Organisatie | Simpelveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regelingis vervangen door het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2016.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2016 | 01-07-2016 | intrekking | 21-06-2016 Elektronisch Gemeenteblad, 30-06-2016 | C, 21-06-2016 | |
07-01-2015 | 01-01-2015 | 01-07-2016 | nieuwe regeling | 23-12-2014 Weekblad d'r Troebadoer, 06-01-2015 | C, 23-12-2014 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld
gelet op de artikelen 2, 13, 14, 15, 16, 18, 19, 22 en 24 van de “Verordening
maatschappelijke ondersteuning Gemeente Simpelveld 2015”;
gelezen het voorstel d.d. 11 december 2014;
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2015
In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als belanghebbende. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de belanghebbende van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd. Dit wordt in de Wmo Verordening 2015 in gemeentelijke regelgeving vastgelegd.
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de ondersteuningsvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Dit om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Tevens dient bepaald te worden of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015, de verordening en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure daarom vast.
Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij (of iemand uit het sociale netwerk van de cliënt) telefonisch of fysiek bij de gemeente, bij d’r Durpswinkel en bij zorgaanbieders en welzijnsinstellingen zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor belanghebbende om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een afspraak gepland worden voor een keukentafelgesprek.
Op het moment dat er een afspraak wordt gemaakt voor een keukentafelgesprek is er sprake van een melding. Bij de melding hoort dat de cliënt uitleg ontvangt over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning via stichting MEE Zuid Limburg. De cliënt ontvangt verder een schriftelijke bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat de cliënt de mogelijkheid heeft om vóór het gesprek, maar uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke doelen de cliënt wil bereiken en welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is om die doelen te bereiken.
Voorafgaand aan het gesprek onderzoekt de Wmo consulent welke gegevens er al bekend zijn bij de gemeente over de cliënt, zodat al bekende gegevens niet opnieuw gevraagd hoeven te worden. Eventuele ondersteuning die aan gezinsleden wordt geboden moet daarbij ook onderzocht worden.
Bij aanvang van het gesprek meldt de consulent aan de cliënt welke informatie uit dit vooronderzoek naar boven is gekomen en wordt de identiteit van de aanvrager door de consulent gecontroleerd. Ook wordt de bescherming van de privacy van de cliënt besproken. Er wordt aan cliënt gevraagd om toestemming om de persoonlijke gegevens op te vragen, te bewaren in de gemeentelijk administratie en deze te verstrekken aan een (medisch) adviseur als dat nodig is. De cliënt tekent hiervoor een toestemmingsverklaring of een aanvraagformulier bij het aanvragen van een maatwerkvoorziening.
Bij het gesprek is aandacht voor:
Indien noodzakelijk doet de Wmo consulent nader onderzoek op basis van de gegevens uit het gesprek, dit om in samenspraak met de cliënt te komen tot het meest geschikte ondersteuningsplan. Het aanvragen van een medisch advies -bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies- kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. De Wmo consulent zal met belanghebbende bespreken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van belanghebbende. Een passing van een
voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of het inmeten of een offerte opmaken kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.
De onderzoeksfase duurt zes weken vanaf datum dat de melding actief is. Indien binnen deze zes weken blijkt dat het onderzoek niet binnen de termijn afgerond kan worden omdat bijvoorbeeld gewacht moet worden op adviezen van derden, dan kan deze termijn verlengd worden mits dit de instemming van de melder heeft. Deze overeengekomen termijnverlenging wordt schriftelijk vastgelegd.
Indien cliënt binnen de eerste 7 dagen na de melding een persoonlijk plan heeft ingediend bij de gemeente, wordt de inhoud van dit persoonlijk plan betrokken bij het onderzoek om te komen tot het voor cliënt meest effectieve ondersteuningsplan.
Van het gesprek worden door de consulent aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt toegezonden aan de cliënt. Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het plan correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke plan, maar worden aan het oorspronkelijke plan toegevoegd en samen met het oorspronkelijke ondersteuningsplan in het dossier gestopt.
Tijdens het gesprek kan duidelijk worden dat een maatwerkvoorziening nodig is. Vooruitlopend op het getekende ondersteuningsplan dat als formele aanvraag voor een voorziening wordt aangemerkt, kan verder reeds uitgevoerd worden.
Indien de cliënt en de consulent van mening verschillen over de noodzaak van een maatwerkvoorziening, dan heeft cliënt altijd het recht een aanvraag te doen..
Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 schriftelijk in de vorm van een beschikking. Indien de termijn voor beslissen (in totaal 8 weken) overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de klant schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn. In de beschikking staat: de meldingsdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. De Wmo consulent zal belanghebbende doorgaans vóór verzending van de beschikking telefonisch informeren over de aard van de afwijzende beslissing. Tegen deze beslissing is bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.
Het beoordelingskader en de toegangscriteria voor aanspraken op maatwerkvoorzieningen worden bepaald door de wet (zoals de doelgroep en de eigen verantwoordelijkheid) en de Verordening (criteria om in aanmerking te komen voor een (maatwerk)voorziening).
Bij het beoordelen van aanspraken moet worden gekeken naar:
Een voorwaarde om voor ondersteuning door de gemeente in aanmerking te komen is dat belanghebbende zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft. Belanghebbende moet ingeschreven staan in de Basis Registratie Personen (BRP) van de gemeente. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het BRP; belanghebbende moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als belanghebbende kan aantonen dat hij op korte termijn in de gemeente komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in het BRP- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het BRP geregeld moet zijn. De doelgroep zoals bedoeld in artikel 4.4.3 is van deze regel uitgesloten.
Het college moet beoordelen of de cliënt behoort tot de doelgroep van de wet. De doelgroep bestaat uit personen die in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam zijn of in staat zijn tot participatie. Kinderen die jonger zijn dan 18 jaar vallen, voor wat betreft maatwerkvoorzieningen, alleen onder de wet als het gaat om hulpmiddelen en woningaanpassingen. Voor het overige vallen ze (grotendeels) onder de Jeugdwet.
De eigen verantwoordelijkheid van de ingezetene is een belangrijke pijler van de wet. De wet is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem zelf of met hulp van mantelzorgers, huisgenoten en personen uit het sociale netwerk op te lossen. Tot die eigen verantwoordelijkheid van de ingezetene behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociale netwerk – alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers heel normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Met de Wmo 2015 wil de regering het automatisme doorbreken dat ingezetenen zich bij elke hulpvraag tot de overheid wenden.
Uitgangspunt van de wet is dat iedere ingezetene eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen. Onder de eigen verantwoordelijkheid wordt de eigen kracht, de hulp van mantelzorgers, de hulp van personen uit het sociale netwerk en gebruikelijke hulp verstaan.
Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Naarmate mensen ouder worden, mag van mensen worden verwacht dat ze daarmee rekening houden. Ouderdom komt immers met gebreken. Zo mag een gemeente veronderstellen dat de oudere die de badkamer gaat renoveren - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche (met douchestoel) moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals is er plaats voor een douche, speelt het bad een specifieke rol, etc.
Een ander voorbeeld van de eigen verantwoordelijkheid is dat er bij het vergroten van de woning er van uit mag worden gegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast. Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd was, dan kan als gevolg hiervan geen beroep op de wet worden gedaan.
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de cliënt huisgenoten heeft die wel in staat zijn hulp te bieden bij bijvoorbeeld het voeren van een gestructureerd huishouden of het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd (zie uitgebreider 4.1.4).
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet die de verstrekking van een maatwerkvoorziening uitsluiten. Een voorliggende voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening voor zover deze voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt of de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt.
Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan wordt gekeken naar een andere oplossing. Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Verblijfsindicatie op grond van de Wet Langdurige zorg
Het college mag een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt een aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg ingevolge de Wet langdurige zorg. Het is zelfs mogelijk te weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande (artikel 2.3.5 lid 6 van de wet).
Er zijn twee uitzonderingen op deze hoofdregel:
De hoofdregel geldt niet voor cliënten met een laag zorgzwaartepakket (zzp), die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wlz nog niet in een instelling verblijven. Onder cliënten met een laag zzp worden verstaan: cliënten die zijn aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 4 VV, 3 LG, 1 ZGaud, of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige cliënt, op een zorgzwaartepakket 1 VG, 2 VG of 3 VG.
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, is duurder dan een gewone fiets maar wordt wel door veel mensen zonder beperking gekocht.
In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze uitzondering kan zich voordoen indien:
Wanneer blijkt dat belanghebbende niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die belanghebbende ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:
In de Verordening is aangegeven dat een maatwerkvoorziening slechts wordt verstrekt wanneer sprake is van een langdurige noodzaak. Deze bepaling geeft een tweetal begrenzingen aan met betrekking tot het verstrekken van voorzieningen, t.w. een begrenzing in tijd en de noodzakelijkheid. Voor het criterium ‘langdurig noodzakelijk’ is ook gekozen vanwege het nadrukkelijkere beroep op de cliënt om problemen zelf of met het netwerk op te lossen, zeker als die problemen kortdurend zijn.
Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. De grens wordt bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Kenmerkend voor een blijvend probleem is dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij periodes van verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Bij een cliënt die terminaal is, is er sprake van een blijvend probleem. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt.
Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, kan worden gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is,
bijvoorbeeld bij een ontregeld huishouden. Bij ontslag na een ziekenhuisopname behoort het regelen van hulp bij de huishoudelijke taken tot de eigen verantwoordelijkheid. Van de cliënt mag worden verwacht dat hij zelf een oplossing vindt voor deze tijdelijke situatie.
Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien er sprake is van gewenste of makkelijke verstrekkingen.
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.
Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen aan een auto of fiets. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor worden niet vergoed.
Uitgangspunt is dat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat indien de kosten voorafgaand aan het moment van aanvragen/beschikken zijn gemaakt. Er wordt vanuit gegaan dat de cliënt zijn beperkingen op eigen kracht kan oplossen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er sprake was van een spoedeisende situatie of als de noodzaak alsnog aantoonbaar is.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een reeds eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening is nog niet verstreken, dan wordt de aanvraag in beginsel afgewezen.
Normale afschrijvingstermijn Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken.
Een uitzondering kan worden gemaakt als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden met een opstalverzekering. Het is eveneens redelijk te achten dat de cliënt – indien een andere dan hemzelf schade heeft veroorzaakt – diegene aansprakelijk stelt
Inlichtingenplicht Op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het de cliënt redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn om het besluit tot toekenning van de maatwerkvoorziening te heroverwegen.Dit stelt het college in staat om te beoordelen of het beroep op die maatwerkvoorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget nog terecht is. Verstrekt de cliënt niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de maatwerkvoorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de cliënt vragen.
Het niet naleven van de inlichtingenverplichting kan leiden tot:
MedewerkingsplichtDe cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met de (beoordeling van de) aanspraak op maatwerkvoorzieningen. Deze medewerkingsverplichting geldt ook voor huisgenoten indien het gaat om de beoordeling van eventuele gebruikelijke hulp.
Het niet of onvoldoende meewerken aan het onderzoek kan leiden tot:
De cliënt kan alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was en de voorziening niet voorzienbaar was. Achtergrond is dat van iedereen mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, hetzij rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo mag verwacht worden dat voor degene waar traplopen nu al lastig er rekening mee houden dat dit binnen 5 jaar onmogelijk kan gaan worden. Het is dan zaak dat de burger dan op tijd maatregelen neemt en bijvoorbeeld gaat zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en leidt tot een afwijzing. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen. Ook een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar.
Indien er een voorziening in de woning is aangebracht en op het moment van aanbrengen was te voorzien dat de voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn, bestaat geen aanspraak meer op compensatie in het kader van de wet.
Voorzienbaarheid is moeilijk vast te stellen. Van belang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en kan dus verwacht worden van een cliënt dat hij rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.
Maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de cliënt geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat, leiden tot afwijzing van een maatwerkvoorziening. Dat is anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat.
Onder belangrijke reden kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gaan samenwonen, huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de maatwerkvoorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vergen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de cliënt vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst passende oplossing is.
Een collectieve voorziening is een maatwerkvoorziening die individueel wordt verstrekt maar door meerdere personen tegelijk gebruikt kan worden. Deze voorzieningen worden speciaal georganiseerd voor mensen met beperkingen én zijn bedoeld voor “gemeenschappelijk gebruik”. Men deelt het gebruik dus met anderen. Voorbeelden van collectieve voorzieningen zijn het collectief vervoer en begeleiding groep. Voor bepaalde doelgroepen kan ook een combinatie van toepassing zijn.
De individuele omstandigheden van de cliënt, zoals zijn persoonskenmerken en behoeften, kunnen het noodzakelijk maken af te wijken van de Verordening. Dit gebeurt met een stevige onderbouwing onder toepassing van de in de Verordening opgenomen hardheidsclausule. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de cliënt. Met nadruk is gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule is een uitzondering en geen regel. Het college geeft in verband met precedentwerking dan ook steeds duidelijk aan waarom in een bepaalde situatie wordt afgeweken.
Een aantal tegemoetkomingen voor chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg en CER) is afgeschaft. In plaats daarvan biedt de gemeente ondersteuning op maat.
Chronisch zieken en gehandicapten krijgen de tegemoetkomingen onder de oude regeling automatisch op basis van zorggebruik. Maar op deze manier komen ze niet altijd bij de juiste mensen terecht. Zo zijn er mensen die geen extra kosten hebben en de tegemoetkomingen wel krijgen.
Gemeente Simpelveld gaat de gelden van deze voormalige regelingen in een aparte voorziening storten. Burgers van Simpelveld die door hun specifieke persoonlijke situatie en een onevenredig hoge stapeling van zorgkosten in financiële problemen (dreigen te) raken, kunnen aanspraak maken op tijdelijke ondersteuning vanuit deze voorziening. Het college besluit na zorgvuldige bestudering van de individuele casus of iemand voor uitkering uit deze voorziening in aanmerking komt. Een uitkering uit deze voorziening kan en zal geen structureel karakter aannemen.
Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder eigen normen en waarden hanteert.
Als stelregel wordt gehanteerd dat ook bij de bepaling van een voorziening Hulp bij het Huishouden op maatwerk gekoerst wordt. De consulenten bekijken samen met de aanvrager welke noodzakelijke ondersteuning geboden moet worden om een schoon en leefbaar huis voor cliënt te creëren.
Daarbij moet worden aangetekend dat in de Wmo de gemeente moet kunnen aantonen dat rekening gehouden is met de specifieke persoonskenmerken van de aanvrager.
Indien gesproken wordt over hulp bij het huishouden, dan kan onderscheid gemaakt worden in de volgende twee vormen:
Bij de beoordeling van de noodzaak en het aantal uren hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de cliënt, zijn situatie met huisgenoten en sociale omgeving. Om richting te geven aan deze beoordeling zal gebruik worden gemaakt van een aantal begrippen en richtlijnen die eerder in de Wmo en AWBZ ook werden gebruikt. Deze richtlijnen zijn in jurisprudentie bevestigd en verschaffen inzicht in wat redelijkerwijs van een cliënt en zijn sociale omgeving mag worden verwacht om zelf op te lossen en waar een beroep op algemene en voorliggende voorzieningen kan worden gedaan.
Indien de hulp bij het huishouden, bij een sterk vervuilde woning, pas kan worden ingezet nadat de woning is gesaneerd kan ook hiervoor een voorziening worden getroffen.
Indien er sprake is van spoedeisende zorg en sprake van niet-uitstelbare taken wordt deze binnen 24 uur ingezet.
Bij huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet- uitstelbare taken.
Dat wil zeggen dat als eerste wordt bekeken of deze een oplossing bieden alvorens een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. In geval van vragen op het gebied van het voeren van een huishouden kan worden gedacht aan algemene technische hulpmiddelen zoals een afwasmachine, aangepast bestek, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger en stofzuiger.
Voorbeelden van voorliggende algemene voorzieningen zijn: boodschappenbezorgdienst, vriesversmaaltijden, alarmering, glazenwasser, particuliere poetshulp, kinderopvang.
Deze voorliggende algemene voorzieningen moeten aanwezig zijn in de gemeente om er rekening mee te kunnen houden. Er wordt hierbij gekeken naar de individuele omstandigheden van cliënt zoals: beschikbare ruimte in geval van technische hulpmiddelen in de woning en financiële mogelijkheden bij zowel aanschaf van technische hulpmiddelen als bij gebruik van voorliggende voorzieningen.
Indien de cliënt huisgenoten heeft (partner, kind, familielid) die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Iedere volwassene wordt geacht ook naast een drukke baan of gezin een huishouden te voeren.
Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de aanvrager wordt gedaan is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke hulp. Uit jurisprudentie van de Wmo en AWBZ is bekend dat als een huisgenoot in aaneengesloten perioden van 7 etmalen vanwege werk afwezig is (bijvoorbeeld een vrachtwagenchauffeur voor internationaal transport) geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Wanneer een huisgenoot minder dan 7 etmalen afwezig is zal onderzocht moeten worden in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen.
Van kinderen wordt naar vermogen (afhankelijk van hun leeftijd) ook verwacht dat zij een bijdrage leveren. Daatbij wordt onderscheid gemaakt tussen volwassenen vanaf 23 jaar en kinderen en jongeren tot 23 jaar. In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn of dreigt te raken door de zorg voor cliënt, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.
Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw.
Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.
In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt.
Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te verminderen of op te heffen. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel kan een rolstoel toegekend krijgen. De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen.
Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:
Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice. Bewoners van een instelling die voorheen een AWBZ-instelling werd genoemd en die een functie behandeling in de indicatie hebben, kunnen voor een rolstoel beroep doen op de Wet langdurige zorg (Wlz).
Het hoeft niet zo te zijn dat de belanghebbende de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de belanghebbende bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een loopwagen of trippelstoel) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Die loophulpmiddelen kunnen op grond van de zorgverzekeringswet worden verstrekt.
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder
sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening. Een zitski die jaarlijks eenmaal gebruikt wordt om op wintersport te gaan, valt buiten de doelstelling van participatie en zelfredzaamheid. De ervaring leert dat sportclubs , sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt.
Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.
Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
Bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur, een traplift of een ophoging van de tegels bij de voordeur); Verhuiskostenvergoeding Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.
Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.
Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.
Een aantal woonvoorzieningen zijn algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwens en de woonsituatie van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels.
Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.
In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:
Tijdens het onderzoek zal, in volgorde, het volgende worden afgewogen:
geen ondersteuning als de aanpassing voorzienbaar was en het tot iemands eigen verantwoordelijkheid gerekend kan worden hierin te voorzien: b.v. een ouder iemand vernieuwt de badkamer en zorgt niet voor een adequate douche.
Bovenstaande termijnen gelden voor zowel woningen in eigendom, als huurwoningen. Mocht een verhuurder bij een oudere voorziening niet een deel van de kosten op zich willen nemen, op basis van binnen de woningbouwverenigingen bestaand beleid op dit punt, dan wordt met de verhuurder in overleg getreden en wordt geprobeerd tot een maatwerkoplossing te komen.
Geen ondersteuning wordt verleend als het te bereiken resultaat ook bereikt kan worden door de hulp van huisgenoten. Van huisgenoten mag verwacht worden dat ze, bijvoorbeeld, was – in en uit de machine halen die op zolder staat.
Verhuizing algemeen gebruikelijk
Een verhuizing wordt eveneens algemeen gebruikelijk geacht. Volgens gegevens van het Planbureau voor de Leefomgeving verhuizen Nederlanders gemiddeld zeven keer in hun leven. Dat is dus gemiddeld één keer in de tien jaar. Het verhuizen behoort voor een ieder dus tot het normale leven en een ieder heeft dus enkele malen in het leven verhuiskosten. In uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld bij een plotseling noodzakende verhuizing, kan wel een verhuiskostenvergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt.
Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
Aard van de materialen of slechte staat onderhoud
Vloeien de problemen bij het normale gebruik van de woning voort uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van het onderhoud, dan weigert het college de maatwerkvoorziening. Daarbij valt te denken aan astmatische klachten of allergische reactie door bepaalde vloerbedekking, een houten vloer die doorbuigt of vocht en tocht door achterstallig onderhoud van de woning.
Bij achterstallig onderhoud wordt van de cliënt verwacht dat hij zelf actie onderneemt om de gebreken te (laten) oplossen. Dat betekent dat de cliënt bijvoorbeeld zijn verhuurder moet aanspreken en dat maatwerkvoorziening wordt afgewezen. Een afwijzing blijft achterwege als de cliënt regelmatig goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken (met name vocht- en schimmelproblemen) door de verhuurder te laten oplossen én er, het oog op de gezondheidstoestand van cliënt, binnen redelijkerwijs aanvaardbare tijd geen uitzicht is op het verhelpen van de problemen door de verhuurder.
Wanneer de cliënt in een AWBZ of Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld woning van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. Kosten voor het bezoekbaar maken van een woning die de €2.500 overstijgen, komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Uitgangspunt is dan dat de cliënt moet verhuizen naar een geschikte woning en indien geen geschikte woning beschikbaar is, naar de woning die het goedkoopst passend te maken is. Maatwerkvoorzieningen die worden aangevraagd naar aanleiding van een verhuizing naar een niet passende woning zullen worden afgewezen. In die niet passende woning zal de cliënt immers beperkingen ondervinden. Deze weigering leidt tot uitzondering als het college schriftelijk toestemming verleent aan de cliënt te verhuizen.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.
Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de cliënt had voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen, enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Ten aanzien van de uitvoering van woonvoorzieningen kan het volgende worden vastgesteld:
-Bouwkundige of woontechnische voorziening
Bij woningaanpassingen wordt een onderscheid gemaakt tussen aanpassingen die leiden tot een vergroting van de woning en overige woningaanpassingen.
een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de aanvrager een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen zodat ondersteuning niet nodig is.
Indien sprake is van een aanpassing waarvan de kosten niet vooraf duidelijk zijn wordt een offerte gevraagd vóórdat op de aanvraag wordt beschikt. Er dienen te allen tijde drie vergelijkbare offertes te worden overgelegd. De vergelijkbaarheid wordt bewerkstelligd door het verzenden van een eenduidig bouwkundig Programma van Eisen en het vragen naar een vrijblijvende aanbieding voorzien van een open begroting.
De voorziening wordt verstrekt aan de cliënt. In de Wmo 2015 is vastgelegd dat de eigenaar van de woning niet akkoord hoeft te gaan bij een noodzakelijke woningaanpassing voor een huurder. Bij het verlaten van de woning is de huurder ook niet gehouden de woning in de oorspronkelijke staat terug te brengen.
In het programma van eisen (programma van eisen) staat aan welke eisen de woningaanpassing dient te voldoen qua afmeting en inrichtingselementen. Het is gebaseerd op de beperkingen van de cliënt waarbij tevens rekening wordt gehouden met gebruik van eventuele hulpmiddelen. Op basis van een programma van eisen wordt een situatieschets/ bouwtekening en kostenberekening gemaakt.
Duurder en groter is zeker toegestaan (mits de bouwregelgeving hierin niet belemmerd), maar dan komen de meerkosten hiervan voor rekening van de cliënt.
De woningeigenaar dient in dat geval een separate offerte en/of tekening te laten maken waarbij niet alleen de meerkosten in de offerte, maar ook de kosten van het laten maken van een 2e offerte en tekening voor rekening van de woningeigenaar is.
Dit geldt ook voor elementen/aanpassingen die niet zijn geïndiceerd, dus niet zijn opgenomen in het programma van eisen.
De woningaanpassing mag op de volgende punten afwijken van het programma van eisen:
Groter, d.w.z. méér vierkante meter dan de verstrekte indicatie. De geïndiceerde vierkante meters dienen in het programma van eisen te staan. De zogenaamde ‘overmaat’ t.o.v. de minimaal noodzakelijk afmetingen oppervlak wordt niet verstrekt. In deze Beleidsregels zijn de maximale aantal vierkante meter vastgelegd waarvoor voorziening kan worden verstrekt bij uitbreiding of aanbouw van ruimten. Als het gaat om uitbreiding of aanbouw van ruimten worden deze maxima aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt.
Het afwerking- en uitrustingniveau Voor het vaststellen van de verstrekking geldt het uitgangspunt: “De goedkoopst, passende oplossing”. Het uitrustingsniveau is het niveau van de sociale woningbouw. Daarnaast is het geldend Bouwbesluit leidend. Bij het realiseren van met name een nieuwe badkamer zijn soms voorzieningen nodig om het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw te ‘behalen’ terwijl deze mogelijk algemeen gebruikelijk zijn. Denk hierbij bijv. aan het tegelwerk, een standaard wastafel, kraan en toilet. Deels zijn de voorzieningen noodzakelijk om aan het Bouwbesluit te voldoen (bijv. tegelwerk) en soms zijn deze voorzieningen ook nodig voor bijv. verzorgers. In beide gevallen dienen de kosten hiervoor wel subsidiabel gesteld te worden.
De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen voor vergoeding in aanmerking komen:
De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening; Deze dient duidelijk gespecificeerd te worden per onderdeel in materiaal/materieelkosten en manuren. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt.
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in BNA 2005 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. Het betreft dan veelal de ingrijpendere woningaanpassingen;
De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel. De onderstaande tabel geeft het aantal m2 weer waarvoor ten hoogste een maatwerkvoorziening kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.
Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt bedraagt 20 m2.
De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn; Deze kostenverhogende werkzaamheden moeten vóór de uitvoering van deze werkzaamheden schriftelijk of telefonisch en bij de gereedmelding van de werkzaamheden achteraf schriftelijk gemeld worden.
De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing; Hiermee worden de aantoonbare kosten ten behoeve van de constructie, de energieprestatienorm, het bodemonderzoek en het geluidrapport bedoeld, indien deze kosten voor advies noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van de benodigde toestemmingen als bedoeld in de woningwet;
Indien er sprake is van een vergroting van de woning die leidt tot een waardevermeerdering van de woning dan dient dat deel van de aanpassing door de eigenaar zelf te worden bekostigd. Regels omtrent de vaststelling van de meerwaarde worden in het besluit maatschappelijke ondersteuning vastgelegd. Indien aantoonbaar is dat de eigenaar geen voorziening voor het betalen van de kosten kan treffen zal de gemeente een geldlening zonder renteverplichting, onder hypothecair verband, verstrekken.
Indien er een beroep wordt gedaan op compensatie vanuit de wet zijn onderstaande afschrijvingstermijnen van belang voor het bepalen van de mate van compensatie. Indien de te vervangen voorziening economisch nog niet is afgeschreven, bestaat er geen aanspraak op een vervangende voorziening. De gehanteerde afschrijvingstermijnen zijn:
intercominstallatiestandaard keukenaanrechtblok en bovenkastjes
het (her)inrichten of renoveren/moderniseren van een douche- of badruimte
spouw-, gevel-, dak- en/of vloerisolatie;
grotere bouwkundige ingrepen of renovaties, m.u.v. isolerend glas en cv
grotere verbouwingen in combinatie met uitbreidingen
Bovenstaande afschrijvingstermijnen zijn richtlijnen, een en ander is mede afhankelijk van de kwaliteit van het materiaal en het uitvoeringsniveau. Van de genoemde afschrijvingstermijnen kan dus worden afgeweken als daartoe aanleiding is.
Een uitraasruimte is een prikkelarme verblijfsruimte waarin een cliënt die vanwege een aantoonbare gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of totrust kan komen zonder lichamelijk gevaar voor zichzelf; alsmede om ouders/verzorgers in aat te stellen van buitenaf beter toezicht uit te oefenen (bijvoorbeeld door middel van een
Kinderen of jong volwassenen met een psychische beperking waarbij niet te corrigeren ernstig ontremd gedrag optreedt, dat als fysieke uitingsvorm van een verstandelijke handicap een verhoogde kans oplevert op het bij het normale gebruik van de woning ontstaan van schade aan de lichamelijke gezondheid en wanneer dit risico van fysiek letsel niet kan worden beheerst door in redelijkheid te vergen oppas- of andere maatregelen.
Vooralsnog zijn veel aanvragen afkomstig van ouders van kinderen met een stoornis uit het autistisch spectrum, maar ook andere aandoeningen kunnen ernstig ontremd gedrag vertonen, bijvoorbeeld fragiele x- syndroom, Turner syndroom, Prader- Willi syndroom, niet aangeboren hersenletsel, kinderen met een verstandelijke handicap.
Een uitraasruimte met een afmeting van 5 m² voldoet aan de norm van het Bouwbesluit (minimale afmeting van een verblijfsruimte). Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast. Op individuele basis moet worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen.
Daarbij kan gedacht worden aan:
Er bestaat geen noodzaak tot het verstrekken van een uitraasruimte indien er sprake is van een op handen zijnde uithuisplaatsing.
Het kan voorkomen dat het plaatsen van een losse woonunit de goedkoopst adequate oplossing is. Dit zal worden onderzocht. De gemeente zal dan de kosten moeten dragen van verwijdering en herstel als de unit niet langer nodig is.
Losse (roerende) woonvoorzieningen
Onder losse woonvoorzieningen worden verstaan zaken als tilliften, douche-toiletstoelen, douchestretchers etc. Losse woonvoorzieningen worden in bruikleen of in eigendom verstrekt. Het verstrekken van een persoonsgebonden budget is ook mogelijk.
Bij het verstrekken van losse woonvoorzieningen wordt rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers die de voorziening moet kunnen bedienen.
Ook de traplift wordt onder een losse woonvoorziening verstaan. De traplift wordt door de gemeente aangekocht en in bruikleen verstrekt. Na beëindiging van het gebruik wordt de traplift door de trapliftfabrikant ingenomen en klaargemaakt voor hergebruik.
Onderhoud, keuring en reparatie
Voor onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte woonvoorzieningen kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt zolang de voorziening noodzakelijk is.
De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol; Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub of kan een familielid naar cliënt toekomen in plaats van daar naar toe te reizen), gebruik kan maken van een algemene voorziening (Openbaar vervoer) of dat een individuele voorziening noodzakelijk is.
Er moet worden afgewogen of de vervoersvoorziening die het vervoersprobleem zou kunnen oplossen algemeen gebruikelijk is of dat van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening gebruik gemaakt zou kunnen worden. Een elektrische fiets (met trapondersteuning), een tweewielscooter en ligfiets zijn voorzieningen die ook door personen zonder beperking worden gebruikt en in de detailhandel te koop zijn. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd waaronder een automaat of een airco. Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt ook af van de persoon van de aanvrager. Voor iemand die al jarenlang een minimuminkomen heeft is een elektrische fiets niet zonder meer algemeen gebruikelijk. Ook voor een kind geldt dat.
Als duidelijk is dat een algemene of algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening niet voorhanden is, dan moet aan de hand van de vervoersbehoefte beoordeeld worden of deze behoefte ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV). Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de betrokkene.
Deelname aan het CVV wordt afgewogen vóórdat beoordeeld wordt of een maatwerkvoorziening aan de orde is. Als CVV wel mogelijk is maar toch een maatwerkvoorziening wordt gevraagd, is dat alleen mogelijk in situaties waarin een maatwerkvoorziening een goedkopere oplossing is, bijv. d.m.v. een geringe aanpassing aan de eigen auto (het bedrag daarvoor is opgenomen in het besluit maatschappelijke ondersteuning).
Indien CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:
Als het bovenstaande niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een maatwerkvoorziening worden toegekend. Daarbij dienen de volgende soorten vervoer te worden onderscheiden:
Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn tot ondersteuning, omdat er geen
probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Daarbij valt te denken aan iemand die altijd auto heeft gereden en beperkt wordt in het fietsen. Verplaatsingen die normaal met de fiets worden gedaan, kunnen ook met de auto.
Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. Enkele voorzieningen zijn die vaak algemeen gebruikelijk zijn:
Bovenstaande opsomming is niet uitputtend
Vervoersvoorzieningen in natura
Een voorziening in natura of een pgb voor de aanschaf van een vervoersmiddel, kan worden toegekend als betrokkene zich niet lopend of fietsend in zijn directe woonomgeving kan verplaatsen en er wel een behoefte is om zich regelmatig te verplaatsen. Daarbij dient onder directe woonomgeving het dorp te worden gerekend waarin betrokkene woont.
Voor dergelijke verplaatsingen kan gedacht worden aan een scootmobiel of een fiets in bijzondere uitvoering (driewielfiets, duo fiets).
Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.
Bij gezinnen met thuiswonende kinderen onder de 14 jaar, waarvan één van de gezinsleden is aangewezen op vervoer in een busje of aangepaste auto, kan in plaats van collectief vraagafhankelijk vervoer, een aanpassing aan de auto worden toegekend.
Openbaar vervoer bereikbaar en bruikbaar
De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd middels het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo 800 meter lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen.
Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de halte etc.
Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Dat betekent dat eerst wordt bekeken of de cliënt in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer. Pas indien de cliënt geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt. De vraag of het collectief vervoer als voorziening voldoet aan de compensatieplicht, kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar de (inventarisatie van) beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en vervoersbehoeften van de cliënt. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer en de kenmerken van de cliënt alsmede zijn beperkingen en vervoersbehoeften, rekening houdend met de vraag op welke wijze het behoud of het bevorderen van zelfredzaamheid of de deelname aan het maatschappelijk verkeer bereikt wordt.
Aanvullende vervoersvoorziening
In voorkomende gevallen is het alleen aanbieden van het collectief vervoer niet voldoende. Dat geldt voor personen die geen gebruik kunnen maken van een (snor-, brom-, of driewiel-)fiets en die maximaal 100 meter kunnen lopen. Deze personen komen in beginsel in aanmerking voor een aanvullende vervoersvoorziening die bedoeld is voor de korte afstanden. Bij personen die geen gebruik kunnen maken van een (snor-, brom-, of driewiel-)fiets én meer dan 100 meter kunnen lopen, zal het college beoordelen of een aanvullende voorziening voor de korte afstand noodzakelijk is.
Het gaat in beginsel om verplaatsingen in het kader van het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer of te wel het vervoer in het kader van het leven van alledag. Dat zijn de verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.
Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden.
Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen in verband met werk wordt eerst gekeken naar voorliggende voorzieningen. Voor mensen die in dienstbetrekking werken (en mogelijk voor zelfstandigen) zijn er voorliggende voorzieningen.
Vervoer in verband met het volgen van onderwijs
Voor het vervoer in verband met onderwijs zijn er voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen.
Vervoer van kinderen door ouders met een beperking
Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van Beroep. Het naar school brengen van kinderen gebeurt vaak op toerbeurt door ouders en het valt niet in te zien dat ouders hier niet aan mee zouden kunnen doen. Een individuele afweging is noodzakelijk.
Begeleiding bij het vervoer van Wlz-bewoners
Bij begeleiding bij het vervoer van Wlz-bewoners kan rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen en ook bij grotere Wlz-instellingen. Ook kan beoordeeld worden of het vervoer begeleid zou kunnen worden door vrijwilligers, mits die gegarandeerd aanwezig zijn.
Bovenregionaal vervoer voor WLZ-bewoners
Uitgangspunt is een gelijke plicht tot verstrekking van vervoervoorzieningen aan Wlz-bewoners en overige bewoners van de gemeente. Dat betekent alleen vervoersvoorzieningen voor lokaal vervoer en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - voor bovenregionaal vervoer. De CRvB oordeelt dat uitgegaan mag worden van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van de ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de Wlz-bewoners aan het ouderlijk huis.
Recreatief vervoer voor Wlz-bewoners vanuit het ouderlijk huis waar cliënt niet woont valt niet onder de wet. Dat is ook logisch, omdat dit het verplaatsen in de directe woonomgeving (wat immers de instelling is) ver te boven gaat.
Nieuw in de Wmo 2015 is het product ”begeleiding”. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.
Individuele Begeleiding kent vele vormen: het kan zijn :
ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken etc.) ; dan wordt het vaak “thuisbegeleiding “genoemd. Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken
Onder 'begeleiding groep' vallen onder andere verschillende soorten dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking voor mensen met een psychische of psychiatrische beperking en dagopvang voor ouderen met lichamelijke en/of psychogeriatrische beperkingen.
Bij Begeleiding Groep kan gedacht worden aan:
Begeleiding Groep is een integraal pakket, dat wil zeggen met inbegrip van alle Persoonlijke Verzorging, Verpleging, Begeleiding individueel die tijdens de Begeleiding in groepsverband moet worden gegeven. Ook in te zetten voor leerplichtige jongeren met (gedeeltelijke) leerplichtontheffing, vanwege het ontbreken van passend onderwijs.
Kenmerkend aan dagbesteding is:
Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan welzijnsactiviteiten in bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte in bijvoorbeeld d’r Durpswinkel voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben, is Begeleiding Groep nodig.
Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo consulent om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.
(Wettelijk) voorliggende voorzieningen.
Er zijn (wettelijke) arbeidsvoorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen. Op grond van ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp
Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan Begeleiding waar voorliggende voorzieningen mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:
Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij Begeleiding het begrip: ”gebruikelijke ondersteuning” gehanteerd. Gebruikelijke ondersteunin is hulp die verwacht wordt van huisgenoten , die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.
Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke zorg beschouwd:
In kortdurende situaties (max. 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.
Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen (zoals dat wel gebeurd is bij de hulp bij het huishouden). De reden hiervoor is tweeledig:
De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.
De taken worden niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding, anders, dichterbij de cliënt, kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.
In de Wmo kennen we geen grondslagen maar vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de indicatiestelling. Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de indicatiestelling. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de Zelfredzaamheidsmatrix (zrm) die is ontwikkeld (zie bijlage).
Naar aanleiding van de uitkomst van de zrm wordt bepaald in welk cliëntprofiel de cliënt het beste past en welk resultaat behaald kan worden bij deze cliënt. Dit wordt beschreven in een zorgplan. Het zorgplan beschrijft niet enkel de huidige situatie, maar beschrijft ook de doelen of resultaten die behaald moeten worden.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten. Bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende, vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week ; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft ; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld een verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn.
In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet dit geregeld worden via de zorgverzekering. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
Gedurende kortdurend verblijf bestaat geen aanspraak op begeleiding en/of hulp bij het huishouden.
De aanvullende zorgverzekering kan een mogelijkheid bieden voor de vergoeding van voorzieningen die de mantelzorger(s) ontlasten, zoals mantelzorgvervanging. De aanvullende verzekering is echter geen voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door een cliënt, kunnen dus wel van invloed zijn op de soort en omvang van de maatwerkvoorziening.
Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het structuur van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk maar deze taak wordt nu (zonder bezuinigingsdoelstelling) overgeheveld naar de Wmo. Het wordt voorlopig een taak voor de zogenaamde centrumgemeenten, zij krijgen ook het budget voor deze taak.
Ter uitvoering van het stuk beschermd wonen is er in de regio afgesproken dat Heerlen als centrumgemeente dit op zich neemt. Een en ander is vastgelegd in: “de lichte Gemeenschappelijke Regeling opvang en beschermd wonen”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van 18 december 2014.
Wanneer een mantelzorger ondersteuning biedt aan een inwoner, dan kan het voorkomen dat deze mantelzorger gedurende korte tijd niet in staat is deze zorg te verlenen. Wanneer dit ondersteuning betreft die als maatwerkvoorziening verstrekt zou kunnen worden door de gemeente, dan is het mogelijk dat de gemeente respijtzorg inzet. Terwijl de mantelzorger korte tijd afwezig is, kan de zorg worden overgenomen door een professionele zorgverlener, of door een vrijwilliger.
Het aanvragen van deze respijtzorg gebeurt conform de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze beleidsregels.
Op basis van de wet zijn er twee verstrekkingsvormen voor maatwerkvoorzieningen. De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die de cliënt in natura krijgt moet het probleem voldoende opgelost zijn.
De tweede mogelijkheid is de in de wet verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Een voorziening in natura wordt door het college bij beschikking verstrekt. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.
Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee maatwerkvoorzieningen kunnen worden aangeschaft of betaald. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. In de verordening is aangegeven wanneer het college een persoonsgebonden budget kan verstrekken. Een van de voorwaarden is dat de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Beoordeeld moet worden of een cliënt dusdanig in de financiële problemen zit dat bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget de verwachting bestaat dat deze verkeerd gebruikt kan worden al dan niet met opzet. Immers zal verstrekking van een pgb in dergelijke situaties tot vergroting van de problematiek leiden. Een belangrijk aspect bij deze problematiek is de aanwezigheid van een financiële bewindvoerder. Is er een financiële bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.
Bij verslavingsproblematiek is er vaak sprake van ongecontroleerde uitgaven en verwaarlozing van de financiële situatie waarbij het verstrekken van een pgb een risico kan vormen en dus een inadequate verstrekking is. Ook hier is het belangrijk of er sprake is van een financiële bewindvoerder, is er een financiële bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.
Het college bepaalt de hoogte van het persoonsgebonden budget. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen persoonsgebonden budget voor diensten en persoonsgebonden budget voor de aanschaf van voorzieningen. De hoogte van het persoonsgebonden budget is geregeld de paragrafen 5.1.8, 5.1.9 en 5.1.10.
Indien een voorziening in natura wordt verstrekt zijn de vigerende dienstverleningsovereenkomsten tussen de gemeente Simpelveld en de zorgaanbieder(s) van toepassing.
Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, persoonlijke begeleiding, kortdurend verblijf, dagbesteding (indien nodig, gecombineerd met vervoer) wordt verstrekt, indien:
de belanghebbende naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger en in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
De bekwaamheid voor het hebben van een persoonsgebonden budget wordt in samenspraak met belanghebbende getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Uit het persoonlijk plan voor hulp bij het huishouden persoonlijke begeleiding, kortdurend verblijf, dagbesteding en/of vervoer moet blijken:
Bij ondersteuning geleverd door een andere aanbieder dan personen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
verklaring omtrent het gedrag (VOG), zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met de belanghebbende in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken;
Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget ten aanzien van ‘hulp bij het huishouden’ wordt rekening gehouden met het volgende:
Bij het persoonsgebonden budget dat verstrekt wordt voor hulp die geleverd wordt door een zelfstandige (ingeschreven bij KvK) of een zorgaanbieder, zoals bedoeld in artikel 2 onder b. en c. wordt een toeslag van 20% van het bruto loon gerekend in verband met afdrachten aan de belastingdienst / werkgeverslasten.
De in het tweede en derde lid bedoelde tarieven bedragen:
een bedrag per uur gebaseerd op de Wet Minimum Loon op basis op basis van 36 uur, indien de belanghebbende een indicatie voor hulp bij het huishouden heeft en de zorg geleverd wordt door mensen uit het sociaal netwerk (familie, bekenden) of mensen die niet als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel geregistreerd zijn; Dit bedrag wordt vermeerderd met het bedrag zoals vermeld onder punt 3 lid d van dit artikel.
De in het tweede en derde lid bedoelde tarieven bedragen:
een bedrag per uur gebaseerd op de Wet Minimum Loon op basis op basis van 36 uur, indien de belanghebbende een indicatie voor persoonlijke begeleiding individueel heeft en de zorg geleverd wordt door mensen uit het sociaal netwerk (familie, bekenden) of mensen die niet als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel geregistreerd zijn; Dit bedrag wordt vermeerderd met het bedrag zoals vermeld onder punt 3 lid d van dit artikel.
De hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van dagbesteding
per twee uur dienstverlening, komt overeen met het laagste tarief voor derge-lijke begeleiding in natura door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds groepsbegeleiding of dagbesteding met laag intensieve ondersteuning (€14,50) en anderzijds dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning (€24,00) door daartoe opgeleide personen.
De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van kortdurend verblijf/ logeeropvang/ respijtzorg per etmaal dienstverlening, uitgevoerd door het sociaal netwerk of mensen die niet als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel geregistreerd zijn, wordt bepaald op basis van de daadwerkelijke kosten voor bed-bad-brood en een dagactiviteit met belanghebbende.
Een ieder die een persoonsgebonden budget in het kader van hulp bij het huishouden, persoonlijke begeleiding, kortdurend verblijf, dagbesteding eventueel al dan niet in combinatie met vervoer toegekend heeft gekregen, wordt gevraagd verantwoording af te leggen over de besteding en inzet van het budget.
Er wordt een controle gehouden bij de groep budgethouders waarbij de Sociale Verzekeringsbank een signaal heeft afgegeven, aangevuld met de budgethouders die een betaling hebben ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank en waarbij geen bijzonderheden zijn gesignaleerd, 6 maanden na de begindatum van de indicatie of in het kader van een heronderzoek.
Indien uit de vervolgcontrole, zoals bedoeld in het vijfde lid van dit artikel, blijkt dat voldaan wordt aan de voorwaarden en criteria als genoemd in artikel 5.1.6 en 5.1.7 van deze nadere regels en het persoonsgebonden budget juist besteed is, zullen de daaropvolgende verantwoordingsmomenten, als bedoeld in derde lid van dit artikel, worden uitgevoerd.
Indien uit de vervolgcontrole blijkt dat het persoonsgebonden budget wederom onrechtmatig besteed en/of niet aan de voorwaarden en criteria zoals genoemd in artikel 5.1.6 en 5.1.7 van deze nadere regels wordt voldaan, zal de verstrekkingsvorm omgezet worden naar Zorg-In-Natura (ZIN), onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.10 van de wet.
Deze paragraaf is van toepassing op maatschappelijke ondersteuning ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, in de vorm van maatwerkvoorzieningen ten aanzien van verplaatsen en vervoer.
Bij tussentijdse hernieuwde aanvraag voor een autoaanpassing, wordt naar rato van de verstreken tijd een vergoeding verleend. Op de vergoeding wordt dan een mindering toegepast gebaseerd op de eerdere vergoeding voor hetzelfde type uitvoering van de auto. De korting wordt niet toegepast indien de hernieuwde aanvraag een gevolg is van een calamiteit.
Een persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening gericht op verplaatsen en vervoer wordt verstrekt, indien:
belanghebbende naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Het wederom verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een reeds eerdere verstrekte soortgelijke maatwerkvoorziening, kan slechts dan geschieden indien de economische afschrijvingstermijn van de betreffende maatwerkvoorziening verstreken is. Deze afschrijvingstermijn is gebaseerd op de terugkoopregeling met de dienstverlenende organisatie van de maatwerkvoorziening in natura.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een autoaanpassing komt overeen met de kosten voor de in de betreffende situatie goedkoopst, compenserend te verstrekken maatwerkvoorziening in natura. De kosten in natura zijn de kosten zoals vastgesteld op basis van het programma van eisen en de goedkoopst compenserende offerte.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van
een hulpmiddel wordt bepaald op basis van:
De tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst, compenserend te verstrekken maatwerkvoorziening in natura. De kosten in natura zijn de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met de dienstverlenende organisatie die deze voorziening biedt (inclusief eventuele kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst compenserende offerte; en
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van
een sportrolstoel wordt bepaald op basis van:
Indien de behoeften van echtgenoten samenvallen, wordt hier bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in het eerste lid, rekening mee gehouden. Het percentage gezamenlijke vervoersbehoefte ten opzichte van de totale vervoersbehoeften wordt in kaart gebracht en evenredig in mindering gebracht op de persoonsgebonden budgetten.
Deze paragraaf is van toepassing op maatschappelijke ondersteuning ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van woonvoorzieningen.
Indien een woonvoorziening wordt verstrekt en het betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, als vermeld in bijlage I.
Het wederom verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een reeds eerdere verstrekte soortgelijke maatwerkvoorziening, kan slechts dan geschieden indien de economische afschrijvingstermijn van de betreffende maatwerkvoorziening, zoals deze geldt bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura, verstreken is.
Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het afgeven van de beschikking waarin het persoonsgebonden budget voor de woonvoorziening wordt verleend, verklaart diegene aan wie de woonvoorziening is toegekend, aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.
Indien een woonvoorziening wordt verstrekt en het betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, als vermeld in bijlage I.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing, wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door de gemeente opgestelde kostenberekening, dan wel door goedkoopst compenserende offerte, dan wel door het college voor een dergelijke voorziening vastgesteld maximum.
De omvang van het persoonsgebonden budget voor maatwerkvoorziening in de vorm van een losse woonvoorziening wordt berekent op basis van:
De tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst, compenserend te verstrekken voorziening in natura. De kosten in natura zijn de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met dienstverlenende organisatie die deze voorziening biedt (inclusief eventuele kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate offerte.
De afschrijvingssystematiek voor een maatwerkvoorziening voor een losse woonvoorziening
is gebaseerd op de terugkoopregeling met de gecontracteerde organisaties.
De eigenaar-bewoner, die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening heeft ontvangen voor het treffen van een woonvoorziening ten bedrage van € 25.000,00 of hoger en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte van verkoop burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient geheel dan wel gedeeltelijk aan de gemeente te worden gerestitueerd.
De restitutie als bedoeld in artikel 5.3.9, lid 1 bedraagt:
in het eerste jaar 100% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het tweede jaar 90% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het derde jaar 80% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het vierde jaar 70% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het vijfde jaar 60% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het zesde jaar 50% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het zevende jaar 40% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het achtste jaar 30% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het negende jaar 20% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het tiende jaar 10% van de meerwaarde van de woning na subsidie.
De verschuldigde bijdrage in de kosten per periode dan wel het totaal van de verschuldigde bijdragen in de kosten per periode bedraagt niet meer dan:
Het bedrag dat een ongehuwde persoon jonger dan pensioengerechtigde leeftijd dient te betalen bedraagt per 01 januari 2015 € 19,40 per vier weken, met dien verstande dat, indien zijn bijdrage plichtig inkomen meer bedraagt dan € 22.331,00, het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.331,00.
Het bedrag dat een ongehuwde persoon die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt dient te betalen bedraagt per 01 januari 2015 € 19,40 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn bijdrage plichtig inkomen meer bedraagt dan € 16.634,00 het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.634,00.
Het bedrag dat gehuwde personen waarvan beiden of eenvan beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt dienen te betalen bedraagt per 01 januari 2015 € 27,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke bijdrage plichtig inkomen meer bedraagt dan € 27.917,00, het bedrag van € 27,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 27.917,00.
Het bedrag dat gehuwde personen die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dienen te betalen bedraagt per 01 januari 2015 € 27,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke bijdrage plichtig inkomen meer bedraagt dan € 23.046,00, het bedrag van € 27,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 23.046,00.
De genoemde bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage in de kosten in het derde lid worden jaarlijks, in dit besluit voor het eerst per 01 januari 2016, op basis van de door het ministerie van VWS opgestelde advies en geadviseerde parameterset, bijgesteld.
Vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten vindt plaats door het Centraal Administratiekantoor (CAK), conform de door de gemeente afgegeven parameters (die zijn op genomen in het derde lid) en de kostprijs van de betreffende maatwerkvoorzieningen (zoals bepaald in artikel 44 van deze nadere regels).
De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met de dienstverlenende organisatie die deze maatwerkvoorziening biedt (inclusief eventuele kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst compenserende offerte.
De jaarlijkse waardering voor mantelzorgers wordt verder uitgewerkt in de op te stellen nota: “ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers”
Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015. Het “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2014” wordt ingetrokken op dezelfde datum.
Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2015”
Aldus besloten in de collegevergadering van 23 december 2014
Burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld
De secretaris De burgemeester
Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) en reparatie (niet expliciet gebonden aan een maximum) aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:
De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en/ of onderhoudscontract en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:
* Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Het lifteninstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op grond van een uurtarief.
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven;