Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bergeijk

1e wijziging verordening Participatiewet 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bergeijk
Officiële naam regeling1e wijziging verordening Participatiewet 2015
Citeertitel1e wijziging verordening Participatiewet 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp75a. 1e wijziging verordening Participatiewet 2015

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

In artikel 10 Samenloop van gedragingen en recidive, lid wordt verwezen naar "artikel 27 tot en met 35". Deze verwijzing moet gewijzigd worden in "artikel 11 tot en met 19".

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

http://wetten.overheid.nl/BWBR0035333/geldigheidsdatum 01-01-2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-03-201501-01-201531-12-20151e wijziging

26-03-2015

Eyckelbergh, d.d. 25 maart 2015

75a. 1e wijziging verordening Participatiewet 2015
01-01-20152e wijziging

26-11-2015

Gemeenteblad

75b. 2e wijziging verordening Participatiewet 2015
01-01-2015nieuw

27-11-2014

Eyckelbergh, d.d. 17 december 2014

75. Verordening Participatiewet 2015

Tekst van de regeling

De raad der gemeente Bergeijk;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 maart 2015

gezien het advies van het Presidium d.d. 5 maart 2015

besluit:

de gewijzigde verordening Participatiewet vast te stellen, met terugwerkende kracht van 1 januari 2015

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Bergeijk van 26 maart 2015.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreen, hebben dezelfde betekenins als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2005.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Bergeijk;

b. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk;

c. Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

d. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

e. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere gedeeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Hoofdstuk 2 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 2 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. inkomen: totaal van het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet en de algemene bijstand;

b. peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

c. referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 3 Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 4 Hoogte inkomenstoeslag

1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

a.  € 375,-- voor een alleenstaande;

b.  € 500,-- voor een alleenstaande ouder;

c.  € 550,-- voor gehuwden.

Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Hoofdstuk 3 Verlagen van de bijstand

Artikel 5 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. belanghebbende: persoon met een uitkering ingevolge de wet, Bbz 2004, IOAW of IOAZ;

b. maatregel: verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de wet, het verlagen van de IOAW-/IOAZ-uitkering op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ, het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

c. jongere: een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar. 

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

1. Het college ziet af vna het opleggen van een maatregel indien:

a.  elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b.  de gedraging meer dan één jaar voor constatering van gedraging door het college heeft plaatsgevonden; of

c.  belanghebbende inmiddels geen bijstand of uitkering meer ontvangt, tenzij de belanghebbende binnen een periode van 6 maanden na de datum van de beèindigingsbeschikking opnieuw bijstand of uitkering gaat ontvangen. In dat geval wordt een besluit genomen over het alsnog toepassen dan wel afzien van een maatregel op dat moment; of

d.  het college dringende redenen aanwezig acht.

Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van het bepaalde in het eerste lid onder d, wordt daarvan aan de belanghebbende schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Hoogte van de maatregel

De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 8 Berekeningsgrondslag

1. De maatregel wordt toegepast:

a.  de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm, als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet of de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW/IOAZ; of

b.  de bijzondere bijstand als bedoeld in aritkel 12 van de wet; en/of

c.  de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5 onderdeel d van de wet.

Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak

1. Voor zover de bijstand of uitkering nog niet is uitbetaald, wordt de maatregel toegepast op de betaling van de betreffende bijstand of uitkering over die maand.

2. Indien toepassing van het eerste lid niet mogelijk is, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop eht besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm.

3. Een maand wordt over één maand uitgevoerd. Het college kan het noodzakelijk achten om uitvoering van de maatregel te spreiden over meerdere maanden.

4. In afwijking van de tweede lid wordt, voor zover het een zelfstandige betreft, die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz 2004 heeft ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 10 Samenloop van gedragingen en redicive

1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schendingen van de verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging gelijktijdig een afzonderlijke maatregel opgelegd.

3. De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen 12 maanden, na de datum van de beschikking waarin de vorige verwijtbaar aangemerkt gedraging is vastgesteld, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 11 tot en met 19 van deze verordening.

4. Indien de verdubbeling van de hoogte van de maatregel en/of het bepaalde in het tweede lid van dit artikel niet uitvoerbaar/mogelijk is, wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

5. Wanneer dezelfde gedraging binnen de gestelde periode zich meer dan twee keer voordoet, vindt geen verdubbeling van de hoogte of duur meer plaats, maar wordt de maatregel afgestemd op basis van individualisering.

Artikel 11 Niet verschijnen op uitnodiging gesprek

Indien belanghebbende, zonder tegenbericht, niet verschijnt op een schriftelijke uitnodiging in verband met re-integratie om op gesprek te komen wordt een maatregel opgelegd van 10%.

Artikel 12 Jongeren

1. Indien een jongere in de 4 weken na melding geen of onvoldoende inspannningen heeft gedaan om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.

2. Indien een jongere onvoldoende meewerkt aan het opstellen of uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak, wordt een maatregel opgelegd van 40%.

Artikel 13 Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen

Indien belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.

Artikel 14 Zelfstandige

1. Indien een zelfstandige niet of onvoldoende meewerkt aan begeleiding door een door het college aangewezen derde, wordt een maatregel opgelegd van 40%.

2. Indien een zelfstandige de administratie, als bedoeld in artikel 38 lid 2 Bbz 2004 niet naar behoren heeft gevoerd, wordt een maatregel opgelegd van 20%.

Artikel 15 Tegenprestatie

Indien belanghebbende niet of onvoldoende uitvoering geeft aan een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9 eerste lid onderdeel c van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 40%.

Artikel 16 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1. Indien belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, heeft betoond, wordt een maatregel van 20% opgelegd gedurende een periode overeenkomstig onderstaande tabel:

onverantwoord besteed/periode eerder of langer in de uitkering         duur maatregel

tot € 1.500,-- van 0 - 2 maanden                                                                        1 maand

van € 1.500,-- tot € 5.000,-- van 2 - 4 maanden                                               3 maanden

 van € 5.000,-- tot € 10.000,-- van 4 - 8 maanden                                            6 maanden

 van € 10.000,-- tot € 20.000,-- van 8 - 16 maanden                                        9 maanden

van € 20.000,-- tot € 40.000,-- van 16 - 32 maanden                                    12 maanden

vanaf € 40.000,-- vanaf 32 maanden                                                                18 maanden

2. Onder tekortschietend besef wordt in ieder geval begrepen op onverantwoorde wijze besteden van vermogen, waarbij inbegrepen het doen van een schenking of het geen aanspraak maken op of het niet te gelde maken van voorliggende voorzieningen, voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening. 

Artikel 17 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet, de IOAW, IOAZ en Bbz 2004, wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende een periode van 20%.

Artikel 18 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 55 van de wet en 38, eerste lid Bbz 2004 zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van 20%.

Artikel 19 Geüniformeerde verplichtingen

1. Indien een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a tot en met h van de wet niet of onvoldoende nakomt wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende een periode van een maand.

2. Het bedrag van de verlaging zoals bedoeld in het eerste lid kan worden toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt aan de eerste maand in ieder geval 1/3 van de verlaging toebedeeld.

Hoofdstuk 4 Verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Artikel 20 Verrekenen bestuurlijke boete bij recidive

1. In afwijking van artikel 60b, eerste en tweede lid van de wet kan het college de recidiveboete, met inachtneming van de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verrekenen indien er sprake is van dringende redenen.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 5 Bestrijding misbruik

Artikel 21 Handhaving

1. Het college draagt in het kader van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, zorg voor handhaving.

2. In het in het eerste lid genoemde handhaving komt op zijn minst tot uitdrukking in een visie op handhaving en de aanpak van fraudepreventie en frauderepressie.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 22 Beleidsregels

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2 van deze verordening kan het college ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

Artikel 23 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, met uitzondering van hoofdstuk 3, indien toepassing ervan leidt tot onblillijkheden van overwegende aard.

Artikel 24 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 25 Inwerking

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, onder intrekking van:

a. Verorodening Langdurigheidstoeslag 2009, vastgesteld bij raadsbesluit per 28.09.2009

b. Verordening afstemming handhaving WWB 2007, vastgesteld bij raadsbesluit per 29.01.2007

c. Verordening maatregelen en handhaving IOAW en IOAZ 2010, vastgesteld bij raadsbesluit per 16.12.2010

d. Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013, vastgesteld bij raadsbesluit per 28.02.2013

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening Participatiewet 2015'.

Toelichting 1 op de Verordening Participatiewet 2015