Organisatie | Harlingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke regeling van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân |
Citeertitel | gemeenschappelijke regeling van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2016 | Onbekend | 03-12-2014 Gemeenteblad 2015, 1840 | Onbekend |
1. Er is een openbaar lichaam Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân. Het openbaar lichaam is rechtspersoon en statutair gevestigd te Franeker (gem.Franekeradeel).
2. Het rechtsgebied van de dienst omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.
1. De dienst kent de volgende bestuursorganen:
2. Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, dient in die artikelen in plaats van de raad, het college en de burgemeester gelezen te worden:
het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.
De dienst heeft als doel het (doen) uitvoeren van taken van de deelnemende gemeenten op de terreinen van sociale zekerheid, maatschappelijke zorg, jeugdzorg en gesubsidieerde arbeid, voor zover een gemeente op één van deze terreinen geen uitdrukkelijk voorbehoud heeft gemaakt. Deze voorbehouden zijn in de bijlage bij deze regeling genoemd.
1. Ter vervulling van het in het vorige artikel genoemde doel verricht de dienst in elk geval de volgende taken:
2. Tot de uitvoering zoals vermeld in het vorige lid worden eveneens gerekend de op deze wetten gebaseerde algemene maatregelen van bestuur, overige uitvoeringsregelingen en beleidsregels. Tevens wordt hiertoe gerekend het beleidsplan van de dienst zoals vermeld in artikel 20 van deze regeling.
3. De aan deze regeling deelnemende gemeentelijke bestuursorganen dragen al hun bevoegdheden van regeling en bestuur vastgelegd in de genoemde wetten en de daarmee samenhangende algemene maatregelen van bestuur, uitvoeringsregelingen en beleidsregels, zoals vermeld in de leden 1 en 2 van dit artikel, over aan de desbetreffende bestuursorganen van de dienst.
4. Een deelnemende gemeente kan de dienst opdragen meerdere en/of andere taken te verrichten dan die welke vermeld zijn in de leden 1 en 2. Met betrekking tot de aan deze extra taken verbonden kosten wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 23, lid 2 onder a 2 van deze regeling.
5. De dienst zal de uitvoering van de in de vorige leden van dit artikel omschreven taken zoveel als mogelijk verrichten met andere instanties die (mede) belast zijn met de uitvoering van de wet- en regelgeving op de terreinen van de sociale zekerheid, maatschappelijke zorg en gesubsidieerde arbeid.
6. De dienst kan de taken zoals omschreven in dit artikel, na verkregen toestemming van het algemeen bestuur, ook uitvoeren voor andere dan de aan deze regeling deelnemende gemeentebesturen. Deze uitvoering zal geschieden tegen een telkens afzonderlijk overeengekomen kostprijs, waarbij de eventueel verschuldigde BTW apart in rekening zal worden gebracht.
1. Het algemeen bestuur van de dienst bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door de raad uit de leden van het college worden aangewezen.
De raden van de gemeenten wijzen ieder één lid voor het algemeen bestuur aan.
2. De raden van de gemeenten beslissen in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur.
3. De leden van het algemeen bestuur hebben, onverminderd het bepaalde in artikel 18 derde lid, zitting gedurende de zittingsduur van de gemeenteraad.
4. De leden van het algemeen bestuur treden tegelijk af op de dag waarop de leden van de raden van de gemeenten aftreden.
5. Het lid dat ter vervulling van een tussentijdse vacature als lid van het algemeen bestuur wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats dit lid is benoemd, zou hebben moeten aftreden.
6. De leden van het algemeen bestuur, die tussentijds ontslag nemen stellen het algemeen bestuur alsmede de raad die hen heeft aangewezen hiervan op de hoogte. Het ontslag is onherroepelijk.
Leden van het algemeen bestuur, die ontslag hebben genomen, behouden hun lidmaatschap totdat in hun opvolging is voorzien.
7. De aanwijzing voor de vervulling van plaatsen die door ontslag, overlijden of om een andere reden zijn opengevallen, vindt plaats door de raad die het aangaat, binnen een maand na dat open vallen.
1. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast. Besluiten worden genomen met gewone meerderheid van stemmen.
2. Het algemeen bestuur vergadert zo vaak als hij daartoe heeft besloten, doch jaarlijks minimaal tweemaal en verder zo dikwijls als de voorzitter het nodig acht of tenminste twee leden zulks schriftelijk onder opgave van de te behandelen onderwerpen, verzoeken. In het laatste geval vindt de vergadering binnen twee weken plaats (art.17 Gemw en art. 22 WGR).
3. De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.
4. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in Gemeentewet artikel 25, tweede lid bedoelde stukken (stukken waaromtrent geheimhouding is opgelegd) worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd (art. 19 Gemw en art. 22 WGR).
5. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.
6. De deuren worden gesloten wanneer vier van de aanwezige leden daarom verzoeken of de voorzitter het nodig oordeelt.
7. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.
8. Van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, artikel 20 (quorum voor opening van vergadering), artikel 22 (onschendbaarheid, verschoningsrecht), artikel 26 (handhaving orde vergadering), artikel 28 (niet deelname stemming), artikel 29 (quorum voor geldige stemming), artikel 30 (totstandkoming besluit), artikel 31 (geheime stembriefjes) en artikel 32 (overige stemmingen).
1. Op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur betreffende
geheimhouding omtrent de inhoud van stukken is artikel 23 lid 1 tot en met 4 van de Wet gemeenschappelijke regelingen van toepassing.
2. In een besloten vergadering van het algemeen bestuur wordt geen besluit genomen over:
1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en twee leden.
2. De voorzitter en de leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen door het algemeen bestuur uit de leden die op grond van artikel 8 lid 1 zijn aangewezen. Zij worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling, zoals bepaald in artikel 8, lid 2.
3. Zij treden, onverminderd het bepaalde in artikel 18 derde lid, af op de dag van aftreden van de leden van het algemeen bestuur. Zij zijn na het aftreden herkiesbaar.
4. De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door ontslag, overlijden of om een andere reden openvallen, vindt plaats binnen twee maanden na dat open vallen.
5. Degene, die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.
Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of tenminste twee leden zulks onder opgave van de te behandelen onderwerpen dit verzoeken. De vergadering vindt plaats binnen twee weken nadat het verzoek is binnengekomen.
De taak van het dagelijks bestuur is:
1. Voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en ter beslissing moet worden voorgelegd.
2. Het uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur.
3. Het uitoefenen van de door de colleges van burgemeester en wethouders overgedragen bevoegdheden tot bestuur ten aanzien van de taken genoemd onder artikel 5.
4. Het behartigen van de belangen van de dienst bij andere overheden, instellingen, bedrijven of personen waarmee contact voor de dienst van belang is.
5. Het houden van toezicht op het functioneren van de dienst.
1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen. Het voorzitterschap wordt bij toerbeurt door één van de deelnemende gemeenten vervuld.
2. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.
3. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door een lid van het dagelijks bestuur.
4. Hij tekent de stukken, die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.
5. De voorzitter vertegenwoordigt de dienst in en buiten rechte. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.
1. De bestuursorganen van de dienst worden bijgestaan door de directeur. Hij heeft in de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur een adviserende stem.
2. De directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door het algemeen bestuur.
3. De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de dienst.
4. De directeur ondertekent mede alle stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.
5. De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directeur worden vastgelegd in een door het algemeen bestuur vast te stellen statuut.
6. De directeur is verantwoording verschuldigd aan het dagelijks en algemeen bestuur.
1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.
2. Zij geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle informatie en inlichtingen die voor een juiste beoordeling van die taakuitvoering nodig is.
4. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur van zijn opdracht worden ontheven, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.
5. De leden 1 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor de door hem verrichtte taken.
1. Het algemeen en dagelijks bestuur geven aan de raden van de deelnemende gemeenten ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid en taakuitvoering nodig is.
2. Het algemeen en dagelijks en bestuur verstrekken aan de raden van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die door een of meer leden van die raden worden verlangd.
1. Een lid van het algemeen bestuur verschaft de raad die dit lid heeft aangewezen met inachtneming van artikel 16 van de Wet gemeenschappelijke regelingen alle inlichtingen, die voor die raad of door een of meer leden van die raad worden verlangd en wel op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van die raad aangegeven wijze.
2. Een lid van het algemeen bestuur is de raad die dit lid heeft aangewezen, met inachtneming van artikel 16 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, verantwoording verschuldigd voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid en taakuitvoering en wel op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van die raad aangegeven wijze.
3. Een lid van het algemeen bestuur kan door de raad, die hem heeft aangewezen, worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van de raad niet meer bezit.
1. De dienst kan personeel aanstellen. De rechtspositie van het personeel wordt vastgesteld door het algemeen bestuur. Op het personeel van de dienst is de Collectieve arbeidsvoorwaarden regeling voor het gemeentepersoneel en de Uitwerkingsovereenkomst van toepassing.
2. Met betrekking tot de toepassing van arbeidsvoorwaarden, welke buiten de kaders van de in het voorgaande lid genoemde regelingen vallen, wordt door het algemeen bestuur beslist.
3. De aanstelling, schorsing en ontslag van personeel dat wordt beloond beneden het niveau van functieniveau 12 geschiedt namens het dagelijks bestuur door de directeur. Onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 15 lid 2 geschiedt aanstelling, schorsing en ontslag van personeel dat wordt beloond op functieniveau 12 en hoger geschiedt, door het dagelijks bestuur.
1. Het algemeen bestuur stelt voor elk kalenderjaar een beleidsplan, zoals bedoeld in artikel 110 1e lid onder a van de Gemeentewet, vast, nadat de raden zijn geconsulteerd. Het beleidsplan heeft betrekking op de uitvoering van de taken genoemd in artikel 5.
2. Het ontwerp beleidsplan wordt, nadat het is vastgesteld door het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur ter advisering aan de raden toegezonden. Deze zullen hun opvattingen ter zake aan het algemeen bestuur mededelen.
3. Indien de raad van een gemeente ten aanzien van een bepaald in het beleidsplan vastgesteld onderwerp, een
eigen beleid wenst te voeren, dat afwijkt van het beleid welke het algemeen bestuur en de overige deelnemende gemeenten met betrekking tot dit onderwerp, in meerderheid voorstaan, wordt dit afwijkende beleidsstandpunt als bijlage bij het beleidsplan opgenomen.
4. De dienst draagt zorg voor een zorgvuldige uitvoering van het volledige beleidsplan. Met betrekking tot de
financiële gevolgen van een minderheidsbeleidsstandpunt is artikel 23 lid 2 onder a 2 van toepassing
5. Het algemeen bestuur stelt na afloop van elk kalenderjaar een beleidsverslag, zoals bedoeld in artikel 110
1e lid onder b van de Gemeentewet, vast. Het beleidsverslag heeft betrekking op de uitvoering van de taken genoemd onder artikel 5.
6. Het beleidsverslag wordt ter informatie aan de raden toegezonden.
1. Het algemeen bestuur stelt regels vast ter zake van het financieel beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie overeenkomstig het bepaalde in artikel 212 Gemeentewet.
2. Het algemeen bestuur stelt regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Het bepaalde in artikel 213 Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.
1. Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks voor 1 mei een door het algemeen bestuur vastgestelde ontwerpbegroting van de dienst voor het komende kalenderjaar, vergezeld van een behoorlijke toelichting, toe aan de raden van de gemeenten.
2. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190 2e en 3e lid van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De raden van de deelnemende gemeenten zullen binnen acht weken na toezending van de ontwerpbegroting het dagelijks bestuur door tussenkomst van de door die gemeenten aangewezen bestuursleden van hun gevoelen doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin de gevoelens van de raden zijn vervat, bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
4. Het algemeen bestuur stelt de begroting zo nodig en mogelijk met verwerking van de zienswijzen van de deelnemende gemeenten vast vóór of uiterlijk op 10 juli.
5. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor toezending van de vastgestelde begroting aan gedeputeerde staten en aan de deelnemende gemeenten.
6. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de besluiten tot wijziging van de begroting.
1. In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke gemeente verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van de dienst. Op de gemeentelijke bijdrage wordt de vergoeding voor eventuele diensten van een gemeente aan de dienst in mindering gebracht.
2. De kosten die de dienst aan de gemeenten toerekent, bestaan uit directe en indirecte kosten:
Deze kosten worden rechtstreeks toegerekend aan de gemeente waarvoor de kosten zijn gemaakt.
1. Programmakosten: uitkeringskosten, kosten van leningen en andere verstrekkingen die voortvloeien uit toepassing van wet en regelgeving, als bedoeld in art. 5, onder aftrek van ontvangsten uit vorderingen.
2. Alle extra uitvoeringskosten van de dienst, die worden veroorzaakt door gemeentelijk beleid, dat afwijkt van het algemene beleid van de dienst.
3. Alle extra kosten van de dienst, die voortvloeien uit een kennelijk ontoereikende uitvoering van wet en regelgeving, als bedoeld in art. 5, in de periode voor de inwerkingtreding van de regeling.
Deze kosten betreffen de beheers- en apparaatskosten van de Dienst. De kosten worden op basis van de volgende verdeelsleutel toegerekend aan de gemeenten:
1. Uitvoeringskosten van de Wmo:
De uitvoeringskosten van de Wmo worden door de Dienst bepaald op basis van het aantal uren uit het jaarwerkplan. Deze kosten worden voor 30% verrekend naar rato van het inwonertal en 70% naar rato van het aantal Wmo-cliënten per gemeente.
De overige uitvoeringskosten worden voor 30% verrekend onder de gemeenten naar rato van het aantal inwoners per gemeente en voor 70% naar rato van het aantal voorzieningen dan wel uitkeringsgerechtigden per gemeente.
3. Inwonertal, voorzieningen en uitkeringsgerechtigden worden door de Dienst vastgesteld, waarbij als peildatum 1 januari van het betreffende boekjaar geldt.
4. Voor de kosten van de sociale recherche wordt verwezen naar de financiële regeling die
is opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst sociale recherche.
5. De dienst brengt de kosten onder lid 2 genoemd bij de gemeenten in rekening.
6. Alle betalingen van het Rijk aan de gemeenten met betrekking tot kosten als bedoeld in lid 3 worden direct na ontvangst door de gemeente aan de dienst overgemaakt.
7. Na afloop van elk kalenderjaar vindt tussen de dienst en de gemeenten een definitieve afrekening plaats.
8. Eventuele specifieke middelen uit fondsen en doeluitkeringen welke door het Rijk aan de gemeenten worden verstrekt, bedoeld voor de uitvoering van taken waarmee de dienst is belast, worden door de dienst beheerd.
9. Kennelijke onbillijkheden die uit de toepassing van dit artikel voortvloeien, worden ter beslissing voorgelegd aan het dagelijks bestuur.
10. Over wijzigingen met betrekking tot de wijze waarop verrekening met de gemeenten plaatsvindt, beslist het algemeen bestuur.
1. Het algemeen bestuur stelt de rekening over het afgelopen kalenderjaar, met alle bijbehorende bescheiden, jaarlijks vóór 1 juni vast. Het dagelijks bestuur stuurt de vastgestelde rekening ter kennisneming aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan gedeputeerde staten. De rekening dient te zijn vergezeld van een verslag van het onderzoek naar de getrouwheid en rechtmatigheid van de jaarrekening.
2. Vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur en de directeur tot decharge behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.
3. In de rekening wordt het voor elk der deelnemende gemeenten het bedrag opgenomen dat voor rekening van de desbetreffende gemeente komt onder verrekening van de eventuele vergoedingen voor diensten die de gemeente aan de dienst heeft geleverd.
1. Het bestuur van de gemeente die wenst toe te treden richt het verzoek ter zake aan het algemeen bestuur.
2. Het algemeen bestuur zendt het verzoek als bedoeld in het eerste lid zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee maanden na binnenkomst ervan door aan de besturen van de deelnemende gemeenten onder overlegging van zijn advies omtrent de toetreding en de eventueel daaraan te verbinden voorwaarden.
3. Toetreding vindt plaats indien de raden van de meerderheid der deelnemende gemeenten daarin bewilligen.
4. Het bestuur van een van de deelnemende gemeenten kan tot uittreding besluiten.
5. Van het besluit als bedoeld in het voorgaande lid wordt uiterlijk drie kalendermaanden voor het einde van het kalenderjaar kennis gegeven aan het algemeen bestuur.
6. De uittreding vindt niet eerder plaats dan op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin het algemeen bestuur van het besluit genoemd in lid 4 en 5 in kennis is gesteld.
7. De financiële schade die door de uittreding aan de dienst is toegebracht wordt, inclusief de hierdoor ontstane wachtgeldverplichtingen, aan de uittredende gemeente in rekening gebracht.
8. Voor de vaststelling van de financiële schade als bedoeld in lid 7 wordt door de dienst en de uittredende gemeente, gezamenlijk, advies gevraagd aan een onafhankelijke externe deskundige. Het advies van de deskundige in de vorige zin genoemd is voor partijen bindend.
1. De regeling kan worden gewijzigd bij een zodanig besluit van de colleges van burgemeester en wethouders en de raden van vijf van de deelnemende gemeenten.
2. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor toezending van de gewijzigde regeling aan de deelnemende gemeenten.
Met betrekking tot geschillen omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van de regeling tussen de besturen van de gemeenten of tussen besturen van een of meer gemeenten en het bestuur van het openbaar lichaam is artikel 28 van de Wet gemeenschappelijk regelingen van toepassing
1. Ingeval van opheffing van de gemeenschappelijke regeling, besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de noodzakelijke regels op. Een zodanig besluit wordt met een twee derde meerderheid genomen.
2. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de raden van de gemeente gehoord, vastgesteld.
3. Het liquidatieplan voorziet in de verplichtingen van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.
4. Het liquidatieplan voorziet eveneens in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.
5. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.
6. De bestuursorganen van de gemeenschappelijke regeling blijft ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.
1. Het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel draagt zorg voor toezending van deze gewijzigde regeling aan gedeputeerde staten.
2. De colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten dragen zorg voor de bekendmaking van deze gewijzigde regeling in hun gemeenten.
3. De gewijzigde regeling treedt in werking per 1 januari 2015.
De regeling kan worden aangehaald als de gemeenschappelijke regeling van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân.
De raad van de gemeente Harlingen, in zijn openbare vergadering van…………………………
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harlingen, in zijn vergadering van …………….