Organisatie | Stadskanaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Stadskanaal 2015 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Stadskanaal 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Afstemmingsverordening socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | nieuwe regeling | 17-11-2014 Gemeenteblad, nr. 70499, 03-12-2014 | R 7056, nr. 13a |
De raad van de gemeente Stadskanaal;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2014, nr. R 7056;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdelen a en e van de Participatiewet , artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ;
gezien het advies van de Participatieraad;
overwegende dat het wenselijk is regels te stellen over het verlagen van de bijstand bij het niet nakomen van verplichtingen op grond van de Participatiewet , of wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Participatiewet ;
vast te stellen de "Afstemmingsverordening Participatiewet , IOAW en IOAZ Stadskanaal 2015".
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet , de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers , de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen , de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet .
In deze verordening wordt verstaan onder:
toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet , of
grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen .
Artikel 2 Het besluit tot het opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in de artikelen 9a, twaalfde lid en 18, tweede, vijfde en zesde lid van de Participatiewet , de artikelen 20 en 38, twaalfde lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:
Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
De verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip geldende bijstandsnorm en toeslag.
Artikel 6 Berekeningsgrondslag
In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:
aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet , of
Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt in de hoofdstukken 2, 3 en 4 "bijstandsnorm" gelezen als: bijstandsnorm, inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand.
Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 7 Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9 , 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet ;
het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid , of artikel 55 van de Participatiewet , voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid van de Participatiewet , voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet ;
het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet ;
derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet .
Artikel 8 Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 36, eerste lid , en artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 36, eerste lid , en artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen , voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ;
het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ;
het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ;
het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 36, eerste lid , en artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 36, eerste lid , en artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen , voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 10 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.
Op individuele gronden kan het college besluiten de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken op grond van artikel 48, tweede lid, onderdeel b van de Participatiewet .
Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid van die wet , tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet , wordt een verlaging opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 14 Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:
Hoofdstuk 5 Samenloop en recidive
Artikel 15 Samenloop van gedragingen
Als sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van een gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet , artikel 13 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 13 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen genoemd artikel, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onderdeel b of c, 8, onderdeel b of c, 12, eerste lid, of 14, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging als bedoeld in voornoemde artikelen, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onderdeel a, 8, onderdeel a, of 13, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging als bedoeld in voornoemde artikelen, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet , opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet , bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.
Hoofdstuk 6 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW /IOAZ
Artikel 17 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW /IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Artikel 19 Intrekken oude verordening
De Afstemmingsverordening socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013 wordt ingetrokken.
Artikel 20 Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet , IOAW en IOAZ Stadskanaal 2015.