Organisatie | Vught |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2018 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Verordening |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2021 | art. 20a | 25-03-2021 | |||
01-01-2018 | 01-04-2021 | artt. 2, 7, 8, 12,14a, 23 | 14-12-2017 | Gewijzigde verordening | |
01-01-2016 | 01-01-2018 | art. 14a is toegevoegd; art. 15, art. 16 en art. 25 zijn gewijzigd | 06-10-2016 | Gewijzigde verordening | |
01-01-2015 | 01-04-2021 | Onbekend | 18-12-2014 | Verordening |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2018
De raad van de gemeente Vught;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 november 2015, Z14-062350/BW/14-008426;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en e, van de Participatiewet;
artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);
artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
gezien het advies van de Wwb Cliëntenraad gemeente Vught;
besluit vast te stellen de Afstemmings- en robuuste incassoverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2015.
benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, dan wel het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingverplichting ten onrechte of te hoog is verleend als bijstand of uitkering;
bijstandsnorm: 1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, indien van toepassing vermeerderd met bijzondere bijstand in de zin van artikel 12 van de Participatiewet of;
2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Indien van toepassing vermeerderd met bijzondere bijstand in de zin van artikel 12 van de Participatiewet;
verlaging: een verlaging van de uitkering op grond van artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW, dan wel de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ, alsmede een blijvende of tijdelijke weigering van de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW, dan wel artikel 20, tweede lid van de IOAZ. In het algemeen spraakgebruik wordt verlaging ook wel aangeduid als maatregelbesluit;
Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm of grondslag.
Indien het tweede lid niet kan worden toegepast en een opgelegde verlaging niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de uitkering van belanghebbende is beëindigd of ingetrokken, besluit het college de verlaging alsnog te effectueren indien belanghebbende binnen een jaar na datum van beëindiging of intrekking opnieuw een aanvraag om uitkering toegekend krijgt.
Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 7. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55, van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen dan wel anderszins blijkt van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in verband met het behouden van betaalde arbeid, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55, van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel d. eerste lid, van de Participatiewet.
Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ.
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 10. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging als bedoeld in artikel 18 vijfde lid, van de Participatiewet, 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt 1) tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, 2) tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of 3) tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g van die wet, wordt een verlaging opgelegd van:
Artikel 14. Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:
Artikel 14a Overige gedragingen die leiden tot een verlaging in verband met de Wet taaleis
Wanneer jegens een belanghebbende naar het oordeel van het college een redelijk vermoeden bestaat dat hij of zij niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, welke noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en de belanghebbende niet meewerkt aan dan wel niet verschijnt bij de taaltoets, dan merkt het college deze gedragingen aan als een vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid Participatiewet.
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Participatiewet niet nakomt in verband met het verschijnen voor de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid Participatiewet, wordt een verlaging toegepast.
De verlaging wordt vastgesteld op:
1. 20% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden, bij het niet verschijnen voor de taaltoets;
2. 40% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden, mocht belanghebbende daarna nog niet meewerken aan de taaltoets;
3. 100% van de bijstandsnorm voor onbepaalde tijd, bij het na één jaar niet of onvoldoende meewerken aan de taaltoets.
4. Indien belanghebbende weer wel gaat voldoen aan de door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Participatiewet in verband met het verschijnen voor de taaltoets, kan het college de verlaging opheffen.
Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive
Artikel 15. Samenloop van gedragingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Deze kan niet hoger zijn dan de hoogste van de maatregelen die voor de individuele schendingen kan worden opgelegd.
Als sprake is van meer dan één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen en de gedragingen binnen een korte periode van maximaal twee maanden plaatsvinden, kan het college al individualiserend de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel vaststellen met als maximum de som van de maatregelen die voor elke afzonderlijke niet nakoming van een wettelijke verplichting kan worden opgelegd tot een maximum van drie maanden 100%.
De duur van een maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie of wanneer sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 12 van deze verordening of een zeer ernstige misdraging als bedoeld in artikel 13 van deze verordening. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om:
Artikel 17. Uitkeringsgerechtigden boven de pensioengerechtigde leeftijd met een uitkering via de SVB.
In afwijking van de vorige artikelen is op de belanghebbenden die op grond van de ‘Regeling mandaatverstrekking, machtiging en volmachtverlening aan de Sociale Verzekeringsbank’ een uitkering ingevolge de Participatiewet ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB van toepassing.
Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ
Artikel 18. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Artikel 19. Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering
De Gemeenteraad van Vught in zijn vergadering van 18 december 2014;
Regnr. Z14 – 062350;
Gelet op de Gemeentewet;
Besluit:
Vast te stellen de: Verordening Afstemmings- en robuuste incassoverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2015.
De gemeenteraad vernoemd,
De voorzitter,
R.J. van de Mortel
De griffier,
K.I. Goossens
Bijlage Toelichting Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught
[Klik hier om het document te downloaden]
Toelichting Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught