Organisatie | Twenterand |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening gemeente Twenterand 2012 |
Citeertitel | Bouwverordening gemeente Twenterand 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | ruimtelijke ordening en volkshuisvesting |
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Bouwverordening 2010 ingetrokken. De verordening treedt gelijktijdig met het nieuwe Bouwbesluit per 1 april 2012 in werking.
Grondslagen
1.Woningwet , art. 8
Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
1.Geen.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen
Geconsolideerde tekst van de regeling
De raad der gemeente Twenterand;
gelet op artikel 8 van de Woningwet;
gelet op artikel 2 van de Inspraakverordening:
Besluit
vast te stellen de volgende ‘Bouwverordening Gemeente Twenterand 2012
1.Geen.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen
Geconsolideerde tekst van de regeling
De raad der gemeente Twenterand;
gelet op artikel 8 van de Woningwet;
gelet op artikel 2 van de Inspraakverordening:
Besluit
vast te stellen de volgende ‘Bouwverordening Gemeente Twenterand 2012
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-03-2015 | 01-07-2018 | Wijziging hoofdstuk 9 | 05-02-2013 Gemeentecontact14 februari 2013 | BIS nr.035.0013 |
Artikel 1.1 begripsomschrijvingen
1.In deze verordening wordt verstaan onder:
– bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect Bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
– Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikel 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit bouwwerken.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag,voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
b.in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover
zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen voor:
bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale monumentenverordening of gemeentelijke erfgoedverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
2.Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24- de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
1.De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.14 of artikel 6.37 en 6.38 Bouwbesluit 2012 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein,
mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
2.Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22 , eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid
1.Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag
niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
5 Staat van open erven en terreinen, aansluitend op nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk ongedierte
Artikel 9.1. De advisering door de stadsbouwmeester
1.De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan Stichting Het Oversticht. 2. Het Oversticht doet aan het college een voorstel voor een kandidaat stadsbouwmeester en een
kandidaat plaatsvervangend stadsbouwmeester. 3. De stadsbouwmeester adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een
omgevingsvergunning voor het bouwen. 4. De stadsbouwmeester baseert zijn advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria. 5. De instructie van de stadsbouwmeester, die als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat
nadere instructies voor de benoeming en de werkwijze van de stadsbouwmeester.
Artikel 9.2. Benoeming en zittingsduur
1.De stadsbouwmeester en zijn plaatsvervanger worden op voordracht van burgemeester en wethouders
benoemd en ontslagen door de gemeenteraad. 2. De stadsbouwmeester en zijn plaatsvervanger kunnen ten hoogste voor een termijn van drie jaar
worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar.
Artikel 9.3. Jaarlijkse verantwoording
1.De stadsbouwmeester stelt jaarlijks een verslag op van zijn werkzaamheden voor de gemeenteraad,
waarin ten minste aan de orde komt: • op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota; • de werkwijze van de stadsbouwmeester; • de aard van de beoordeelde plannen;
• op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen.
2. De stadsbouwmeester kan in zijn jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk
ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het
Artikel 9.4. Termijn van advisering
De stadsbouwmeester brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen twee weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.
Artikel 9.5. Openbaarheid van behandeling van bouwaanvragen en mondelinge toelichting door de aanvrager
1.De behandeling van bouwplannen door de stadsbouwmeester is openbaar. 2. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot
niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op
grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. 3. Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen daar bij het indienen van de
aanvraag om heeft verzocht, wordt deze door of namens de stadsbouwmeester in staat gesteld tot het
Artikel 9.6. Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
1.De stadsbouwmeester motiveert een afwijzend advies altijd schriftelijk. 2. Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij
Artikel 9.7. Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen
1.Indien de raad op grond van artikel 12 van de Woningwet het voornemen heeft een gebied van de
gemeente of een categorie bouwwerken uit te sluiten van welstandstoezicht, neemt de raad het daartoe
strekkende besluit niet dan nadat: • op het voornemen inspraak is verleend; • het advies van de stadsbouwmeester is ingewonnen. 2. De inspraak als bedoeld in het eerste lid vindt plaats op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150
10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.6 Overgangsbepaling ‘Bouwverordening gemeente Twenterand 2010’
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming of een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend vóór 1 januari 2012 en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden voor deze wijziging, tenzij de aanvrager aangeeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Vriezenveen, 20 december 2011
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
drs. R.J.M. Ros ir. C. L. Visser
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
Artikel 1 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening (vervallen)
Artikel 2 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening (vervallen)
Artikel 3 Funderingsplan (vervallen)
Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens (vervallen)
Artikel 5 Bouwveiligheidsplan (vervallen)
Bijlage 9 Reglement van orde van de stadsbouwmeester
1. Onafhankelijkheid 1. De stadsbouwmeester brengt advies uit aan burgemeester en wethouders over de vraag of het uiterlijk
of de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het
bouwen is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand. 2. De stadsbouwmeester voert zijn taak uit in onafhankelijkheid. 3. De stadsbouwmeester is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid en baseert zijn
advies uitsluitend op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.
2.1.Benoemingsprocedure 1. De gemeenteraad wijst op voordracht van burgemeester en wethouders een stadsbouwmeester aan
voor de welstandsadvisering. 2. Het Oversticht doet aan burgemeester en wethouders een voorstel voor een kandidaat
stadsbouwmeester en een kandidaat plaatsvervangend stadsbouwmeester. 3. De stadsbouwmeester en zijn plaatsvervanger worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de
mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar. 4. Bij afwezigheid van de stadsbouwmeester neemt de plaatsvervanger waar. 5. De stadsbouwmeester en zijn plaatsvervanger zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur
en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over
de welstandsaspecten wordt beïnvloed. 6. De stadsbouwmeester en zijn plaatsvervanger dienen deskundig te zijn op het gebied van architectuur
3.1. Taken van de stadsbouwmeesterDe stadsbouwmeester is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijk verplichte taken worden uitgevoerd op grond van de Woningwet. De stadsbouwmeester is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.
3.1.1 Wettelijk taken1. Toetsing van vergunningplichtige bouwwerken: de stadsbouwmeester is er mee belast om burgemeester
en wethouders te adviseren over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning
voor het bouwen. 2. Jaarverslag stadsbouwmeester: de stadsbouwmeester legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een
verslag voor van de door hem verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de stadsbouwmeester
tenminste uiteen op welke wijze hij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Tenminste
eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en Het Oversticht.
3.1.2 Niet wettelijk verplichte taken De stadsbouwmeester is er mee belast om naast de wettelijke, ook niet wettelijk verplichte taken uit te voeren. Het betreft hier bijvoorbeeld: • het beoordelen van aanvragen voor reclames; • het onder de regie van het college voeren van overleg met betrokkenen bij de voorbereiding van
bouwplannen, hetzij op verzoek van het college of de aanvrager dan wel uit eigen beweging; • het desgevraagd adviseren aan burgemeester en wethouders over de welstands-, monumenten
landschapsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen,
beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken; • het desgevraagd adviseren over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang
zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente; • het desgevraagd adviseren in het geval van excessen; buitensporigheden in het uiterlijk van
bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn; • het geven van voorlichting ruimtelijke kwaliteit aan de gemeenteraad, aan burgemeester en wethouders
4. Werkwijze 1. Het college draagt er zorg voor dat alleen bouwplannen waarvan de planologische aanvaardbaarheid
vaststaat, voor advies aan de stadsbouwmeester worden voorgelegd. 2. Het college controleert of plannen (inclusief plannen die worden aangeboden voor vooroverleg) voldoen
aan de indieningvereisten als genoemd in de Regeling omgevingsrecht (Mor), te weten:
• tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van de belendende
bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past; • principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk; • kleurenfoto’s van de bestaande situatie en omliggende bebouwing; • opgave van de toe te passen bouwmaterialen en de kleur daarvan (uitwendige
scheidingsconstructie); • opgave van het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren,
balkonhekken, dakgoten en boeidelen en de dakbedekking; • andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling:
5. Werkwijze van de stadsbouwmeester
1.Het college kan een nog niet formeel ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor het
onderdeel bouw voor vooroverleg voorleggen aan de stadsbouwmeester. 2. Van het vooroverleg wordt altijd een verslag gemaakt, dat met de besproken bescheiden wordt
opgenomen in een projectdossier. Dit verslag wordt openbaar als het plan formeel aan de
stadsbouwmeester wordt voorgelegd. 3. Het vooroverleg vindt in principe in beslotenheid plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg
tussen de gemeente, de aanvrager en de stadsbouwmeester.
5.2.1. Welstandsadvies 1. De stadsbouwmeester toetst het plan aan het gemeentelijk welstandsbeleid (welstandsnota). Indien de
stadsbouwmeester van oordeel is dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van dit beleid,
geeft hij bij het uitbrengen van het advies aan burgemeester en wethouders gemotiveerd en schriftelijk
aan op grond waarvan een afwijking is gerechtvaardigd.
2 De stadsbouwmeester formuleert het uit te brengen advies in heldere en duidelijk toetsbare bewoordingen. Het gebruik van abstracte taal en jargon wordt vermeden.
3.Een welstandsadvies kan de volgende uitkomsten hebben: a. akkoord: de stadsbouwmeester adviseert positief aan burgemeester en wethouders omdat het plan niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Op verzoek van het college motiveert de stadsbouwmeester zijn advies schriftelijk. Bij het positieve advies kan de stadsbouwmeester aanbevelingen doen voor aanpassingen van het plan. b. niet akkoord, tenzij: de stadsbouwmeester is van mening dat het plan op onderdelen niet voldoet aan de toetsingscriteria uit de welstandsnota, tenzij aan de in het advies nauwkeurig nader omschreven voorwaarden (verwijzend naar de welstandscriteria) wordt voldaan. De stadsbouwmeester geeft nauwkeurig aan welke onderdelen van het plan gewijzigd moeten worden. De aanvrager krijgt vervolgens de gelegenheid zijn plan aan te passen, voor zover de gemeente van oordeel is dat dit nog binnen de resterende vergunningtermijn kan worden gerealiseerd. Het college kan ook besluiten om de voorwaarden van het welstandsadvies op te nemen in de omgevingsvergunning voor het bouwen. c. niet akkoord: de stadsbouwmeester is van oordeel dat het plan strijdig is met redelijke eisen van welstand. Een negatief welstandsadvies betekent dat een bouwplan ingrijpend gewijzigd moet worden. Adviseert de stadsbouwmeester negatief, dan geeft hij een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. d. aanhouden: de stadsbouwmeester kan het advies aanhouden wanneer meer informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is. Het college geeft daarbij aan of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunningtermijn.
5.2.2. Termijn van adviseringDe stadsbouwmeester draagt er zorg voor dat het welstandsadvies voor vergunningplichtige bouwwerken, binnen twee weken na de datum van behandeling bij de gemeente bekend is. 6. Afwijking van het advies / second opinion 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor
het bouwen afwijken van het advies van de stadsbouwmeester, indien zij van mening zijn dat de
stadsbouwmeester de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of toegepast. De
redenen voor de afwijking worden bij de bekendmaking van het besluit vermeld. Alvorens definitief te
besluiten, horen burgemeester en wethouders de stadsbouwmeester.
2.Burgemeester en wethouders hebben op grond van artikel 2.10 lid 1 sub d van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid om bij strijdigheid van een bouwplan met de redelijke eisen
van welstand toch een omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, indien zij van oordeel zijn dat
daarvoor gewichtige redenen zijn. De afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de
omgevingsvergunning voor het bouwen gemotiveerd.
Indien burgemeester en wethouders zich niet kunnen verenigen met het advies van de stadsbouwmeester, kunnen zij een 'second opinion' inwinnen bij een andere stadsbouwmeester of commissie. Alvorens daartoe over te gaan, stellen burgemeester en wethouders de stadsbouwmeester en de Federatie Welstand daarvan op de hoogte.
7. Evaluatie en aanpassing van de welstandsnota 1. Burgemeester en wethouders brengen aan de gemeenteraad jaarlijks verslag uit over de uitvoering van
het welstandsbeleid. Voor de aspecten die in dit verslag tenminste aan de orde moeten komen, wordt
verwezen naar artikel 12c van de Woningwet. 2. Tenminste eenmaal per jaar vindt een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het
gemeentebestuur en het Oversticht. 3. De gemeenteraad beslist op grond van de jaarverslagen en evaluaties over eventuele aanvullingen en/of
aanpassingen van de gemeentelijke welstandsnota.
8. ExcessenregelingBurgemeester en wethouders kunnen de stadsbouwmeester vragen te adviseren over verpaupering van bouwwerken die in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Dat is het geval wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in het hoofdstuk excessenregeling van de welstandsnota.