Organisatie | Terschelling |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Terschelling |
Citeertitel | Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-12-2015 | nieuwe regeling | 25-11-2014 | 2014/83 |
De raad van de gemeente Terschelling;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Terschelling van 21 oktober 2014;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;
overwegende dat het van belang wordt geacht om aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen hebben gehad, die geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 bezitten, die geen uitzicht hebben op inkomensverbetering en die tevens woonachtig zijn in de gemeente Terschelling
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en
Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;
b. dienst: de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest
c. inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de
Participatiewet, en de algemene bijstand;
d. peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag
e. referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum.
Hoofdstuk 3 Hoogte van de toeslag
Artikel 4 Hoogte individuele inkomenstoeslag
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Terschelling op 25
november 2014.
De raad van de gemeente Terschelling voornoemd,
J. Hofman, J.H. Bats,
griffier voorzitter
Toelichting 1 Nieuwe Toelichting
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter
voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een
component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de
langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de
individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de
toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit
betekent dat het college i.c. het dagelijks bestuur een individuele inkomenstoeslag kan
verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het dagelijks bestuur kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele
inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een
maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een
re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.
Vast te leggen regels in verordening
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een
inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het dagelijks bestuur kan in
(wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op
inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het dagelijks bestuur rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:
- de krachten en bekwaamheden van de persoon, en
- de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder
verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in
algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór
1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag op een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mo-gelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opge-nomen voorwaarden.
De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomens-toeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande
moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen.
Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet of Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte
individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele
inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte
langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.
De peildatum is de datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag
inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomens-verbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de
Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.
De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig
gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan
indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).
Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.
De door het algemeen bestuur vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peil-datum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.
Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm.
De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 105% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide
mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met een gering bedrag te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een
incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten. In nadere regelgeving wordt het begrip een gering bedrag nader
Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een
alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.
Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden
aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.
Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de
Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in
aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als
alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.
In het vierde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de
verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.
Artikel 5. Onvoorziene gevallen
In deze verordening zijn de hoofdlijnen voor de inkomenstoeslag vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete situaties voordoen waarin deze verordening niet voorziet. Dit artikel bepaalt dat het dagelijks bestuur in dergelijke situaties beslist in afwijking van deze verordening.
Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de wet en de verordening gehandeld te worden.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in
artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet de verordenings-opdracht voor de
gemeenteraad neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag.