Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ameland

Verordening Individuele Inkomenstoeslag 2015 gemeente Ameland 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmeland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Individuele Inkomenstoeslag 2015 gemeente Ameland 2015
CiteertitelVerordening Individuele Inkomenstoeslag 2015 gemeente Ameland 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De verordening Langdurigheidstoeslag Ameland wordt op 1 januari 2015 ingetrokken.

De beleidsregels die bij betreffende verordeningen door het college van burgemeester en wethouders zijn vastgesteld, heeft de gemeenteraad ter kennisname aangenomen. 

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-201501-01-2018Nieuwe regeling

15-12-2014

Digitaal gemeenteblad, 21 januari 2015

5

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Individuele Inkomenstoeslag 2015 gemeente Ameland 2015

 

 

Artikel 1  

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG 2015 GEMEENTE AMELAND 2015

Artikel 1.  Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de wet, en de algemene bijstand;

b. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland;

c. peildatum: de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

d. referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

e. wet: de Participatiewet.

Toelichting: Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk in deze verordening gedefinieerd. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt ook de algemene bijstandsuitkering ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand (waaronder de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag) kan niet als inkomen in aanmerking genomen worden.

Artikel 44 van de wet is van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat een peildatum gelijk is aan de aanvraagdatum. De hoofdregel inzake de ingangsdatum van [de langdurigheids]toeslag sluit aan bij die voor de overige vormen van (algemene en bijzondere) bijstand. Gemeenten hebben - volgens vaste rechtspraak - de bevoegdheid om van de genoemde hoofdregel af te wijken wanneer de individuele omstandigheden van de belanghebbende dat rechtvaardigen. (Verzamelbrief december 2013).

 

Artikel 2.  Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Toelichting: Artikel 36, eerste lid van de wet spreekt niet meer van een aanvraag, maar van een verzoek. Deze term komt in het bestuursrecht niet voor. Om onduidelijkheid te voorkomen bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek door middel van een door het college vastgesteld formulier gedaan moet worden. Het verzoek wordt dan overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht gezien als een schriftelijke aanvraag die door de aanvrager wordt ondertekend en ten minste naam en adres van de aanvrager bevat, alsmede de dagtekening en de beslissing die gevraagd wordt. Hierbij verstrekt de aanvrager ook de gegevens die het college nodig heeft om een beslissing te nemen (artikel 4.2 Algemene wet bestuursrecht). Een mondeling verzoek is dus niet mogelijk.

Op grond van artikel 44 van de wet wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Dit geldt ook voor de individuele inkomenstoeslag. De peildatum kan daarom niet voor de aanvraagdatum liggen. Een te vroeg ingediende aanvraag (binnen twaalf maanden na de laatst verleende individuele inkomenstoeslag) moet op grond van het derde lid van artikel 36 worden afgewezen.

 

Artikel 3.  Langdurig laag inkomen

1. Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.

2. In afwijking van het eerste lid bestaat recht op een gedeeltelijke individuele inkomenstoeslag wanneer het inkomen op de peildatum hoger is dan 100% van de bijstandsnorm, maar het meerdere op jaarbasis niet meer bedraagt dan van toepassing zijnde individuele inkomenstoeslag die op grond van artikel 4 van deze verordening op hem van toepassing zou zijn.

Toelichting: In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de opdracht bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de begrippen langdurig en laag inkomen. De langdurige periode wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is in artikel 1 van deze verordening vastgesteld op 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 100% van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm. De bijstandsnorm is op grond van artikel 5, onderdeel c van de wet de op de belanghebbende van toepassing zijnde (kostendelers?)norm.

 

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan deze norm mag niet al te rigide worden toegepast. Een marginale overschrijding moet worden genegeerd (o.a. LJN BE8918 en BP5532).

Bij een inkomen dat meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm, maar het meerdere op jaarbasis minder is dan de toepasselijke individuele inkomenstoeslag, wordt de individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 4, tweede lid van deze verordening verminderd met dat meerinkomen op jaarbasis. Hierdoor kan iemand ook bij een inkomen dat hoger is dan de bijstandsnorm in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag. De gevolgen van de armoedeval worden hierdoor beperkt.

 

Artikel 4.  Hoogte van de individuele inkomenstoeslag

1. De individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

a. Voor een alleenstaande 45% van het normbedrag bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de wet;

b. Voor een alleenstaande ouder 45% van het normbedrag bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de wet, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan 20% van het normbedrag bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de wet];

c. Voor gehuwden 45% van het normbedrag bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de wet.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de individuele inkomenstoeslag voor de belanghebbende als bedoeld in artikel 3, tweede lid, verminderd met het verschil op jaarbasis tussen het inkomen op de peildatum en 100% van de bijstandsnorm.

3. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

4. Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid is de situatie op de peildatum bepalend.

5. De individuele inkomenstoeslag is een vast percentage van het normbedrag zoals die geldt op 1 januari van het kalenderjaar waarin de peildatum valt. De bedragen worden op de hele euro naar boven afgerond.

Toelichting: Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden. De individuele inkomenstoeslag is een percentage van het normbedrag zoals dat op 1 januari van het kalenderjaar van toepassing is. Er is gekozen voor een percentage van de in de wet genoemde normbedrag, en niet van de toepasselijke bijstandsnorm omdat deze laatste door toepassing van de kostendelersnorm lager kan uitvallen.

Omdat de basisbijstandsnormen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders gelijk zijn wordt voor de berekening van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag het in de wet genoemde normbedrag verhoogd met 20% van de basisbijstandsnorm voor gehuwden. Op deze wijze wordt in de hoogte van de individuele inkomenstoeslag rekening gehouden met de zorg voor kinderen.

In het tweede lid van artikel 3 van deze verordening is bepaald dat recht bestaat op een gedeeltelijke individuele inkomenstoeslag als het inkomen op de peildatum meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm, maar het meerdere op jaarbasis niet meer bedraagt dan de toepasselijke individuele inkomenstoeslag. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in dat geval wordt verminderd met het bedrag van het meerinkomen op jaarbasis. Op deze manier kunnen belanghebbenden met een inkomen tot ruim van de bijstandsnorm in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag.

Bijvoorbeeld: 100% bijstandsnorm gehuwden op jaarbasis is €16.254. Netto jaarinkomen is €16.500. IIT wordt dan 434 – (16500-16254) = 434 – 246 = 188.

Bij gehuwden geldt dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Zij moeten in de referteperiode beiden aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid van de wet voldoen. Als één van de echtgenoten, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 van de wet, is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, dan komt de rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

 

Artikel 5. Nadere regels

Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. Deze regels bedoeld in het eerste lid hebben in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet.

Toelichting: De invulling van de term langdurig laag inkomen en de hoogte van de individuele inkomenstoeslag zijn in deze verordening geregeld. Het college kan, gelet op de omstandigheden van de belanghebbende, een individuele inkomenstoeslag verlenen aan de persoon met een langdurig laag inkomen die geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Tot de omstandigheden worden in ieder geval gerekend de krachten en bekwaamheden van de persoon, en de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Om tot een eenduidige uitvoering te komen stelt het college nadere regels met betrekking tot de uitvoerig van deze verordening en de beoordelingen die het college moet doen om op een verzoek voor een individuele inkomenstoeslag te besluiten.

Artikel 6.  Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze verordening indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

 

Artikel 7.  Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

2. De verordening Langdurigheidstoeslag Ameland wordt op 1 januari 2015 ingetrokken.

Artikel 8.  Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag Ameland 2015.

 

 

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 15 december 2014

te Ballum gemeente Ameland,

De griffier,

Jacqueline Metz

De burgemeester,

Albert de Hoop

 

Toelichting 1  

Algemene toelichting

 

Algemene toelichting: Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een reserveringscomponent, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een laag inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om de inkomsten uit arbeid het inkomen (structureel) te verhogen. Om die reden is sinds 2004 de langdurigheidstoeslag in de Wet werk en bijstand opgenomen. Sinds 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd als een bijzondere vorm van categoriale bijzondere bijstand en moeten gemeenten bij verordening regels stellen met betrekking tot de langdurigheidstoeslag.

Met ingang van 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het categoriale karakter verdwijnt doordat het college bij de beoordeling van het recht op een individuele inkomenstoeslag de omstandigheden van de persoon moet betrekken, waarbij in ieder geval de krachten en bekwaamheden van de persoon en zijn inspanningen om tot inkomensverbetering te komen in aanmerking moeten worden genomen. Het verlenen van de individuele inkomenstoeslag is vanaf 2015 geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid.

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de [langdurigheids]toeslag in het leven is geroepen omdat bij een langdurig laag inkomen de mogelijkheden om te reserveren voor vervangingsuitgaven verminderen  (TK 28870, nr. 3, p.11-13: “Hiermee wordt bereikt dat er op het moment van uitbetaling ruimte ontstaat binnen het budget waaruit hogere kosten kunnen worden voldaan, bijvoorbeeld voor vervangingsuitgaven.”).

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten op grond van artikel 8, tweede van de Participatiewet regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.

Het college kan in (wetsinterpreterende) regelingen aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

- de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

- de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen. Aangezien de langdurigheidstoeslag niet (meer) met terugwerkende kracht kan worden toegekend, kan uitsluitend aanspraak gemaakt worden op een langdurigheidstoeslag als de aanvraag vóór 1 januari 2015 is ingediend. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Leeswijzer verordeningen Participatiewet

Op 1 januari 2015 wijzigt de Wet werk en bijstand (WWB), die vanaf die datum Participatiewet wordt genoemd. De wijzigingen maken het noodzakelijk dat de verordeningen die op grond van de WWB zijn vastgesteld aangepast moeten worden.

Uit artikel 78z lid 7 Participatiewet volgt dat de gewijzigde verordeningen uiterlijk op 1 juli 2015 moeten worden vastgesteld. Het ministerie van SZW stelt zich echter op het standpunt dat de verordeningen die moeten worden gewijzigd op grond van de Wet maatregelen WWB moeten zijn vastgesteld op 1 januari 2015. Het betreft drie verordeningen:

• de afstemmingsverordening;

• de verordening tegenprestatie; en

• de verordening individuele inkomenstoeslag.

In deze leeswijzer geven wij per verordening aan welke beleidskeuzes de raad kan maken, en op welke wijze in deze conceptverordeningen aan deze keuze invulling is gegeven.

Afstemmingsverordening

• In de Participatiewet worden acht expliciete uniforme arbeidsverplichtingen opgenomen met betrekking tot het verkrijgen, aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Deze verplichtingen gelden voor iedere uitkeringsontvanger, ontheffing is niet mogelijk. Bij niet-nakomen van deze verplichtingen is het college volgens de wet verplicht de bijstandsuitkering met 100% te verlagen gedurende ten minste één maand en maximaal drie maanden. In de verordening moet de duur van die verlaging worden vastgelegd.

      o Voor niet nakomen van de lichtste verplichtingen bedraagt de duur van de verlaging één maand (artikel 10, onderdeel a van de

      verordening). Wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden kan deze verlaging over twee maanden verrekend worden:

      tweemaal 50% (artikel 11, tweede lid van de verordening). Het gaat om schending van de volgende verplichtingen:

              - ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;

             - het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden;

             - het door kleding, persoonlijke verzorging en gedrag niet belemmeren van het krijgen of houden van werk.

 

      o Voor het niet nakomen van de zware verplichtingen bedraagt de duur van de verlaging twee maanden (artikel 10, onderdeel b van

         de verordening). Wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden kan deze verlaging over drie maanden verrekend worden:

         driemaal 33 1/3% (artikel 11, derde lid van de verordening). Het gaat om schending van de volgende verplichtingen:

 

               -  verkrijgen van werk in een gemeente alvorens naar die gemeente te verhuizen;

               - bereid zijn voor werk maximaal drie uren per dag te reizen;

               - bereid zijn te verhuizen als elders tenminste voor een jaar gewerkt kan worden tegen het minimumloon;

             - gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening.

 

      o Bij het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid bedraagt de duur van de verlaging twee maanden

         (artikel 10, onderdeel b van de verordening). Deze verlaging kan gelet op de ernst van de gedraging niet over meerdere maanden

         verrekend worden (artikel 11, vierde lid van de verordening.

• In de verordening houdt de raad bevoegdheid om voor een aantal gedragingen de hoogte en de duur van de verlaging vast te stellen. Het gaat om de volgende gedragingen:

        o Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid: de verlaging van de uitkering bedraagt 25% gedurende een periode tot maximaal zes maanden die is gerelateerd aan de periode dat iemand door de gedraging langer aanspraak maakt op een uitkering (artikel 12 van de verordening).

         o Zeer ernstige misdragingen tegenover personen en instanties die belast zijn met de uitvoering van de wet: 100% gedurende één maand bij fysiek geweld, 50% gedurende één maand bij geweld tegen materiële zaken en bedreiging (artikel 13 van de verordening).

         o Niet nakomen van overige verplichtingen (artikel 14 van de verordening).

• Op dit moment bestaan er twee aparte afstemmingsverordeningen voor de WWB en voor de Ioaw en Ioaz. Deze verordeningen worden in deze nieuwe afstemmingsverordening samengevoegd in één verordening.

In een bijlage bij de verordening zijn de verschillen in verlagingen tussen de huidige WWB-afstemmingsverordening en deze nieuwe verordening opgenomen.

Tegenprestatie (nieuw)

Het college kan personen die een uitkering ontvangen opdragen daarvoor een tegenprestatie te verrichten. Deze tegenprestatie bestaat uit onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. De gemeenteraad moet bij verordening regels stellen met betrekking tot het opdragen van een tegenprestatie. Het college moet beleid ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie, en voert dit beleid uit, overeenkomstig de verordening.

• De tegenprestatie wordt in principe alleen gevraagd van personen die geen re-integratietraject volgen, omdat de tegenprestatie niet aan arbeidsintegratie in de weg mag staan.

• Het uitgangspunt is dat de persoonlijke wensen en kwaliteiten van de uitkeringsontvanger in principe leidend zijn voor het verrichten van een tegenprestatie. Bij het opdragen van een tegenprestatie wordt rekening gehouden met vrijwilligerswerk en mantelzorg.

• De tegenprestatie wordt in tijd begrensd in uren per week en aantal weken/maanden. De uiteindelijke omvang van de tegenprestatie in uren en weken wordt bepaald door een samenspel van de aard van de werkzaamheden, en de omstandigheden van de persoon.

Individuele inkomenstoeslag

De huidige langdurigheidstoeslag wordt vervangen door de individuele inkomenstoeslag. Nieuw is dat het college een individuele beoordeling van het recht op deze toeslag moet doen, waarbij het college in ieder geval moet kijken naar het uitzicht op inkomensverbetering, de krachten en bekwaamheden van de persoon, en de inspanningen die hij verricht heeft om tot inkomensverbetering te komen.

• Het bedrag van de individuele inkomenstoeslag wordt vastgesteld op ruim 30% van de bijstandsnorm. Een (te) hoge toeslag leidt ertoe dat de armoedeval groter wordt, en de kans op werk dat het verlies van de toeslag compenseert wordt kleiner (hoe hoger de toeslag, hoe hoger het inkomen uit arbeid moet zijn). Hoewel een besparing op de uitgaven niet het primaire doel is leiden de kleinere doelgroep en de lagere toeslag wel tot een besparing.

• In de verordening is opgenomen dat personen die een beperkt hoger inkomen dan het toetsinkomen (100% van de bijstandsnorm) hebben recht hebben op een verlaagde toeslag.

Naast deze drie verordeningen moet nog een aantal verordeningen technisch worden aangepast. Zo moeten bijvoorbeeld alle verwijzingen naar de Wet werk en bijstand vervangen worden door verwijzingen naar de Participatiewet.

 

Beleidsregels

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland,

Gelet op artikel 36 van de Participatiewet en artikel 5 van de verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Ameland 2015,

Besluit vast te stellen de beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Ameland 2015

 

Toelichting algemeen: In artikel 36 van de Participatiewet is aangegeven welke beoordelingen het college in ieder geval moet maken om binnen de kaders van de wet en de verordening een individuele inkomenstoeslag te verlenen. Het college kan op grond van de verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Ameland 2015 nadere regels stellen. In deze beleidsregels worden nadere regels gesteld met betrekking tot het begrip ‘zicht op inkomensverbetering’ en worden regels gesteld met betrekking tot de beoordeling van de omstandigheden van de persoon als bedoeld in artikel 36 van de wet.

Artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

 

Artikel 1. Begrippen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. Verordening: de verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Ameland 2015

b. Wet: Participatiewet

Toelichting: Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk in deze verordening gedefinieerd. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze beleidsregels.

 

Artikel 2. Recht op een individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een persoon op verzoek een individuele inkomenstoeslag als hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de wet en de verordening.

Toelichting: Het college verleent een persoon een individuele inkomenstoeslag  als hij voldoet aan de voorwaarden die de wet en de verordening daaraan stellen. Deze bepaling is in de beleidsregels opgenomen omdat het verlenen van een individuele inkomenstoeslag een bevoegdheid is en geen verplichting.

 

Artikel 3. Zicht op inkomensverbetering

1. Zicht op inkomensverbetering wordt in ieder geval geacht te hebben:

a. de persoon die op de peildatum een re-integratietraject volgt;

b. de persoon die op de peildatum is geplaatst op trede 3, 4, 5 of 6 van de Participatieladder;

c. de persoon die op de peildatum geen inkomsten uit arbeid heeft en geen vastgestelde belemmeringen heeft om (meer) uren te gaan werken;

d. de persoon die op de peildatum of in de referteperiode uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of heeft gevolgd (BBL), studiefinanciering ontvangt of heeft ontvangen op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF) of een tegemoetkoming ontvangt of heeft ontvangen op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

2. Geen zicht op inkomensverbetering wordt in ieder geval geacht te hebben:

a. de persoon die op de peildatum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

b. de persoon die op de peildatum is geplaatst op trede 0, 1 of 2 van de Participatieladder;

c. de persoon aan wie op de peildatum een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting op grond van artikel 9, tweede of vierde lid van de wet of artikel 9a van de wet is verleend zolang deze ontheffing wordt verleend;

Toelichting: Het college kan een individuele inkomenstoeslag verlenen als de persoon geen zicht op inkomensverbetering heeft. Gelet op het activerende karakter van de Participatiewet is het uitgangspunt dat een ieder in principe zicht heeft op inkomensverbetering. Dit geldt in ieder geval voor de in het eerste lid genoemde personen.

De belanghebbende die een re-integratietraject volgt wordt geacht binnen twaalf maanden na aanmelding van dit traject werkfit te zijn. Deze personen hebben daarom zicht op inkomensverbetering en hebben daardoor geen recht op een individuele inkomenstoeslag.

Personen die algemene bijstand ontvangen worden ingedeeld op een van de zes treden van de Participatieladder. Hoe hoger de trede, hoe beter de persoon in staat is om zelfstandig arbeid te verrichten en te aanvaarden. De plaatsing op de Participatieladder geeft een indicatie van de krachten en bekwaamheden van de persoon. Op de treden 0 tot en met 2 is er sprake van een zorg- of rusttraject of maatschappelijke activering. Bij de treden 3 tot en met 6 is er sprake van arbeidsactivering en arbeidstoeleiding.

Studenten worden geacht na beëindiging van hun studie een arbeidsinkomen te verwerven dat meer bedraagt dan de studiefinanciering (TK 31 4421, nr.12). Om deze reden hebben zij zich op inkomensverbetering en daardoor geen recht op een individuele inkomenstoeslag.

Er zijn groepen van personen te benoemen die geen zicht op inkomensverbetering hebben. De persoon die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft geen zich op inkomensverbetering. Iemand wordt aangemerkt als volledig arbeidsongeschikt als hij 20% of minder van zijn oude loon kan verdienen.. Er is sprake van duurzame arbeidsongeschiktheid als herstel uitgesloten is en er na twee jaar ziekte een geringe kans op herstel is op lange termijn. Voor deze persoon zijn de arbeids-, en re-integratieverplichtingen van de Participatiewet daarom niet van toepassing.

Het college kan op grond van dringende redenen tijdelijk ontheffing van de arbeidsverplichtingen verlenen. Ook aan alleenstaande ouders met een kind dat jonger is dan vijf jaar kan het college  eenmalig een  tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting verlenen. Zolang er sprake is van een dergelijke ontheffing van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, aanvaarden en behouden wordt de persoon geacht geen zich op inkomensverbetering te hebben. Wanneer de ontheffing eindigt, herzien of ingetrokken wordt de persoon geacht zicht op inkomensverbetering te hebben, tenzij hij tevens een persoon is die genoemd wordt in het tweede lid. Omdat ontheffing van arbeidsverplichtingen alleen tijdelijk worden verleend kan er op enig moment wel zicht op inkomensverbetering ontstaan.

 

Artikel 4.  Omstandigheden van de persoon

1. Het college neemt bij de beoordeling de krachten en bekwaamheden van de persoon en de inspanningen die hij verricht heeft om tot inkomensverbetering te komen in aanmerking.

Toelichting: Als voldaan is aan de vereisten van een langdurig laag inkomen, geen vermogen en geen uitzicht op inkomensverbetering moet het college bij het verlenen van de individuele inkomenstoeslag de omstandigheden van de persoon in aanmerking nemen. Tot deze omstandigheden worden volgens de wettekst in ieder geval gerekend de krachten en bekwaamheden van de persoon, en de inspanningen die hij heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. De regering benadrukt dat de individuele toeslag alleen is bedoeld voor personen die deze – gelet op hun individuele omstandigheden – echt nodig hebben (MvT p.22).

De beoordeling van de krachten en bekwaamheden zit opgesloten in de beoordeling van het uitzicht op inkomensverbetering.

De beoordeling van de inspanningen die de persoon verricht heeft om tot inkomensverbetering te komen vereist een individuele toets. Dit kan onder andere blijken uit het aantal verrichte sollicitaties, en uit andere activiteiten zoals inschrijvingen bij uitzendbureaus, websites, deelname aan activerings- en re-integratietrajecten, etc., in de referteperiode.

 

Artikel. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Artikel. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Ameland 2015.