Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Harlingen

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015 Gemeente Harlingen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHarlingen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015 Gemeente Harlingen
CiteertitelVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015 gemeente Harlingen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet,
  2. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en
  3. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
  4. gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, 10a, zesde lid en 10b, vierde lid, van de Participatiewet en
  5. de artikelen 34, eerste lid, onderdeel a, 35, aanhef en onder a en 36, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en
  6. de artikelen 34, eerste lid, onderdeel a, 35, aanhef en onder a en 36, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;
  7. gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d en artikel 60b van de Participatiewet;
  8. gelet op artikel 8b van de Participatiewet,
  9. artikel 35 lid 1 sub c van de Wet inkomensvoorziening ouderen gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers en
  10. artikel 35 lid 1 sub c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
  11. gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;
  12. gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, van de Participatiewet;
  13. gelet op artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet;
  14. gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet,
  15. artikel 34, eerste lid onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en
  16. artikel 34, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201516-02-2015Onbekend

03-12-2014

Gemeenteblad 2015, 3747

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015 Gemeente Harlingen

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 oktober 2014

 

gelet op

artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet,

artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en

artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, 10a, zesde lid en 10b, vierde lid, van de Participatiewet en

de artikelen 34, eerste lid, onderdeel a, 35, aanhef en onder a en 36, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en

de artikelen 34, eerste lid, onderdeel a, 35, aanhef en onder a en 36, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d en artikel 60b van de Participatiewet;

gelet op artikel 8b van de Participatiewet,

artikel 35 lid 1 sub c van de Wet inkomensvoorziening ouderen gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers en

artikel 35 lid 1 sub c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, van de Participatiewet;

gelet op artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet;

gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet,

artikel 34, eerste lid onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en

artikel 34, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;

 

gezien het advies van de Gezamenlijke commissie Mens & Bestuur en Omgeving

 

overwegende dat het noodzakelijk is de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand en inkomensvoorzieningen, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ bij verordening te regelen;

 

dat het van belang wordt geacht om aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen hebben gehad, die geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 bezitten, die geen uitzicht hebben op inkomensverbetering en die tevens woonachtig zijn in de gemeente Harlingen financieel te ondersteunen;

 

dat het van belang wordt geacht om aan personen van 18 jaar of ouder, die recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wtos, die geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 bezit en waarvan is vastgesteld dat die persoon met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft financieel te ondersteunen;

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen

 

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden

omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet

bestuursrecht (Awb).

 

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. college: college van burgemeester en wethouders gemeente Harlingen, tenzij een bevoegdheid van het college bij gemeenschappelijke regeling is gedelegeerd aan het dagelijks bestuur van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;

b. beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen475c tot en met 475e

van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

c. bezit: waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens

gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met

uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden

vermogen, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Participatiewet;

d. bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5

onderdeel c Participatiewet.

e. recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de

Participatiewet;

f. verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de

Participatiewet

 

Hoofdstuk 2. Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive
Artikel 2. Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit

 

1. Indien het bezit van een belanghebbende tenminste driemaal de toepasselijke bijstands-

norm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

 

2. De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie

maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is

opgelegd.

 

3. Indien de belanghebbende desgevraagd geen gegevens verstrekt over zijn bezit,

 verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije

 voet.

 

Artikel 3. Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

 

1. Indien het bezit van een belanghebbende niet tenminste driemaal de toepasselijke

bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete gedurende één

maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het

moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

 

2. Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college

de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat

belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de

toepasselijke bijstandsnorm.

 

3 Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n, r en z van de Participatiewet.

 

Artikel 4. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In afwijking van de artikelen 2 en 3 kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:

a. aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de artikelen 2 of 3, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of

b. anderszins sprake is van dringende redenen.

 

Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

 

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen
Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

 

Artikel 7. Citeertitel

 

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015 gemeente Harlingen

 

Nota-toelichting 1 Toelichting

Toelichting

Algemeen

Op 1 januari 2013 is in werking getreden de "Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving". Voor de Wet werk en bijstand (WWB) introduceert deze wet de bestuurlijke boete bij schending van de inlichtingenplicht. Het college van burgemeester en wethouders (hierna college) is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet bij deze verrekening de bescherming van de beslagvrije voet in acht genomen worden. Is echter sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan heeft het college de bevoegdheid gedurende maximaal drie maanden met de beslagvrije voet te verrekenen.

 

De Participatiewet verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen over de bevoegdheid de beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van de recidiveboete. Gemeenten krijgen daarmee de ruimte een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht. Deze bevoegdheid kan op verschillende manieren worden ingevuld.

 

In het kader van pseudoverrekening kunnen gemeenten te maken krijgen met verzoeken van andere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht wil nemen(volgens de regels van zijn eigen verordening).

De gemeente die de uitkering verstrekt, moet in beginsel gehoor geven aan dit verzoek. Mocht de beslagvrije voet niet gerespecteerd worden, dan kan de belanghebbende het college waarvan hij uitkering ontvangt, verzoeken de beslagvrije voet toch in acht te nemen. In artikel 60b, tweede lid, van de WWB en thans artikel 60b, tweede lid, van de Participatiewet is geregeld dat het college die de uitkering verstrekt, de bevoegdheid heeft aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen. Het ligt voor de hand dat het college bij de beslissing op dat verzoek handelt analoog aan de regels die in de eigen verordening zijn vastgelegd.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze bepaling zijn een aantal begrippen nader omschreven. Deze behoeven geen nadere toelichting.

 

Bezit

De verordening kent een definitie van het begrip bezit. Het gaat daarbij om (de waarde van) alle bezittingen waarover een belanghebbende of diens gezinsleden beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen.

Bij het begrip bezit zoals dat in deze verordening wordt gebruikt, gaat het nadrukkelijk niet om vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet. Eventueel aanwezige schulden spelen geen rol en worden dus ook niet op het bezit in mindering gebracht. Ook de vrijlatingen van artikel 34, tweede lid, van de Participatiewet zijn hier niet van toepassing. Een belanghebbende die vanwege de volledige verrekening met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten, zal de bezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, volledig moeten aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Een uitzondering is gemaakt voor de door belanghebbende en zijn gezin bewoonde (eigen) woning.

 

Verrekenen

De Participatiewet en diens voorganger, de WWB, kent een ruimer begrip van verrekenen dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de duidelijkheid is daarom een aparte begripsbepaling opgenomen in deze verordening.

 

Artikel 2. Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit

Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaats vindt voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende over voldoende bezittingen beschikt om dit op te kunnen vangen. Dat uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze verordening. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van de bezittingen waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending of tegeldemaking van deze bezittingen, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden.

 

Artikel 3. Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

Heeft een belanghebbende onvoldoende bezittingen om een periode van drie maanden

volledige verrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het

college slechts één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig. Belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de

toepasselijke bijstandsnorm.

Voor het percentage van 80% is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die de Belastingdienst heeft bij notoire wanbetalers. Onder omstandigheden kan deze de beslagvrije voet (90% van de toepasselijke bijstandsnorm) verlagen met 10% op grond van artikel 19, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.

 

Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag

lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht

hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt

rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten

werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke

maatschappelijke consequenties hebben. Dat moet voorkomen worden, omdat de regeling daarmee zijn doel voorbij zou schieten.

 

Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen n, r of z, van de Participatiewet worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 80% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten

echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dat is geregeld in het derde lid.

 

Artikel 4. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt

geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 4. Het gaat daarbij altijd om individuele

omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.

 

In onderdeel a is geregeld dat het college kan besluiten in afwijking van de artikelen 2 en 3 toch de beslagvrije voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin. Voorkomen moet worden dat een

belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit de problematiek alleen maar verergert, met alle maatschappelijke kosten van dien.

 

Een dreigende huisuitzetting wordt in deze verordening gezien als een dusdanige dringende reden om van verrekening met de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord

'anderszins' in onderdeel b. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het college rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om

incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.

 

Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

In artikel 60b, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat de bevoegdheid om te

verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn. Artikel 6. Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 7. Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.