Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vught

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVught
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2018
CiteertitelAfstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2018
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpVerordening

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. art. 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  2. artikel 28 van de Wet algemene regels herindeling
  3. artikel 30 van de Wet algemene regels herindeling
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-2021art. 20a

25-03-2021

gmb-2021-97101

01-01-201801-04-2021artt. 2, 7, 8, 12,14a, 23

14-12-2017

GVOP, gemeenteblad

Gewijzigde verordening
01-01-201601-01-2018art. 14a is toegevoegd; art. 15, art. 16 en art. 25 zijn gewijzigd

06-10-2016

GVOP, gemeenteblad

Gewijzigde verordening
01-01-201501-04-2021Onbekend

18-12-2014

GVOP

Verordening

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2018

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2018

 

De raad van de gemeente Vught;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 november 2015, Z14-062350/BW/14-008426;

 

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en e, van de Participatiewet;

 

artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

 

artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

 

gezien het advies van de Wwb Cliëntenraad gemeente Vught;

 

besluit vast te stellen de Afstemmings- en robuuste incassoverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2015.

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ , de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, dan wel het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingverplichting ten onrechte of te hoog is verleend als bijstand of uitkering;

    • b.

      bijstandsnorm: 1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, indien van toepassing vermeerderd met bijzondere bijstand in de zin van artikel 12 van de Participatiewet of;

      2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Indien van toepassing vermeerderd met bijzondere bijstand in de zin van artikel 12 van de Participatiewet;

    • c.

      fraude: het ten onrechte geheel of gedeeltelijk ontvangen van bijstand dan wel een uitkering door het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen;

    • d.

      grondslag: de grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ;

    • e.

      misbruik: het ontvangen van bijstand of uitkering in strijd met de wettelijke voorschriften waarbij het ten onrechte ontvangen van bijstand of uitkering aan de belanghebbende is te wijten;

    • f.

      oneigenlijk gebruik: het ontvangen van bijstand of uitkering in strijd met de wet of buiten de bedoeling die bij de totstandkoming van die wet heeft bestaan;

    • g.

      programmatisch handhaven: een systematische aanpak van de handhavingsactiviteiten gericht op het verhogen van de spontane nalevingsbereidheid van wet- en regelgeving door belanghebbende(n);

    • h.

      recidiveboete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Participatiewet;

    • i.

      verlaging: een verlaging van de uitkering op grond van artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW, dan wel de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ, alsmede een blijvende of tijdelijke weigering van de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW, dan wel artikel 20, tweede lid van de IOAZ. In het algemeen spraakgebruik wordt verlaging ook wel aangeduid als maatregelbesluit;

    • j.

      uitkering: de bijstand ingevolge de Participatiewet, de uitkering ingevolge de IOAW of de uitkering ingevolge de IOAZ.

Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging

  • 1.

    Het besluit tot het opleggen van een op grond van deze verordening opgelegde verlaging wordt door een beschikking bekend gemaakt aan de belanghebbende.

  • 2.

    In deze beschikking vermeldt het college in ieder geval de onderstaande punten:

    • a.

      de reden van de verlaging;

    • b.

      de duur van de verlaging;

    • c.

      in geval van een verlaging van de uitkering op grond van artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW, dan wel artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ: het bedrag of percentage waarmee deze uitkering wordt verlaagd, of;

    • d.

      in geval van een blijvende of tijdelijke weigering van de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW, dan wel artikel 20, tweede lid van de IOAZ: de duur van de weigering;

    • e.

      indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging. Hieronder wordt in ieder geval verstaan redenen die verband houden met de ernst van de gedraging, mate van verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden van de belanghebbende en zijn gezin.

Artikel 3. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een verlaging wordt opgelegd wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, of;

    • c.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 4. Afzien van verlaging

  • 1.

    Het college ziet af van een verlaging als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt zoals bedoeld in artikel 18, negende lid, van de Participatiewet; of,

    • b.

      de gedraging heeft plaatsgevonden meer dan 3 jaar voor constatering daarvan door het college.

  • 2.

    Het college ziet af van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm of grondslag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering, inclusief de aanspraak op vakantiegeld, nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    De verlaging wordt voor bepaalde tijd opgelegd.

  • 4.

    Indien het tweede lid niet kan worden toegepast en een opgelegde verlaging niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de uitkering van belanghebbende is beëindigd of ingetrokken, besluit het college de verlaging alsnog te effectueren indien belanghebbende binnen een jaar na datum van beëindiging of intrekking opnieuw een aanvraag om uitkering toegekend krijgt.

Artikel 6. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet; of,

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

  • 5.

    Voor zover een verlaging wordt toegepast op een IOAW of IOAZ-uitkering, wordt deze verlaging berekend over 100% van de grondslag.

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 7. Gedragingen Participatiewet

  • Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55, van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen dan wel anderszins blijkt van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in verband met het behouden van betaalde arbeid, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    Het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

    • b.

      het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55, van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

    • c.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel d. eerste lid, van de Participatiewet.

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

    • b.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet.

    • c.

      het niet naar vermogen proberen te behouden van algemeen geaccepteerde arbeid in de periode voorafgaande aan de melding dan wel aanvraag om bijstand

    • d.

      het niet gevolg geven aan een uitnodiging om te verschijnen op een bepaalde plaats en tijd om een gesprek aan te gaan over arbeidsinschakeling.

Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ

  • Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het belemmeren van de inschakeling in de arbeid.

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • c.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ.

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • b.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ.

Artikel 9. Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op:

  • a.

    10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 10. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging als bedoeld in artikel 18 vijfde lid, van de Participatiewet, 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 11. Wijze van uitvoering van de verlaging

Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen en waarbij recht wordt gedaan aan de omstandigheden van het gezin van de belanghebbende.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.2.

  • 2.

    De maatregel wordt vastgesteld op een verlaging van:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot € 500,-.

    • b.

      40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingbedrag vanaf € 500,- tot € 1.000,-.

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000,- tot € 5.000,-.

    • d.

      Indien het benadelingsbedrag hoger is dan € 5.000,- dan wordt de maatregel vastgesteld op een verlaging van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand en aansluitend gedurende twee maanden een verlaging van 20% van de bijstandsnorm.

    • e.

      Is het benadelingsbedrag hoger dan € 7.500,- dan wordt de maatregel vastgesteld op een verlaging van 100% gedurende één maand en aansluitend gedurende vier maanden een verlaging van 20% van de bijstandsnorm.

    • f.

      Is het benadelingbedrag hoger dan € 10.000,- dan wordt de maatregel vastgesteld op een verlaging van 100% gedurende één maand en aansluitend gedurende drieëntwintig maanden een verlaging van 20% van de bijstandsnorm.

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt 1) tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, 2) tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of 3) tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g van die wet, wordt een verlaging opgelegd van:

  • a.

    100% van de bijstandsnorm (Participatiewet) of van de grondslag (IOAW, IOAZ) gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen de genoemde personen en instanties;

  • b.

    50% van de bijstandsnorm (Participatiewet) of van de grondslag (IOAW, IOAZ) gedurende twee maanden, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de genoemde personen en instanties.

Artikel 14. Niet nakomen van overige verplichtingen

Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

  • a.

    10% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    20% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

  • c.

    50% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

  • d.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

Artikel 14a Overige gedragingen die leiden tot een verlaging in verband met de Wet taaleis

  • 1.

    Wanneer jegens een belanghebbende naar het oordeel van het college een redelijk vermoeden bestaat dat hij of zij niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, welke noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en de belanghebbende niet meewerkt aan dan wel niet verschijnt bij de taaltoets, dan merkt het college deze gedragingen aan als een vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid Participatiewet.

  • 2.

    Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Participatiewet niet nakomt in verband met het verschijnen voor de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid Participatiewet, wordt een verlaging toegepast.

    De verlaging wordt vastgesteld op:

    1. 20% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden, bij het niet verschijnen voor de taaltoets;

    2. 40% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden, mocht belanghebbende daarna nog niet meewerken aan de taaltoets;

    3. 100% van de bijstandsnorm voor onbepaalde tijd, bij het na één jaar niet of onvoldoende meewerken aan de taaltoets.

    4. Indien belanghebbende weer wel gaat voldoen aan de door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Participatiewet in verband met het verschijnen voor de taaltoets, kan het college de verlaging opheffen.

Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive

Artikel 15. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Deze kan niet hoger zijn dan de hoogste van de maatregelen die voor de individuele schendingen kan worden opgelegd.

  • 2.

    Als sprake is van meer dan één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen en de gedragingen binnen een korte periode van maximaal twee maanden plaatsvinden, kan het college al individualiserend de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel vaststellen met als maximum de som van de maatregelen die voor elke afzonderlijke niet nakoming van een wettelijke verplichting kan worden opgelegd tot een maximum van drie maanden 100%.

Artikel 16. Recidive

  • De duur van een maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie of wanneer sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 12 van deze verordening of een zeer ernstige misdraging als bedoeld in artikel 13 van deze verordening. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om:

    • a.

      van het opleggen van een maatregel af te zien op grond van dringende redenen;

    • b.

      een waarschuwing te geven wegens het niet nakomen van de verplichting zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid en 8, eerste lid van deze verordening.

Artikel 17. Uitkeringsgerechtigden boven de pensioengerechtigde leeftijd met een uitkering via de SVB.

In afwijking van de vorige artikelen is op de belanghebbenden die op grond van de ‘Regeling mandaatverstrekking, machtiging en volmachtverlening aan de Sociale Verzekeringsbank’ een uitkering ingevolge de Participatiewet ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB van toepassing.

Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

Artikel 18. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Artikel 19. Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering

  • 1.

    Het college kan de uitkering tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW of de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en een persoon ter zake een verwijt kan worden gemaakt, of;

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van een persoon zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    Het college kan de uitkering blijvend weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW van de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als een persoon:

    • a.

      nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, of;

    • b.

      door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 20 Uitvoering

Het college draagt zorg voor de uitvoering van deze verordening.

Artikel 20a. Overgangsrecht

  • 1.

    De bepalingen van hoofdstuk 8 van de Verordening Sociaal Domein blijven van toepassing op sancties waartoe voor 1 april 2021 op grond van die bepalingen een besluit is genomen tot het tijdstip waarop:

    • a.

      de beschikking volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

    • b.

      de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen.

  • 2.

    Op bezwaarschriften gericht tegen een besluit op grond van de bepalingen opgenomen in hoofdstuk 8 van de Verordening Sociaal Domein wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 21. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze verordening, afwijken van deze verordening.

  • 2.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 22. Intrekken oude verordening

De Afstemmings- en robuuste incassoverordening WWB, IOAW, IOAZ gemeente Vught wordt ingetrokken per 1 januari 2015.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als:

    Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2018.

De Gemeenteraad van Vught in zijn vergadering van 18 december 2014;

Regnr. Z14 – 062350;

Gelet op de Gemeentewet;

Besluit:

Vast te stellen de: Verordening Afstemmings- en robuuste incassoverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2015.

De gemeenteraad vernoemd,

De voorzitter,

R.J. van de Mortel

De griffier,

K.I. Goossens

Bijlage Toelichting Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught

[Klik hier om het document te downloaden]

Toelichting Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught