

  • 1.

    De duur van de aansluitende uitkering is een aantal hele maanden. Dit aantal wordt berekend door het aantal dienstjaren te vermenigvuldigen met de correctiefactor.

  • 2.

    De correctiefactor bedraagt:

    • a

      1,4 voor dienstjaren die voor de leeftijd van 40 jaar van betrokkene hebben plaatsgevonden;

    • b

      2 voor dienstjaren die vanaf de leeftijd van 40 jaar tot de leeftijd van 50 jaar van de ex ambtenaar hebben plaatsgevonden;

    • c

      3 voor dienstjaren die vanaf de leeftijd van 50 jaar van de ex ambtenaar hebben plaatsgevonden.

Artikel 8.2.16 Hoogte van de aansluitende uitkering: berekeningsgrondslag

Artikel 8.2.2 SAW is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.17 Hoogte van de aansluitende uitkering: indexering

Artikel 8.2.3 SAW is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.18 Hoogte van de uitkering: bedrag

De aansluitende uitkering bedraagt 70% van de berekeningsgrondslag.

Artikel 8.2.19 Beëindiging van het recht op aansluitende uitkering

  • 1.

    De bepalingen in de Werkloosheidswet van de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op WW zijn ook van toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde geldt niet in geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1 onderdeel e van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering berekend overeenkomstig artikel 8.2.15 SAW.

  • 4.

    De aansluitende uitkering eindigt uiterlijk met ingang van de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 8.2.20 Nawerking Ziektewet

Indien op grond van artikel 46 van de Ziektewet na aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de Ziektewet, wordt deze uitkering krachtens de Ziektewet in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.21 Herleving van het recht op uitkering

  • 1.

    De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving van het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2.

    Artikelen 43 van de Werkloosheidswet met betrekking tot verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet is niet van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.22 Pensioenpremie bij reorganisatieontslag

De ex ambtenaar die op grond van artikel 8.1.4 SAW (reorganisatie) is ontslagen, heeft recht op vergoeding van het werkgeversdeel van de pensioenpremie op basis van de doorsneepremie, voor de pensioenopbouw van 50% tot 100% bij het ABP, gedurende de WW-fase en aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.23 Verplichtingen en sancties

  • 1.

    Het verplichtingen– en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2.

    Tijdens ziekte is het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.24 Anticumulatie

Artikel 20 en 35 van de Werkloosheidswet zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.25 Scholing aansluitende uitkering

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.26 Re-integratiepremie

De ex ambtenaar die tijdens de WW-fase of aansluitende uitkering een baan vindt ontvangt een re-integratiepremie van één maand uitkering.

Artikel 8.2.27 Grensarbeiders

De bovenwettelijke regeling als bedoeld in deze paragraaf wordt ook toegepast op de ex ambtenaar die in het buitenland woont en werkte in de sector waterschappen in Nederland. Hij heeft recht op een aanvullende uitkering, die de buitenlandse wettelijke werkloosheidsuitkering aanvult tot de in de SAW genoemde niveaus, en op een aansluitende uitkering na afloop van deze buitenlandse werkloosheidsuitkering.

Artikel 8.2.28 Overgangsregeling duur aansluitende uitkering

  • 1.

    In afwijking van artikel 8.2.15 SAW wordt de duur van de aansluitende uitkering, voor de ambtenaar die op 1 januari 2008 een aanstelling heeft bij een organisatie in de sector waterschappen, en op die datum 20 of meer dienstjaren heeft, op de ontslagdatum als volgt vastgesteld:

    • a

      19,5% van de diensttijd plus vervolgens 1,5% van de diensttijd per leeftijdsjaar dat de ambtenaar ouder is dan 21 jaar, met in totaal een bovengrens van 78% van de diensttijd;

    • b

      verminderd met 1 jaar en 9 maanden en;

    • c

      verminderd met de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de dag van werkloosheid en;

    • d

      verminderd met het verschil tussen de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet zoals deze van kracht was op 31 september 2006 en de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet zoals deze van kracht was op 1 oktober 2006, zoals weergegeven in bijlage VI.

  • 2.

    De ex ambtenaar die op het tijdstip van ontslag de leeftijd van 58,5 jaar of ouder heeft bereikt en een aaneengesloten diensttijd van tenminste twintig jaren heeft, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin hij de AOW gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

  • 3.

    Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.29 Slotbepaling

Indien wettelijke wijzigingen leiden tot een neerwaartse wijziging in de hoogte en de duur van de uitkering zal in het LAWA worden overlegd over de wijze waarop deze wijziging invloed heeft op de bovenwettelijke aanspraken. Indien dit overleg zes maanden na publicatie in het Staatsblad van de wetswijziging niet tot overeenstemming heeft geleid zullen de wettelijke wijzigingen integraal gelden voor het wettelijke en bovenwettelijke deel van de uitkering.

6. Uitkering na overlijden ex ambtenaar

6. Uitkering na overlijden ex ambtenaar

Inleiding

In het cao akkoord 2014-2016 hebben Sociale partners een aantal afspraken over uitstroom en WW gemaakt. Vanaf 1 januari 2016 sluiten de waterschappen aan op wijzigende wet- en regelgeving. De basis voor berekeningen bij rechten op grond van artikel 3.6.7 komen daarmee te vervallen. In de nieuwe aanvullende WW afspraken kan ook dit artikel geïntegreerd worden. Tot die tijd geldt artikel 3.6.7 tekstversie 1 van 31 december 2013 SAW als overgangsrecht.

SAW artikel 3.6.7 (tekstversie 1 van 31 december 2013)

Artikel 3.6.7 Uitkering na overlijden ex ambtenaar

  • 1.

    Zo spoedig mogelijk na overlijden van de ex ambtenaar bedoeld in artikel 4.4.3 SAW wordt een overlijdensuitkering toegekend. De uitkering bedraagt 100% van het voor betrokkene geldende dagloon zoals gedefinieerd in artikel 8.3.2 SAW, berekend over een periode van 13 weken.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk na overlijden van de ex ambtenaar bedoeld in artikel 6.2.7 SAW of6.2.8 SAW, wordt in aanvulling op artikel 35 Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen samen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon zoals gedefinieerd in artikel 8.3.2 SAW, berekend over een periode van 13 weken.

  • 3.

    Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ex ambtenaar bedoeld in artikel 8.3.1 SAW, wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen samen gelijk is aan

    100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

  • 4.

    Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ex ambtenaar bedoeld in artikel 8.3.4 SAW die een aansluitende uitkering geniet, wordt in overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen samen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

  • 5.

    Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uit- kering waarop de nabestaanden van de betrokkene bij diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een rechtspositieregeling van de waterschap-pen, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeids- ongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Hoofdstuk 7. Ketenbepaling Wet werk en zekerheid

Artikel 7. Ketenbepaling Wet werk en zekerheid

Inleiding

1 januari 2016 zijn de nieuwe ketenbepalingen uit de Wet werk- en zekerheid doorgevoerd in de SAW. Sociale partners willen lopende afspraken respecteren. Op tijdelijke aanstellingen die voor 31 december 2015 zijn ingegaan blijven de termijnen uit artikel 2.1.4 lid 2 van toepassing.

SAW artikel 2.1.4 lid 3 (2 juli 2015)

Artikel 2.1.4 Vast of tijdelijk aanstellen

  • 2.
    • a

      Vanaf de dag dat het bestuursorgaan aan dezelfde ambtenaar:

      • 1

        tijdelijke aanstellingen heeft gegeven die elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een vaste aanstelling;

      • 2

        2 meer dan 3 tijdelijke aanstellingen heeft gegeven en die elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden, geldt de laatste aanstelling als een vaste aanstelling.

    • b

      Sub a is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten/aanstellingen gegeven aan een ambtenaar door verschillende werkgevers/bestuursorganen, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.

    • c

      Sub a, onderdeel 1 en laatste zinsnede, is niet van toepassing op een aanstelling gegeven voor niet meer dan 3 maanden die onmiddellijk volgt op een door het bestuursorgaan aan dezelfde ambtenaar gegeven aanstelling voor 36 maanden of langer.