Organisatie | Waterschap Brabantse Delta |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Brabantbreed Visserijbeleid voor de Brabantse binnenwateren |
Citeertitel | Visserijbeleid |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-07-2013 | nieuwe regeling | 12-06-2013 | 13IT018124 |
Schubvis-visrecht: Het schubvis-visrecht is het recht om te vissen op alle door de Minister van EL&I aangewezen vissoorten met uitzondering van de aal.
VBC: Visstandbeheercommissie, een platform voor samenwerking en overleg voor belanghebbenden bij de visserij en de visstand in een bepaald gebied.
Vis: door de Minister van ELI aangewezen vissoorten en schaal- en schelpdieren.
Visplan: document waarin het huidige en het voorgenomen visserijbeheer staat beschreven. Het gaat om het planmatig voorbereiden en uitvoeren van maatregelen ter beheer van de sport- en beroepsvisserij in een omschreven gebied.
Visrecht: een recht om te vissen, zoals dat juridisch is beschreven in de Visserijwet (1963). Het visrecht is voorbehouden aan de visrechthebbende.
Een afgeleide van het visrecht is het doen van onderzoek naar de visstand en het stellen van regels aan de visserij via een schriftelijke toestemming
Visrechthebbende: eigenaar van de grond onder het water, de eigenaar van een heerlijk visrecht of degene die het visrecht huurt van de eigenaar.
Visrechthuurder: een rechts- of natuurlijk persoon aan wie het visrecht is verhuurd
Visserijbeheer: Dit beheer omvat de planmatige voorbereiding van maatregelen bedoeld om de beroepsmatige en de recreatieve visserij optimaal in te richten.
Het gaat om het onttrekken en uitzetten van vis en het stellen van regels daarvoor. Onder visserijbeheer vallen ook maatregelen rond de toegankelijkheid en de bevisbaarheid van het water. Het gevoerde visserijbeheer heeft invloed op de visstand en ook op het watersysteem
Visstandbeheer: het planmatig voorbereiden en uitvoeren van maatregelen met als doel het bereiken van een bepaalde (duurzame) visstand in een omschreven watersysteem.
Waterbeheerder: Waterschap, verantwoordelijk voor het visstandbeheer.
Deze nota beschrijft het visserijbeleid van de Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta. Het visserijbeleid biedt een kader voor het afstemmen van waterbeheer, visstandbeheer en visserijbeheer. Dit visserijbeleid sluit in grote lijnen aan bij de Adviesnota beleid waterbeheer–visstandbeheer (2006) (Opgesteld door Unie van Waterschappen, Combinatie van Beroepsvissers en Sportvisserij Nederland ). Vanuit de steeds intensievere Brabantse samenwerking is het niet meer dan logisch dat het actualiseren van de bestaande beleidsnota’s Brabant breed is opgepakt. Een groot deel van het beleid in deze nota is al dagelijkse praktijk en vastgelegd in eerder of ander beleid. Deze nota is een uitwerking van het Waterbeheerplan (en/of nota Recreatief medegebruik) van de afzonderlijke drie waterschappen en geeft input voor door de visrechthebbenden en/of visrechthuurders op te stellen visplannen. In deze notitie zijn tevens de procedures en spelregels beschreven zoals die van toepassing zijn voor de uitgifte van het visrecht c.q. de visserij middels huurovereenkomsten en vergunningen aan zowel beroepsvissers als sportvisserij-organisaties op de binnenwateren.
Het waterschap is voor het bereiken van een goede visstand mede afhankelijk van de visserijpartners. Andersom zijn de visserijpartners voor het uitoefenen van de visserij en voor de visstand afhankelijk van het waterschap. Deze wederzijdse afhankelijkheid vraagt om een goede samenwerking van waterschap en visserijpartners op het gebied van visstand- en visserijbeheer. Bij de uitwerking en realisatie van doelstellingen voor de visstand willen de waterschappen de visrechthebbenden (georganiseerd in visstandbeheercommissies) als belangrijke gebruikers van de wateren betrekken.
Diverse ontwikkelingen geven aanleiding tot het actualiseren van het bestaande visserijbeleid van de drie Brabantse waterschappen.
De afgelopen jaren zijn er vele veranderingen geweest in wet- en regelgeving op het gebied van vis, vooral als gevolg van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW geeft het waterschap een verantwoordelijkheid tot het behalen van een “goede ecologische toestand” van water in het beheergebied. Voortvloeiend uit de KRW zijn voor de waterlichamen expliciete doelen vastgesteld voor de visstand die behoort bij de goede ecologische toestand. Daarnaast kan de visstand en visserij van invloed zijn op de ecologische toestand van wateren en daarmee op het halen van de KRW doelen.
Het integreren van de rol en taken die de waterbeheerders hebben gekregen vanuit de KRW m.b.t. het visstandbeheer is de afgelopen jaren binnen het visserijbeleid voor de Rijkswateren vormgegeven en wordt door vertaald naar de regionale wateren. Zo wordt het werken met Visstandbeheercommissies (VBC) en visplannen in lijn gebracht met het Rijksbeleid. De Brabantse waterschappen hebben, ieder op eigen wijze en voor de eigen wateren, in hun huidige visbeleid aangegeven hoe zij omgaan met de nieuwe rol als visstandbeheerder.
De Brabant brede visserijnota geeft het beleid op het gebied van de visserij weer. Het bevat de kaders die nodig zijn om aan de wet- en regelgeving (waaronder KRW en Europese Aalverordening) te kunnen voldoen. Samenvattend is strategie en beleid nodig om:• Ecologische en waterkwaliteitsdoelen (o.a. KRW doelen voor vissen) te realiseren
Deze nota is door de drie waterschappen geschreven vanuit hun rol als water- en visstandbeheerder. Daarmee heeft de nota betrekking op alle wateren binnen het beheergebied, ook die wateren waarvan het waterschap geen eigenaar is. Deze visserijnota is ook bedoeld als aanbeveling voor andere watereigenaren (zoals gemeenten, terrein beherende organisaties en particulieren) in het beheergebied. Een eenduidige aanpak helpt mee aan het creëren en/of instandhouden van een robuust en veilig watersysteem met een goede visstand. Tevens geeft deze nota invulling aan onze wensen als visrechthebbende.
In de beheergebieden van Aa en Maas, de Dommel en Brabantse Delta zijn slechts plaatselijk enkele beroepsvissers actief. Deze beroepsvissers huren visrechten van andere instanties dan de waterschappen. Daarom beperkt deze nota zich tot de sportvisserij.
De visstand wordt zowel vanuit het gevoerde visstandbeheer als het visserijbeheer beïnvloed. Deze nota beperkt zich tot het beschrijven van het visserijbeleid.
Het Brabant brede visserijbeleid is opgesteld in overeenstemming met het Beleidsbesluit binnenvisserij, de Adviesnota beleid waterbeheer – visstand beheer en het visrechten-uitgiftebeleid voor de beroeps- en sportvisserij op staatswateren.
De eigenaar van een water is visrechthebbende. Dit visrecht maakt de eigenaar bevoegd en
verantwoordelijk voor het visserijbeheer (zie hoofdstuk 3). De Brabantse waterschappen hebben ervoor gekozen op veel wateren het visrecht te verhuren voor een bepaalde tijd (looptijd van overeenkomst). Hiermee worden de sportvissers die het visrecht huren bevoegd en mede verantwoordelijk voor het visserijbeheer.
Het recht om te vissen houdt het volgende in:
Het waterschap heeft vanuit twee rollen met de visstand te maken.
Als waterbeheerder draagt het waterschap zorg voor de waterkwantiteit en -kwaliteit en daarmee ook voor het leefmilieu van vissen en de visstand. Mede op grond van de KRW is het verantwoordelijk voor een goede ecologische waterkwaliteit waarvan een gezonde duurzame visstand deel uit maakt (bestuursrechtelijk).
Het waterschap heeft niet al het water in haar beheergebied in eigendom. Ook gemeenten, terreinbeherende organisaties en particulieren zijn eigenaar van oppervlaktewateren. Een deel van deze wateren wordt verhuurd aan de sport- en of beroepsvisserij. De waterschappen stimuleren deze eigenaren actief om het visbeleid zoals in deze nota beschreven over te nemen.
De waterbeheerder (Waterschap of Rijkswaterstaat) is verantwoordelijk voor het visstandbeheer. Visstandbeheer omvat de planmatige voorbereiding en uitvoering van maatregelen bedoeld om een bepaalde visstand te bereiken in een omschreven watersysteem. Deze maatregelen zijn onder meer gericht op het beheer van de leefomgeving van vissen. Visserijmaatregelen zoals het onttrekken en uitzetten van vissen maken deel uit van het visstandbeheer.
De visrechthebbende is verantwoordelijk voor het visserijbeheer. Dit beheer omvat de planmatige voorbereiding van maatregelen bedoeld om de beroepsmatige en de recreatieve visserij optimaal in te richten. Het gaat om het onttrekken en uitzetten van vis en het stellen van regels daarvoor. Onder visserijbeheer vallen ook maatregelen rond de toegankelijkheid en de bevisbaarheid van het water. Het gevoerde visserijbeheer kan invloed hebben op de visstand en ook op het watersysteem.
Het visserijbeheer dat sportvissers conform de Visserijwet uitvoeren, kan de visstand beïnvloeden. Het waterschap is voor het bereiken van een goede visstand mede afhankelijk van de visserijsector. Andersom is de visserijsector voor het uitoefenen van de visserij en voor de visstand afhankelijk van het waterschap. Deze wederzijdse afhankelijkheid vraagt om goede afstemming en samenwerking tussen visstandbeheer en visserijbeheer. De samenhang is hieronder schematisch en in tabel weergegeven. (Bron: Adviesnota beleid waterbeheer- visstandbeheer, 2006). Conclusie is dat visserijbeheer grotendeels buiten het taakveld ligt van het waterschap; het waterschap is vooral randvoorwaardelijk betrokken.
Is het planmatig voorbereiden en uitvoeren van maatregelen met als doel het bereiken van een bepaalde visstand in een omschreven watersysteem. Deze maatregelen zijn onder andere gericht op het beheer van de leefomgeving van vissen. Visserijmaatregelen zoals het onttrekken of uitzetten van vissen ten behoeve van de visstand en waterkwaliteit, maken deel uit van het visstandbeheer. De kwaliteit van het watersysteem en de visserij beïnvloeden de visstand wat betreft soortenrijkdom, soortensamenstelling en leeftijds-opbouw. Daarnaast kan de samenstelling en de hoeveelheid vis de waterkwaliteit en het ecologisch functioneren van een watersysteem beïnvloeden. Vanwege de relatie met het waterkwaliteits– en kwantiteitsbeheer is het visstandbeheer onderdeel van het waterbeheer.
Is het planmatig voorbereiden en uitvoeren van maatregelen met als doel het optimaliseren van beroepsmatige en/of recreatieve visserij. Maatregelen zijn het uitzetten of onttrekken van vis en de regulering daarvan middels het stellen van regels ten aanzien van de visserij. Onder visserijbeheer worden ook de maatregelen verstaan die gericht zijn op het beïnvloeden van de toegankelijkheid en de bevisbaarheid van het water. Het gevoerde visserijbeheer kan invloed hebben op de visstand en ook op het watersysteem.
Hoofdstuk 4 Beleidsuitgangspunten
Als visstand- en waterbeheerder hanteren de Brabantse waterschappen onderstaande beleidsuitgangspunten:
Uitgangspunt 1: Deze visserijnota is van toepassing op alle wateren in beheer van de Brabantse waterschappen. Vanuit haar rol als waterbeheerder adviseert het waterschap alle overige visrechthebbenden (waaronder gemeenten) deze uitgangspunten over te nemen.
Een eenduidig visserijbeleid draagt bij aan een transparant en eensluidend signaal naar de visserijsector. Het waterschap adviseert en ondersteunt graag andere eigenaren in het uitdragen en toepassen van deze beleidsuitgangspunten. Het waterschap ziet sportvisserij als een vorm van recreatief medegebruik en als middel om een goede en gezonde visstand en goed visstandbeheer te bereiken.
Het door de waterschappen uitgewerkte kader voor visserijbeheer (beleidsuitgangspunt 5) is ook van toepassing op stedelijk water en kan gemeenten helpen bij de aanpak en het voorkomen van waterkwaliteits- en blauwalgenproblemen in (geïsoleerd) stedelijk water. Voor deze wateren ziet het waterschap de gemeenten als trekker voor het opstellen van een aanpak.
Uitgangspunt 2. Waterschap, overige visrecht verhuurders en visrechthuurders streven naar een robuust duurzaam watersysteem, met daarin een gezonde, natuurlijke en duurzame visstand, rekening houdend met de gebruiksfunctie van de afzonderlijke wateren
Zowel visserij- als visstandbeheer is gebaat bij een watersysteem waarin de visstand gezond en duurzaam is. Alleen dan is sportvisserij ook in de toekomst mogelijk. Dit wordt onderschreven door Sportvisserij Nederland. Uiteraard kunnen er ook belangen-tegenstellingen zijn, waar het gaat om gewenste visstand en sportvisserijmogelijkheden.
Uitgangspunt 3. Visstand- en visserijbeheer wordt uitgevoerd als onderdeel van het waterbeheer. De kaders voor het waterbeheer worden gevormd door de KRW en de waterbeheerplannen. Voor wateren zonder concrete KRW doelen worden deze door de waterschappen, in samenspraak met eventuele andere eigenaren uitgewerkt. De VBC zal in dit proces worden geconsulteerd.
Uitgangspunt 4. Om optimale afstemming van visstand- en visserijbeheer mogelijk te maken, hecht het waterschap aan een goede samenwerking met de visserijsector. Hiervoor ziet het waterschap de Visstandbeheercommissie (VBC) als hét overlegplatform.
Uitgangspunt 5. De visrechthebbenden en/of visrechthuurders stellen – in VBC verband – een visplan op waarin wordt vastgelegd welke maatregelen de sector van plan is te nemen en hoe zij het visserijbeheer wil vormgeven.
Het visplan wordt door het waterschap getoetst op basis van het landelijke toetsingskader (Landelijk toetsingskader is door Rijk, waterbeheerders, Sportvisserij Nederland en Combinatie van beroepsvissers uitgewerkt.) en de Brabantbrede uitwerking daarvan (zie bijlage 1). De Brabantbrede uitwerking biedt criteria voor het onttrekken en uitzetten van vis en voeren en controle en handhaving.
Uitgangspunt 6. waterbeheerder en visrechthebbende/-huurder hebben vanuit hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden beiden een rol in de monitoring van en onderzoek naar de visstand
Het waterschap hanteert als huurvoorwaarde dat de huurder van het visrecht toestaat dat het waterschap visstandonderzoek uitvoert. Middels de ondertekende huurovereenkomst geeft de visrechthuurder schriftelijke toestemming voor het uitvoeren van visstandonderzoek door het waterschap. Aan het verkrijgen van toestemming zijn geen kosten voor het waterschap verbonden.
Het waterschap stelt de visrechthuurder tijdig op de hoogte waar en wanneer er door het waterschap een visstandonderzoek gaat plaatsvinden. Omgekeerd zal de visrechthuurder het waterschap tijdig op de hoogte stellen wanneer er een visstandonderzoek in opdracht van de visrechthuurder wordt uitgevoerd.
Uitgangspunt 7. Het waterschap verhuurt het schubvisrecht op wateren die zij in haar eigendom heeft aan sportvisserij, voor zover andere doelen, zoals veiligheid en natuur, dat toelaten. Ook zijn aanvullende voorwaarden/uitsluitingen in delen van het eigendom mogelijk op basis van de kwetsbaarheid van het water. De verhuur van het visrecht vindt altijd plaats in de vorm van de standaard huurovereenkomst.
De Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben het visbeleid gezamenlijk herzien en geactualiseerd. Criteria voor de toetsing van visplannen zijn onderdeel van het nieuwe beleid. Het toetsingskader is hieronder uitgewerkt. Het toetsingskader is een gezamenlijk product van de drie waterschappen en beperkt zich tot visplannen voor wateren met alleen sportvisserij, zonder beroepsvisserij. Voor wateren die in eigendom zijn van de waterschappen vormen de criteria het toetsingskader om visplannen te beoordelen. Voor de overige wateren betreft het een advies van de waterschappen aan eigenaren, zoals gemeenten en natuur- en terreinbeheerders.
Eerst geeft dit document een aantal algemene criteria waarop visplannen getoetst zullen worden. Daarna volgt het toetsingskader met specifieke criteria per watertype en verwijzingen naar de algemene criteria. Het document sluit af met aanvullende overzichten en toelichtingen bij specifieke criteria en watertypen.
Bij het toetsingskader (zie bijlage A) is een aantal criteria dat voor alle watertypen of een groot deel daarvan geldt. Het betreft criteria voor de onderstaande aspecten:
Hieronder volgt een toelichting op de algemene criteria voor deze aspecten. Bijlage C geeft een overzicht van de gewenste vissen voor verschillende KRW-watertypen.
Voor een visplan wordt met het onttrekken van vissen bedoeld het verwijderen van vissen door sportvissers uit een water. Het direct na de vangst terugzetten van vissen in hetzelfde water valt voor een visplan dus niet onder het onttrekken van vis.
Het toetsingskader sluit voor enkele watertypen de onttrekking van gewenste soorten uit (zie bijlage A). Verder gelden voor het onttrekken van vis de volgende criteria:
Onttrekking van vis kan alleen plaatsvinden conform landelijke wet- en regelgeving. Hiermee wordt met name gedoeld op de Visserijwet en de Flora- en faunawet. De Visserijwet geeft voor aangewezen vissoorten gesloten tijden en minimummaten en de Flora- en faunawet verbiedt het onttrekken van beschermde soorten. Bijlage B geeft een overzicht van in Nederland voorkomende vissoorten met beschermingsstatus.
De onttrekking moet duurzaam en ecologisch verantwoord zijn en plaatsvinden volgens het 'wise use' -principe. Hiermee wordt bedoeld dat de bevissing op korte en lange termijn geen nadelig effect mag hebben op de visstand en het ecologisch functioneren van het water. Richtlijnen voor een duurzame benutting van visstanden staan bijvoorbeeld in “Vissen met verstand” (Werkgroep Visstandbeheer, 2003).
Voor een visplan wordt met het uitzetten van vissen gedoeld op alle verplaatsingen van vissen door menselijk handelen. Hier valt het uitzetten van aangekochte vis onder, maar ook bijvoorbeeld het verplaatsen van vis om vissterfte wegens werkzaamheden of calamiteiten te voorkomen. Het direct na de vangst terugzetten van vissen in hetzelfde water valt voor een visplan niet onder het uitzetten van vissen.
Voor het uitzetten van vis gelden de volgende criteria:
Uitzettingen vinden alleen plaats als een bij de (gebruiks) functie passende visstand zich niet zelf kan ontwikkelen. De kwaliteit, inrichting en beheer van een watersysteem zijn in hoofdzaak bepalend voor de visstand die er voorkomt. In de meeste gevallen zullen uitzettingen dan ook niet nodig zijn. In sommige gevallen kan het wenselijk of zelfs nodig zijn om vissen uit te zetten, zoals bij herintroductie van soorten, verplaatsingen wegens werkzaamheden of na calamiteiten. Indien de wens tot het uitzetten van vis bestaat, dient het visplan daartoe de onderbouwing te geven. Deze onderbouwing moet onder andere antwoord geven op vragen als hoeveel, wanneer en waarom.
Het waterschap streeft voor alle wateren naar duurzame, natuurlijke visstanden passend bij de (gebruiks)functie , uitzettingen moeten dus ook duurzaam zijn. Dit betekent dat na uitzettingen een vispopulatie zichzelf in stand moet kunnen houden zonder ingrijpen van buitenaf (structureel uitzetten of onttrekken van vis).
Uitzetten van vis mag alleen als dat de waterkwaliteit, het ecologisch functioneren en de gewenste visstand niet negatief beïnvloedt. Het eventuele effect van de uitzettingen wordt als volgt getoetst:
wateren binnen en buiten stedelijk gebied zonder aangewezen functie worden voorlopig getoetst aan tabel 1 in bijlage D (Bijlage D betreft een gemiddeld beeld, met tijdelijk karakter, van wateren binnen en buiten stedelijk gebied zonder aangewezen functie. Verdere uitwerking zal plaatsvinden in samenspraak met betrokken partijen, waaronder de sportvisserij);
Alleen inheemse soorten worden uitgezet. Voor exoten die zich in Nederlandse wateren niet kunnen voortplanten, een breder belang kennen (zoals graskarper) en niet strijdig zijn met waterkwaliteitsdoelen, is uitzetten onder voorwaarden met toestemming van het waterschap mogelijk. Voor de ingeburgerde soorten karper, kroeskarper en snoekbaars wordt een uitzondering gemaakt en is uitzetten onder voorwaarden mogelijk. Exoten mogen alleen worden uitgezet in niet-openbare, geïsoleerde vijvers op afgesloten terrein, alleen fungerend als visvijver.
In Nederland kent karper meestal geen succesvolle voortplanting. Daardoor voldoet het uitzetten van karper niet aan criterium 2 (duurzaam). Gezien het belang van deze soort voor de hengelsport wordt een uitzondering gemaakt en is het uitzetten van karper onder voorwaarden toch mogelijk. Uitzettingen moeten minimaal voldoen aan criterium 3 en worden alleen in één van de volgende situaties toegestaan:
Het toetsingskader sluit voeren in bepaalde wateren uit (zie bijlage A). Voor de andere wateren geldt dat overmatig voeren moet worden voorkomen en het voeren geen negatief effect op de waterkwaliteit mag hebben. De waterschappen vragen de visrechthebbenden om richtlijnen voor het voeren in de vergunningsvoorwaarden op te nemen en dit in het visplan te beschrijven.
Om te borgen dat de afspraken in het visplan over het onttrekken en uitzetten van vis en voeren daadwerkelijk worden nageleefd, moet controle en zonodig handhaving (sancties) plaatsvinden. Het visplan beschrijft hoe de visrechthebbenden de controle en handhaving vormgeven, waarbij vergunningvoorwaarden als basis kunnen dienen. Een toelichting op controle en sancties staat bijvoorbeeld in “Vissen met verstand” (Werkgroep Visstandbeheer, 2003). Dit criterium is van toepassing op alle watertypen in het visplan.
Beers, M.C. & M. Koole, 2007. KRW-visstandonderzoek Waternet 2006. AquaTerra Water en Bodem B.V., Geldermalsen.
Flora- en faunawet, wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten.
Molen, D.T van der & R. Pot (red.), 2007. Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA & RWS-WD, Utrecht.
Evers, C.H.M., A.J.M. van den Broek, R. Buskens, A. van Leerdam & R.A.E. Knoben, 2007. Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA & RWS-WD, Utrecht.
Visserijwet 1963, wet van 30 mei 1963, houdende nieuwe regelen omtrent de visserij.
Werkgroep Visstandbeheer, 2003. Vissen met Verstand; Richtlijnen aanpak benutting van visstanden voor Visstandbeheercommissies (samenstelling Werkgroep Visstandbeheer: Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Nederlandse Vereniging Van Sportvissersfederaties, Combinatie van Beroepsvissers, Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij).
Zoetemeyer, R.B. & B.J. Lucas, 2007. Basisboek Visstandbeheer. Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
* Verwijzing ‘cf algemene criteria’ verwijst naar de tekst op de voorgaande pagina’s in deze bijlage
Onderstaand overzicht dient ter illustratie en er kunnen geen rechten aan ontleend worden. Voor de actuele beschermingsstatus wordt verwezen naar de meest recente wet- en regelgeving en besluiten. Verder ontwikkelt het aantal exoten zich snel en zijn er al meer uitheemse soorten dan in het overzicht staan. Deze bijlage dient dan ook als voorbeeld en geeft geen compleet overzicht van exoten in Nederland.
* Inheemse soorten komen van oorsprong in Nederland voor; ingeburgerde soorten vormen meer dan 100 jaar een zichzelf in stand houdende populatie; exoten komen minder dan 100 jaar in Nederland voor of zijn voor het voorkomen afhankelijk van uitzettingen.
** + = Genoemd in Regeling aanwijzing vissen, schaal- en schelpdieren 1982 (minimummaat gegeven in Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985).
*** ++ = Soort beschermd volgens de Flora- en Faunawet en staat in tabel 2; +++ = idem in tabel 3; II = soort genoemd in bijlage II van de EU-Habitatrichtlijn, voor deze soorten moeten de lidstaten beschermde gebieden aanwijzen; IV = soort genoemd in bijlage IV, soorten die strikt moeten worden beschermd.
Onderstaand volgt een uitwerking van de opgestelde referenties voor KRW-typen. De uitwerking richt zich op ecologische gilden (groep van soorten) die een positieve bijdrage leveren aan de beoordelingen voor de KRW (maatlatbeoordelingen). Per ecologische gilden wordt een aantal soorten als voorbeeld genoemd. In een enkel geval wordt aangegeven welke soorten een negatieve invloed op maatlatbeoordelingen hebben. De informatie is gebaseerd op de referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen (Van der Molen & Pot, 2007) en MEP en maatlatten voor sloten en kanalen (Evers e.a., 2007).
Beken (KRW-typen R4, R5 en R6)
De volgende ecologische gilden leveren een positieve bijdrage aan de maatlatbeoordeling:
Hoge aantallen algemene vissen als baars, blankvoorn en brasem hebben een negatieve invloed op de maatlatbeoordeling.
De volgende ecologische gilden leveren een positieve bijdrage aan de maatlatbeoordeling:
Sloten en kanalen (KRW-typen M1a, M3, M6a, M6b)
De volgende ecologische gilden leveren een positieve bijdrage aan de maatlatbeoordeling:
Hoge gewichtsaandelen brasem en karper hebben een negatieve invloed op de maatlatbeoordeling.
Om te voldoen aan de doelstellingen voor de visstand in brakke wateren, moeten vissen van verschillende groepen in evenwichtige hoeveelheden voorkomen. Voorbeelden van gewenste ecologische gilden zijn:
Plantminnende vissen als bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, kroeskarper, ruisvoorn, snoek, tiendoornige stekelbaars, vetje en zeelt leveren een positieve bijdrage aan de maatlatbeoordeling.
Een hoog gewichtsaandeel brasem en karper heeft een negatieve invloed op de maatlatbeoordeling.
Voor veel wateren hebben waterbeheerders (nog) geen concrete KRW-doelstellingen voor de visstand. Ook voor dergelijke wateren geldt echter conform de KRW dat ze moeten voldoen aan een goede ecologische toestand. Om te voorkomen dat uitzettingen leiden tot een ongewenste visstand, waterkwaliteitsproblemen of negatieve invloed op het ecologisch functioneren is er een streefbeeld voor uitzettingen geformuleerd.
Het betreft hier een toetsingskader met een tijdelijk karakter. Bij de nadere uitwerking van doelstellingen voor de visstand voor de overige wateren (niet KRW-waterlichamen) willen de waterschappen de visrechthebbenden (georganiseerd in visstandbeheercommissies) en andere betrokkenen betrekken, aangezien zij een belangrijke partner zijn bij het realiseren van de maatregelen en het bereiken van de gestelde doelen.
Snoek-blankvoorntype als uitgangspunt voor uitzettingen
Bij wateren op een zandgrond die redelijk helder zijn en enige plantengroei kennen past een visstand van het snoek-blankvoorntype. Wateren met dit viswatertype kenmerken zich door een zichtdiepte van 40 tot 70 cm en een wateroppervlakte die voor 20 tot 60% bedekt is met waterplanten (zie onderstaande schets). Zoals de naam al aangeeft, zijn blankvoorn en snoek kenmerkende soorten. Daarnaast kunnen soorten als baars, brasem, karper, kolblei, paling, ruisvoorn en zeelt voorkomen (Zoetemeyer & Lucas, 2010).
Snoek-blankvoornwatertype (bron: Basisboek visstandbeheer van Zoetemeyer & Lucas, 2010)
Uit onderzoek is gebleken dat in Nederland in wateren van het snoek-blankvoorntype de draagkracht veelal 100 tot 150 kg/ha (zie tabel 1). Dit houdt in dat er per hectare water 100 tot 150 kilogram vis kan voorkomen. Voor in Nederland veel voorkomende vissoorten is de draagkracht uitgewerkt tabel 1.
De getallen in de tabel worden gezien als maximale quota voor het uitzetten van vissen. Afhankelijk van het gewicht van de individuele uit te zetten vissen, kan een lager quotum wenselijk zijn. Als bijvoorbeeld karpers van 30 cm uitgezet worden, kan door de groei van afzonderlijke vissen de biomassa aan karper in enkele jaren toenemen en daarmee de waterkwaliteit negatief beïnvloeden.
In voedselrijke systemen, waaronder stadswateren, kan de draagkracht hoger liggen dan de getallen in tabel 1, ook voor het snoek-blankvoorntype. Verondersteld wordt dat de vissen door zich voort te planten en te groeien dan zelf de draagkracht verder opvullen.
Tabel 1. Gemiddelde draagkracht bij het snoek-blankvoorntype in kilogrammen per hectare; gebaseerd op Beers & Koole (2007).
De bovenstaande tabel geeft de kaders voor de hoeveelheden vis die uitgezet kan worden. De hoeveelheid vis zijn gegeven in kilogrammen per hectare. De totale hoeveelheid voor een water wordt verkregen door te vermenigvuldigen met de oppervlakte van dat water.
Het verdient aanbeveling de nieuwe visstand evenwichtig op te bouwen. Dit betekent dat per soort vissen van diverse lengten uitgezet moeten worden (zowel jongere als oudere vissen).
Een uitzetting van geringe omvang kan het beste eenmalig uitgevoerd worden. Bij grotere hoeveelheden worden de uitzettingen bij voorkeur gespreid over een periode van twee tot vier jaar. Op deze wijze wordt het risico van sterfte van de uitgezette vissen verspreid over verschillende jaren. Daarnaast is na het eerste jaar al bijsturing van de uitzettingen mogelijk.
Op het thema uitgifte van visrechten zijn de Visserijwet, het Beleidsbesluit binnenvisserij en de Adviesnota beleid waterbeheer – visstandbeheer van toepassing.
Waterschap Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel (hier verder aangeduid als de Brabantse waterschappen) verhuren hun visrechten aan diverse sportvisserij organisaties.
De voorwaarden en mogelijkheden voor de uitgifte van visrechten zijn geregeld in de Visserijwet. Momenteel wordt het visrecht binnen de Brabantse waterschappen op verschillende wijze verhuurd aan een groot aantal verschillende partijen. De huurovereenkomsten moeten worden goedgekeurd door de Kamer voor de Binnenvisserij (Visserijwet 1963).
Ook worden door de hengelsportverenigingen en – overkoepelende organisaties met visrecht
schriftelijke toestemmingen (hier verder aangeduid als vergunning) verstrekt aan de individuele sportvissers. Het waterschap geeft zelf geen vergunningen uit.
De Brabantse waterschappen kiezen ervoor om in de toekomst zoveel mogelijk te blijven werken met huurovereenkomsten en zo min mogelijk gebruik te maken van machtigingen. Dit is in lijn met de aanbevelingen uit de Adviesnota waterbeheer – visstandbeheer en het ELI beleid. Het maakt de visserijpartners bevoegd en verantwoordelijk voor het visserijbeheer. Deze strategie biedt zekerheid aan de visserijpartners, iets wat een duurzame visserij ten goede komt. In principe komen alle wateren waar zonder nadelige effecten aan het ecosysteem gevist kan worden in aanmerking voor verhuur van visrechten.
Via de beheergebieden van de waterschappen werkende visstandbeheercommissie’s (VBC’s)
maken de gezamenlijke visrechthuurders (de sportvisserij) per VBC-gebied afspraken over de vormgeving van een duurzame visserij en een daarbij passende visstand. Daarnaast vormen de VBC’s een overlegplatform voor bij de visserij betrokken partijen zoals de waterbeheerders en natuurtreinbeheerders. De Brabantse waterschappen volgen met dit beleid voor uitgifte van visrecht het Rijksbeleid en is dit naar de Brabantse situatie vertaald en aangevuld. De beleidspunten voor de wijze van verhuur van visrechten en voorwaarden in huurovereenkomsten gelden voor alle wateren die in eigendom zijn bij het betreffende waterschap.
Voor de uitgifte van vrij liggende visrechten wordt zoveel mogelijk het rijksbeleid gevolgd waarbij schubvisrechten worden verhuurd aan de sportvisserij. De vrij liggende en vrijkomende schubvisrechten zullen, mits het visserijkundig gebruik aansluit bij de waterkwaliteitsdoelstellingen en functies van het water, worden verhuurd aan grote overkoepelende organisaties van de sportvisserij. Daarbij hanteert het waterschap ook het uitgangspunt dat de vrije visrechten in principe worden verhuurd aan de partij die in aangrenzend viswater al visrechten heeft.
Aal-visrechten worden, vanwege de zorgwekkende aal stand, niet uitgegeven en bestaande aal visrechten worden afgebouwd. De Europese aal is per 13 maart 2009 opgenomen in de Cites bijlage 2. Hiermee wordt de aal internationaal beschermd. Bestaande overeenkomsten voor het aal-visrecht worden gerespecteerd. In overleg met de sportvisserij wordt de mogelijkheid benut om de overeenkomst voor aal-visrecht te beëindigen. In de komende periode onderzoekt waterschap Aa en Maas tevens de mogelijkheden voor de instelling van visserijvrije zones, zgn. aal reservaten, in gebieden die van belang zijn voor migratie van aal.
Op sommige wateren, die in eigendom zijn van waterschap Brabantse Delta of andere eigenaren, rust het zogenaamde “heerlijke visrecht”. Heerlijke visrechten zijn oude visrechten waar het visrecht
niet is gekoppeld aan het eigendom. Deze heerlijke visrechten stammen uit de tijd voor de invoering van het Burgerlijk Wetboek (1838). Bestaande “heerlijke visrecht” (voor met name aal-visrecht) worden gerespecteerd tot het moment dat de Visserijwet of andere wet- en regelgeving de mogelijkheid bieden de overeenkomst te beëindigen.
Visrechten naar overkoepelende organisaties
Bij het verhuren van nieuwe visrechten streven de Brabantse waterschappen ernaar verdere versnippering van het visrecht te voorkomen. Nieuwe visrechten worden zoveel mogelijk verleend aan overkoepelende organisaties die al in het bezit zijn van visrechten en in staat worden geacht om een adequaat visserijbeheer te voeren. Het verhuren van de visrechten in nieuwe wateren vindt plaats in
overleg met de VBC. Voor bestaande huurovereenkomsten van visrecht streven de Brabantse waterschappen naar het terugdringen van versnippering en administratieve lasten door samenvoegen van overeenkomsten en deze in één nieuwe huurovereenkomst te verhuren aan een overkoepelende organisatie. Dit spaart ook kosten voor de huurder. Bestaande overeenkomsten worden afgebouwd (conform Uitvoeringsregeling Visserij). Ook bestaande individuele verhuur of vergunning aan particulieren worden afgebouwd. Bijkomend voordeel van verhuur aan overkoepelende organisaties is dat meer vissers kunnen vissen in meer water.
Uniforme huurovereenkomsten en voorwaarden uitgifte visrechten
De Brabantse waterschappen hanteren een modelhuurovereenkomst die periodiek wordt aangepast aan wet- en regelgeving en eigen beleid. In de periode 2007-2010 is een aantal huurovereenkomsten
vernieuwd en daarbij KRW-proof en uniform gemaakt.
De Brabantse waterschappen stellen (standaard)huurvoorwaarden. Daarmee leveren we een bijdrage aan het behalen van de ecologische waterkwaliteitsdoelstellingen. Een belangrijke huurvoorwaarde die wordt stelt, is deelname aan de VBC. Bij het niet aansluiten van een huurder bij de VBC of niet nakomen van deze voorwaarden kan het waterschap besluiten tot beëindiging (tussentijds ontbinden) van een huurovereenkomst (of machtiging). De Adviesnota beleid waterbeheer - visstandbeheer heeft als uitgangspunt gediend bij het opstellen van de modelhuurovereenkomst.
Voor de toekomstige uitgifte van visrechten (de overeenkomsten) worden de tarieven aangepast tot één algemeen geldend tarief voor huurovereenkomsten. Elk waterschap bepaalt zelf de wijze waarop het tarief wordt vastgesteld en de hoogte van het tarief voor de contracten. De hoogte van dit tarief
wordt nog nader bepaald. Daarbij verkennen we de mogelijkheden om de opbrengsten van de
visrechtenuitgifte in te zetten voor de uitvoering van activiteiten en projecten die volgen uit de
nota ‘Brabant breed visserijbeleid’. Voorwaarde is dat de opbrengst opweegt tegen de gemaakte kosten. Bijvoorbeeld kan de oprichting van de VBC en een waterschap bijdrage (qua faciliteiten) aan het functioneren hiervan deels uit deze inkomsten worden bekostigd. Ook kan zo mogelijk worden bijgedragen aan toekomstige gezamenlijke projecten op het gebied van visstand- en visserijbeheer. Maar ook of de sport visserij door het hanteren van een symbolisch huurbedrag, hetgeen een kostenbesparing op de huurgelden betekent, de aan de VBC organisatie gerelateerde kosten financieren.
Kosten van toetsing door de Kamer voor de Binnenvisserij
Door de Kamer worden goedkeuringskosten voor zowel huurovereenkomsten als vergunningen in rekening gebracht. Deze kosten worden door de Kamer direct in rekening gebracht bij de betreffende huurder, c.q. houder van de vergunning.
Conform artikel 25 van de Visserijwet wordt een huurovereenkomst ten behoeve van de visserij in de binnenwateren schriftelijk aangegaan. De looptijd van een huurovereenkomst is in beginsel 6 jaar (artikel 28 Visserijwet). In bijzondere omstandigheden is het mogelijk om een huurovereenkomst voor een kortere periode aan te gaan, mits in de huurovereenkomst een datum van beëindiging is vastgesteld.
Toezending van een nieuwe huurovereenkomst
Een nieuwe huurovereenkomst wordt aan de huurder aangeboden. De huurder dient de exemplaren van de huurovereenkomst binnen 30 dagen na dagtekening van de aanbiedingsbrief ondertekend te retourneren. De ondertekende documenten worden vervolgens ter goedkeuring aan de Kamer voor de Binnenvisserij voorgelegd. Indien de huurder niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd vervalt het recht op verhuur (conform Uitvoeringsregeling Visserij).
Ingevolge artikel 33, lid 1 van de Visserijwet behoeven huurders niet te verzoeken om verlenging van een 6-jarige huurovereenkomst. Er geldt in dat geval een “automatische” verlenging van rechtswege voor wederom 6 jaar. De verlenging van rechtswege geldt niet voor huurovereenkomsten, die een andere geldigheidsduur hebben dan 6 jaar.
Niet verlengen van een huurovereenkomst
Indien de verhuurder géén nieuwe huurovereenkomst aan de huurder wil aanbieden en dus de overeenkomst wenst op te zeggen, dient dit ingevolge artikel 33, lid 1 van de Visserijwet uiterlijk 8 maanden vóór einddatum van de huurovereenkomst aan de huurder medegedeeld te worden.
Ingevolge artikel 33, lid 2b van de Visserijwet kan de huurder in het voorkomende geval een verzoek tot verlenging indienen bij de Kamer voor de Binnenvisserij. Dit verzoek moet tenminste zes maanden voor de einddatum van de huurovereenkomst ingediend zijn bij de Kamer voor de Binnenvisserij.
Indien de huurder de 6-jarige huurovereenkomst niet wil voortzetten, dient hij dit vóór einddatum van de huurovereenkomst schriftelijk aan de verhuurder kenbaar te maken.
Overdracht gehele huurovereenkomst / vergunning
Een visrechthebbende kan een verzoek indienen om de huurovereenkomst of vergunning in zijn geheel over te dragen. Dit is mogelijk wanneer zowel de huidige huurder / houder van de vergunning als de beoogde nieuwe huurder / houder van de vergunning schriftelijk akkoord zijn gegaan met de overdracht. Deze schriftelijke akkoordverklaring dient als bijlage bij het verzoek tot overdracht te zijn gevoegd.
Overdracht huurovereenkomst in delen
Een huurovereenkomst kan alleen in delen worden overgedragen wanneer de VBC waaronder dit visrecht valt schriftelijk heeft aangegeven hiermee unaniem in te stemmen. De overdragende huurder dient aan te geven aan wie hij welk deel van het visrecht wenst over te dragen en de beoogde nieuwe huurders dienen schriftelijk akkoord te zijn gegaan.
Aan de betreffende VBC zal vervolgens worden verzocht of zij in kan stemmen met de voorgestelde overdracht in delen. Bij negatieve advisering vanuit de VBC zal in beginsel niet tot een overdracht in delen worden overgegaan. Het waterschap behoudt zich echter het recht voor om, mede de argumentatie van de VBC wegende, tot een hiervan afwijkende beslissing over te gaan.
Overdracht huurovereenkomst aan meerdere huurders
Voor overdrachten waarbij wordt verzocht om een huurovereenkomst op naam van meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen te stellen zal in beginsel geen toestemming worden verleend.
Uitgifte vrij liggend visrecht
In de situatie waarbij een huurovereenkomst niet wordt verlengd, of in de situatie waarin een water nog nooit is verhuurd, is sprake van een vrij liggend (of vrijgevallen) visrecht.
Voor de uitgifte van vrij liggende visrechten is in het nieuwe uitgiftebeleid de volgende lijn van toepassing:
Aan de VBC waarin het vrij liggende visrecht ligt, wordt gevraagd te adviseren aan wie het vrij liggende visrecht moet worden uitgegeven. De VBC dient vervolgens binnen 6 weken een schriftelijk advies uit te brengen. Indien dit leidt tot een unaniem advies van de VBC wordt het visrecht in beginsel conform dit unanieme advies verhuurd. Indien partijen in VBC-verband niet tot een unaniem advies kunnen komen zal het desbetreffende waterschap overgaan tot verhuur aan de overkoepelende organisatie welke in het betreffende gebied al visrechten huurt.
Visrecht bij sluizen, stuwen, gemalen en vispassages in trekroutes
Ter bescherming van trekvissoorten mag niet worden gevist of aas worden gepresenteerd in en binnen een afstand van 50 m van de uitstroomopening en 25 m van de instroomopening van vispassages. In het kader van een goed visstandbeheer, maar ook in het kader van veiligheid, is vissen en aas presenteren binnen een afstand van 25 m benedenstrooms en 25 m bovenstrooms van stuwen en sluizen verboden. Bij gemalen is vissen en aas aanbieden binnen een straal van 25 meter verboden.
Het waterschap ziet vanuit het voorzorgprincipe voldoende reden een visvrije zone in te stellen. Een eenduidige landelijke maat ontbreekt echter. De Brabantse waterschappen nemen het initiatief om te komen tot een landelijke analyse en afstemming en daaruit voortkomende richtlijnen worden in de huurovereenkomsten overgenomen.
Daarnaast kan, vanuit het beschermingsbelang van andere vissoorten of vanwege andere natuurwaarden, worden besloten om specifieke delen die onderdeel uitmaken van het uitgegeven visrecht uit te sluiten van bevissing. In verband met een goed visstand beheer blijven de van daadwerkelijke bevissing uitgesloten gedeelten vallen onder de huurovereenkomst. Het uitsluiten van specifieke delen gebeurt in overleg met de VBC.
Afstemming visrecht op waterkwaliteitsdoelstellingen en functies
In het Provinciaal Waterplan zijn aan bepaalde wateren functies als waternatuur, zwemwater of ecologische verbindingszone toegekend. Bij verhuur van (nieuwe) visrechten of bij verlenging van visrechten houdt het waterschap rekening met de lokale situatie. Per lokale situatie kunnen bijzondere voorwaarden aan de overeenkomst worden toegevoegd die zijn afgestemd op het bereiken van ecologisch gezonde watersystemen, de waterkwaliteitsdoelstellingen of die gerelateerd zijn aan de eisen die specifieke functies stellen (uiterste consequentie geen verhuur).
Het deelnemen aan een VBC en het opstellen van een visplan is een verplichte voorwaarde voor de huurder van visrechten. Dit visplan wordt door alle visserijpartners gezamenlijk opgesteld en in VBC-verband afgestemd met de daarin vertegenwoordigde partijen. In dit visplan staat een beschrijving van de uitvoering van de visserij, afgestemd op het realiseren van een duurzame visstand (conform doelen waterschap). Het bevat van alle visrechthebbenden en houders van vergunningen in het betreffende gebied minimaal informatie over:
Waterschappen werken aan de doelrealisatie die voortkomt uit de KRW. De visstand is daarbij een van de parameters. Visplannen dienen dan ook aan te sluiten op de KRW doelstellingen, inclusief de daarin opgenomen visdoelstellingen. Om die reden dienen Visplannen ter accordering aan het betreffende waterschap te worden voorgelegd. Dit betekent dat het waterschap toetst of haar beleidsdoelstellingen niet belemmerd worden door het voorgestane visserijbeheer. Wanneer er geen belemmeringen zijn, wordt het visplan geaccordeerd. Om de plannen te beoordelen maken de Brabantse waterschappen in 2012 een toetsingskader, afgestemd op landelijke kaders.
Om ervaring op te doen met visplannen en het beoordelen daarvan, is per waterschap met de betreffende VBC gestart met het opstellen van en werken met een visplan.