Organisatie | Eersel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening rioolheffing 2015 |
Citeertitel | Verordening rioolheffing 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen.
artikel 228a van de Gemeentewet
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2016 | Nieuwe verordening die in de plaats komt van de oude verordening | 06-11-2014 Digitaal gemeenteblad 12 november 2014 | Nvt |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt:
a. onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater be-grepen;
b. onder afvalwater verstaan, water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering;
c. onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak;
d. onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van Brabant Water NV voor de levering van water betrekking heeft.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam "rioolheffing" wordt een directe belasting geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
2. Met betrekking tot de belasting als bedoeld in het eerste lid is gebruiker:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigen-dom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. ingeval een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - ten ge-bruiker is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.
Artikel 3 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande, dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.
2. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de aan het belastingtijdvak voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald.
3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:
a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of
b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest, kan worden afgelezen.
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.
4. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.
5. Voor zover de gegevens als bedoeld in het tweede lid van dit artikel niet bekend zijn, wordt het waterverbruik door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar vastgesteld op basis van het waterverbruik van vergelijkbare huishoudens.
6. Voor agrarische bedrijven geldt dat melkveehouders geacht worden maximaal 1.499 m3 te lozen en overige agrarische bedrijven maximaal 999 m3.
Het gebruikersgedeelte bedraagt per maand van het belastingjaar:
a. voor 1 tot en met 100 m³ afvalwater € 15,39
b. voor 101 tot en met 350 m³ afvalwater € 23,38
c. vanaf 351 m³, voor elke volgende volle 350 m³ afvalwater € 13,01
1. Het belastingtijdvak is een aaneengesloten periode van vier kalendermaanden Een belastingjaar bestaat uit drie belastingtijdvakken.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
1. De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid zijn verschuldigd bij het begin van het belasting-tijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de belasting verschul-digd over zoveel volle kalendermaanden van het voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel volle kalendermaanden van het voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijdvak, na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht, nog volle kalender-maanden overblijven.
4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander eigendom in gebruik neemt.
Artikel 9 Termijnen van betaling
1. Conform de bepalingen in artikel 9, eerste lid, van de invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald in één termijn, vervallende zes weken na dagtekening van het aanslagbiljet.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt dat, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingplichtigen kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in vier gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elke van de volgende termijnen telkens een maand later.
3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het tweede lid gestelde termijnen.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de hef-fing en invordering van de rioolheffing.