Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lelystad

Participatieverordening Lelystad 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLelystad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingParticipatieverordening Lelystad 2015
CiteertitelParticipatieverordening Lelystad 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlagenexb-2018-12441 exb-2018-12442 exb-2018-12443 exb-2018-12444 exb-2018-12445

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Reïntegratieverordening Lelystad 2011.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet, art. 8a, lid 1
  2. Participatiewet, art. 8a, lid 2
  3. Participatiewet, art. 10b, lid 4

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-06-201531-05-2018nieuwe regeling

02-12-2014

Gemeenteblad, 2015, 52143

141043581

Tekst van de regeling

Intitulé

Participatieverordening Lelystad 2015

De raad van de gemeente Lelystad;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014;

 

gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet;

 

gezien het advies van Platform cliëntenparticipatie;

 

besluit vast te stellen de Participatieverordening Lelystad 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

-wet: Participatiewet

Artikel 2. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het college stelt nadere regels vast waarin minimaal wordt vastgelegd

    • a.

      welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden op grond van artikelen 7 eerste lid, onderdeel a, 10 eerste lid, 10a en 10b van de wet

    • b.

      scholing en opleiding zoals bedoeld in artikel 10a vijfde lid van de wet

    • c.

      de premie zoals bedoeld in artikel 10a zesde lid van de wet

  • 2.

    bij het vaststellen van de regels zoals genoemd in het eerste lid geeft neemt het college de voorwaarden zoals genoemd in artikel 8a tweede lid van de wet in overweging

Artikel 3. Algemene bepalingen over doelgroepbepaling

Bij de vaststelling van een voorziening genoemd in artikel 2 maakt het college gebruik van aangewezen meetinstrumenten om te bepalen tot welke doelgroep de belanghebbende behoort.

Artikel 4. Besluit vaststelling en beëindiging voorziening

  • 1.

    Het besluit van het college tot vaststelling van een voorziening wordt aan belanghebbende schriftelijk kenbaar gemaakt en bevat in ieder geval informatie over het doel, de inhoud, de omvang en duur van de geboden voorziening.

  • 2.

    Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

Hoofdstuk 2. Nadere bepalingen vaststelling voorzieningen

Artikel 5. Beschut werk

  • 1.

    Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.

  • 2.

    Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 3.

    Het college bepaalt de aard van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. In verband hiermee overlegt het college met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeente gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers.

Artikel 6. No-riskpolis

  • 1.

    Een werkgever komt in aanmerking voor een no-riskpolis indien:

    • a.

      de werkgever voor ten minste de duur van zes maanden een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer;

    • b.

      de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;

    • d.

      artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is, en

    • e.

      de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente.

  • 2.

    De no-riskpolis vergoedt:

    • a.

      maximaal twee maal het van toepassingzijnde minimumloon

    • b.

      15% boven de dekking voor extra werkgeverslasten.

  • 3.

    Om de werkgever een no-riskpolis te kunnen verstrekken, sluit de gemeente een verzekering af en treedt op als verzekeringnemer. De begunstigde is de werkgever.

  • 4.

    Het college verstrekt de no-riskpolis enkel voorafgaand aan de indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.

Artikel 7. Loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college stelt conform artikel 3 vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2.

    Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;

    • b.

      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en

    • c.

      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

  • 3.

    Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseerthet college met betrekking tot het oordeel of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen neemt daarbij de in het tweede lid neergelegde criteria in acht.

Artikel 8. Tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • a.

      naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument;

    • c.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

    • d.

      niet leiden tot verdringing.

  • 2.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 3.

    De tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur 6 maanden, voor een minimaal aantal van 8 uur per week

  • 4.

    Vrijgesteld van de plicht tot tegenprestatie is:

    • a.

      de belanghebbende die op het moment van aanvraag voor een uitkering voor ten minste acht uur per week vrijwilligerswerk verricht, waarvoor toestemming is verkregen van het college;

    • b.

      de belanghebbende die deelneemt aan activiteiten ingevolge artikelen 4 tot en met 12

    • c.

      de belanghebbende die zorgtaken verricht als mantelzorger conform artikel 1 Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 voor ten minste acht uur per week. De uren kunnen op basis van individuele omstandigheden lager vastgesteld worden.;

    • d.

      alleenstaande ouders die vrijstelling van de arbeidsplicht hebben in verband met de zorg voor (een) kind(eren) in de leeftijd tot 5 jaar;

    • e.

      de belanghebbende die duurzaam volledig arbeidsongeschikt is;

  • 5.

    Het college bepaalt op welke wijze dient te worden aangetoond dat sprake is van een vrijstellingsgrond als bedoeld in het voorgaande lid.

Artikel 9. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 10. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Reïntegratieverordening Lelystad 2011 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Reïntegratieverordening Lelystad 2011, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Reïntegratieverordening Lelystad 2011 voor de duur:

    • a.

      van 12 maanden, gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of

    • b.

      dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 3.

    Het college kan na afloop van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet.

  • 4.

    De Reïntegratieverordening Lelystad 2011 blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Participatieverordening Lelystad 2015

Lelystad, 2 december 2014.

 

De raad van de gemeente Lelystad,

 

de griffier, de voorzitter,

 

Toelichting

Algemeen

Deze verordening vermeld bepalingen met betrekking tot de gehele re-integratiepraktijk van de gemeente.

Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken.

 

Artikel 2. Algemene bepalingen over voorzieningen

De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement, het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring .

Het college stelt jaarlijks in de bestedingsnota van de re-integratiegelden vast welke voorzieningen aan belanghebbenden worden geboden. Het Werkbedrijf Lelystad B.V. (verder: het Werkbedrijf) voert de re-integratietaak van de gemeente uit. Deze eerder genoemde nota neemt de waarborgen ingevolge artikel 8a van de wet in overweging. Het Werkbedrijf is samen met het college in staat de huidige trajecten jaarlijks tegen het licht te houden en aanpassingen te verrichten om duurzame uitstroom richting arbeid en participatie te vergroten.

Artikel 3. Algemene bepalingen over doelgroepbepaling

Het college maakt gebruik van meetinstrumenten om samen met de belanghebbende te bepalen tot welke doelgroep de belanghebbende behoort en welke voorziening conform artikel 2 kan worden ingezet.

Artikel 4. Besluit vaststelling voorziening

Het college maakt in een beschikking gemotiveerd duidelijk aan de belanghebbende welke voorziening, voor welke duur wordt aangeboden. In de beschikking wordt tevens de omvang, inhoud en duur van de voorziening bepaald. Voor de vorm van deze beschikking wordt aansluiting gezocht bij de algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5. Beschut werk

Gezien de uitbreiding van de kring der rechthebbenden in de Participatiewet wordt de noodzaak gezien om in hoofdstuk 2 van deze verordening de nieuw in te voeren voorzieningen apart in de verordening te benoemen. Deze artikelen sluiten nauw aan bij wat er in de Participatiewet reeds is voorgeschreven.

 

De voorziening beschut werk is een van deze nieuwe voorzieningen. Het college kan deze aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).

Stap 1: voorselectie

Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren.1 [Klik hier om het document te downloaden] Daarom is in het tweede lid bepaald dat het college uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is het aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken.

 

Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

 

Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).

 

Stap 3: besluit gemeente

Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.2 [Klik hier om het document te downloaden]

 

Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.3

[Klik hier om het document te downloaden]

 

Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze de gemeente de omvang van het aanbod van beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt. Gemeenten kunnen het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld via het Werkbedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden.4

[Klik hier om het document te downloaden]

 

Omvang beschut werk

Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het college overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen (vierde lid).

 

Artikel 6. No-riskpolis

De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). Deze polis werd al op kleine schaal onder de Wet werk en bijstand als re-integratie-voorziening ingezet. De no-riskpolis is een belangrijk instrument gebleken om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b Participatiewet).

 

De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie in aanmerking komt voor de no-riskpolis.

 

Voorwaarden

In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-riskpolis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal 6 maanden duren.

Voorts is voor inzet van de no-riskpolis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente.

 

Hoogte vergoeding

De no-riskpolis vergoedt:

  • -

    het loon van de werknemer tot maximaal 2 maal 100% van het van toepassingzijnde minimumloon;

  • -

    15% boven de dekking voor extra werkgeverslasten.

Contract met verzekeraar

De gemeente moet ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering afsluiten met een verzekeraar. De gemeente treedt op als verzekeringsnemer. De werkgever is de begunstigde (derde lid).

Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verantwoordelijk

De no-riskpolis kan maximaal voor de duur van twee jaar worden ingezet. Nadat betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder loonkostensubsidie, gaat de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en kan artikel 29b van de Ziektewet van toepassing zijn.

Artikel 7. Loonkostensubsidie

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Participatiewet is geregeld dat alle voorzieningen moeten dienen om een persoon uiteindelijk aan regulier werk te helpen. Loonkostensubsidie is een nieuwe voorziening onder de Participatiewet.

 

Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen.5 [Klik hier om het document te downloaden] In het eerste lid is de doelgroep opgenomen en in het tweede lid de maximaal toe te kennen loonkostensubsidie opgenomen. Een nadere uitwerking van de doelgroep is opgenomen in het derde lid.

 

Artikel 8. Tegenprestatie

De maatschappelijke tegenprestatie of ook wel de tegenprestatie naar vermogen gnoemd is in 2012 geïntroduceerd in de Wet werk en bijstand. In de Participatiewet heeft dit instrument zijn vrijblijvende karakter verloren en is het college gedwongen deze voorziening aan te bieden.

Het college heeft eerder, conform lid 2, in de nota Verplicht Vrijwillig, de kaders gesteld voor deze voorziening. Met name de doelgroep en de aard van de werkzaamheden zijn hierin vastgesteld.

 

Ontheven van de verplichting zijn in ieder geval belanghebbenden die mantelzorg bieden in het kader van de wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Hiermee sluit het college aan bij eerder vastgestelde kadernota’s en maakt hiermee een verbinding tussen de verschillende decentralisaties.

Artikel 9. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 10. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

In dit artikel is onder andere het overgangsrecht neergelegd. Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude re-integratieverordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude re-integratieverordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar door inwerkingtreding van deze verordening niet meer. Om dit te voorkomen is in artikel 15, tweede lid, geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor een bepaalde duur.

 

Voortzetten toegekende voorzieningen

Toegekende voorzieningen worden dus in beginsel behouden na inwerkingtreding van deze verordening. Na afloop van die periode kan het college besluiten of een voorziening wordt voortgezet (artikel 10, derde lid). Hierbij kan het college rekening houden met al gesloten overeenkomsten. Voortzetting van een voorziening ligt bijvoorbeeld voor de hand als het college is gehouden de kosten van een dergelijke voorziening te voldoen, ongeacht of een persoon nog gebruik maakt van de voorziening. Lopende re-integratievoorzieningen kunnen in beginsel ná inwerkingtreding van deze verordening worden afgerond conform de overeenkomst.