Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Brabantse Delta

Legger oppervlaktewaterlichamen gemeente Drimmelen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Brabantse Delta
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingLegger oppervlaktewaterlichamen gemeente Drimmelen
CiteertitelLegger oppervlaktewaterlichamen gemeente Drimmelen
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Red: De leggerkaarten zijn in te zien op het hoofdkantoor van waterschap Brabantse Delta en zijn tevens raadpleegbaar op [www.brabantsedelta.nl .]

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 5.1 Waterwet
  2. artikel 78 Waterschapswet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-11-201520-09-2018paragraaf 3.1.2.

15-09-2015

Waterschapsblad 2015, 8506

15UT008470
01-02-201205-11-2015nieuwe regeling

10-01-2012

Onbekend

11IT016729

Tekst van de regeling

Intitulé

Legger oppervlaktewaterlichamen gemeente Drimmelen

 

 

1 Inleiding

Wettelijke basis van de legger

In artikel 5.1 van de Waterwet is bepaald dat het waterschap zorg draagt voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructiemoeten voldoen. De Waterwet vermeldt de basisgegevens die de legger moeten bevatten. De ligging van de waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones en de profielen van vrije ruimte worden aangegeven op overzichtskaarten.

In de Waterwet is verder bepaald dat bij provinciale verordening voor leggers nadere voorschriften kunnen worden gegeven. Dat is gebeurd in de Verordening Water Noord-Brabant. Tevens bepaalt de Waterwet in artikel 5.1 dat bij provinciale verordening vrijstelling verleend kan worden aanzien van het in de legger vermelden van vorm, afmeting, constructie en de ligging van waterstaatswerken. Op basis van Verordening Water Noord-Brabant zijn de minst belangrijke delen van de oppervlaktewaterlichamen (bijv. greppels en oppervlaktewaterlichamen langs wegen die dienen voor de afwatering van die weg) vrijgesteld van opname in de legger. De Verordening Water bepaalt verder dat van de vrij meanderende wateren enkel de ligging wordt aangegeven, door middel van een zone waarbinnen de waterloop zich feitelijk kan bevinden. De legger op grond van de Waterwet moet worden onderscheiden van de onderhoudslegger als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. In deze Waterschapswetlegger worden de onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen aangewezen. Waterschap Brabantse Delta combineert beide leggers in één document.

Relatie tussen de legger en de Keur

De Keur stelt regels over waterstaatswerken, beschermingszones, profielen van vrije ruimte en grondwaterlichamen. Volgens de begripsbepalingen van zowel artikel 1.1 Waterwet als artikel 1.1 Keur gaat het om oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen, ondersteunende kunstwerken en bijbehorende onderhoudsstroken en om beschermingzones, profielen van vrije ruimte die als zodanig in de legger zijn aangegeven en grondwaterlichamen. De legger is zodoende van belang voor de reikwijdte van de verbods- en beheerbepalingen van de Waterwet en de Keur.

Afbakening van deze legger

Deze legger heeft alleen betrekking op oppervlaktewaterlichamen die gelegen zijn in het gebied dat deze legger omvat. Bij de legger van de oppervlaktewateren zijn de bijbehorende ondersteunende kunstwerken inbegrepen. Oppervlaktewaterlichamen elders in het beheergebied van het waterschap vallen onder een andere legger. Daarnaast geldt dat voor bergingsgebieden en waterkeringen met een opgelegde normering eveneens aparte leggers van kracht zijn. In deze legger komen alleen kaden voor die geen opgelegde normering kennen op grond van hogere wet- of regelgeving en geen onderdeel van een bergingsgebied zijn.

Om aan de grenzen van de legger de relatie met andere leggers te duiden, kunnen keringen, oppervlaktewaterlichamen of bergingsgebieden ter informatie wel op de leggerkaarten zijn aangegeven. Daarbij is wel vermeld dat dit enkel ter informatie is. Regels met betrekking tot maten, afmetingen en onderhoudsplichten ten aanzien van deze objecten zijn dan ook niet opgenomen in deze legger.

2 Toepassingsbereik

Deze legger is van toepassing op de oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende ondersteunende kunstwerken in de gemeente Drimmelen. De ligging van het gebied is op de onderstaande overzichtskaart globaal aangegeven. De exacte ligging, begrenzingen, bijbehorende kunstwerken en dergelijke zijn weergegeven op de bij deze legger behorende leggerkaarten en de bijhorende leggertabellen.

In deze gebieden waren eerder al leggers vastgesteld. Voor zover de gebieden uit deze legger samenvallen

met de oude leggers, komen de oude leggers te vervallen. Het gaat om de volgende leggers:

  • -

    ‘Legger van oppervlaktewateren’ in werking per 1 januari 1996.

Bij de totstandkoming van deze legger is naast de geldende wet- en regelgeving (met name de Waterwet en de Verordening Water Noord-Brabant) toepassing gegeven aan de beleidsregel ‘Waterlopen op orde’ (2005). Deze beleidsregel geeft richtlijnen voor het indelen van oppervlaktewaterlichamen in categorieën, vooral ten behoeve van het vaststellen van leggers. De oudere leggers van het waterschap zijn nog gebaseerd op het beleid van de waterschappen voor de fusie naar waterschap Brabantse Delta in 2004. De beleidsregel ‘Waterlopen op orde’ voorziet in het gaan hanteren van gelijke uitgangspunten voor het hele waterschap, bij herziening van de legger. Opgemerkt moet worden dat (zie de toelichting van de Keur waterschap Brabantse Delta en de Beleidsregel ‘Toepassing Waterwet en Keur’) in de beleidsregel ‘Waterlopen op orde’ nog de oude aanduidingen voor de categorieën waterlopen gebruikt worden. Dit doet aan het principe van ordenen in categorieën echter niets af.

3 Toelichting bij de leggeronderdelen

De legger bestaat naast dit leggerboek uit de volgende onderdelen:

  • ·

    De leggerkaarten: deze geeft de exacte ligging van de oppervlaktewaterlichamen, ondersteunende kunstwerken en onderhoudsstroken weer.

  • ·

    Een leggertabel: deze tabel bevat gegevens over maatvoeringen, functies en materialen van de oppervlaktewaterlichamen en de ondersteunende kunstwerken. Daarnaast geeft deze tabel de afmetingen van onderhoudsstroken en onderhoudsverplichtingen aan, in samenhang met de in deze legger opgenomen voorschriften.

  • ·

    Voorschriften: de legger bevat regels met betrekking tot onderhoudsverplichtingen en afmetingen van onderhoudsstroken.

In dit hoofdstuk slechts kort toegelicht welke informatie de legger bevat en hoe die informatie geraadpleegd kan worden.

Indeling in categorieën oppervlaktewaterlichamen

Voor de weergave van oppervlaktewaterlichamen, wordt een principieel onderscheid gemaakt tussen categorie A, categorie B en categorie C oppervlaktewaterlichamen. Omdat categorie A oppervlaktewaterlichamen van een groter belang zijn voor de waterhuishouding, zijn daar de maten en afmetingen in meer detail vastgelegd in de legger. In de onderstaande paragrafen wordt daarom steeds de splitsing gemaakt tussen categorie A en categorie B oppervlaktewaterlichamen. Categorie C oppervlaktewaterlichamen zijn niet van belang voor de publieke waterhuishouding en worden daarom niet in de legger opgenomen. Deze waterlopen kennen slechts één tot twee belanghebbenden. Enkele voorbeelden van categorie C oppervlaktewaterlichamen zijn; sloten die enkel dienen voor de afwatering van een weg- of spoorweg, blusvijvers, een greppel voor de afwatering van één perceel, perceelscheidingen.

3.1 Oppervlaktewaterlichamen

3.1.1 Categorie A oppervlaktewaterlichamen

Algemene uitgangspunten

Met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen zijn alleen die gegevens opgenomen, welke karakteristiek zijn voor het hydrologisch functioneren en de specifieke functie die een waterloop kan hebben. Dit betekent dat in de leggertabel de volgende waarden in elk geval zijn opgenomen:

  • ·

    Bodembreedte

  • ·

    Bodemdiepte

  • ·

    Taludhelling linkerzijde

  • ·

    Taludhelling rechterzijde

  • ·

    Hoogteligging van de bodem bovenstrooms

  • ·

    Hoogteligging van de bodem benedenstrooms

  • ·

    Lengte

De maten vormen zowel het dwars- als lengteprofiel van een oppervlaktewaterlichaam. Deze maten zijn gerelateerd aan knooppunten in het watersysteem. Dit is hieronder schematisch weergegeven.

Voor iedere streng tussen knooppunten zijn de maten van het dwarsprofiel opgenomen, de hoogteligging en de lengte t.o.v. het bovenstroomse knooppunt. Knooppunten liggen daar waar waterlopen samenkomen of daar waar het profiel van een waterloop verandert, zoals bijv. bij een bodemval of een overgang naar een andere taludhelling. In het uitzonderlijke geval dat de waterloop heel lang is zonder een profielverandering, kan omwille van de nauwkeurigheid van de leggergegevens een extra knooppunt opgenomen zijn.

De kengetallen die samen het profiel vormen zijn zodanig dat daaruit kenmerkende eigenschappen afgelezen kunnen worden. Ofwel deze eigenschappen zijn direct af te lezen, ofwel deze zijn rekenkundig te herleiden (voor rekenformules, zie bijlage II). In deze legger worden alleen die gegevens opgenomen die direct relevant zijn voor de definiëring van het oppervlaktewaterlichaam. Gegevens die eenvoudig herleid kunnen worden uit de legger, worden daarom niet apart opgenomen in de leggertabel. Zo kan bijvoorbeeld het verhang van een waterloop eenvoudig herleid worden uit de hoogteliggingen boven- en benedenstroom en de lengte van een waterloop, welke vermeld zijn in de legger. Daarnaast zijn in de legger de bovenbreedte van een waterloop aan het maaiveld en het normale waterpeil niet opgenomen. Het waterpeil is ofwel te vinden in het peilbesluit (indien het peilbeheerst gebied betreft), ofwel te herleiden uit technische eigenschappen uit opgenomen kunstwerken (bijvoorbeeld het stuwpeil bij een retentievoorziening), ofwel is deze niet aanwezig omdat het een vrijafwaterend watersysteem betreft welke geen vast peil kent. De bovenbreedte van een watergang kan eenvoudig berekend worden met de formules uit bijlage II.

Voor oppervlaktewaterlichamen geldt dat de taludhellingen en andere maten gelijk blijven over de hele lengte van een waterloop vak en dus geen significante afwijken vertonen. Daar waar er wel significante afwijkingen zijn, zoals bij een meanderende waterloop, is dat specifiek in de leggertabel aangegeven.

Voorzieningen voor afwijkende taluds

De bovenstaande uitgangspunten gelden in elk geval voor gevallen waarin er sprake is van een standaardprofiel, waarbij de taluds aan beide zijden gelijke hellingen hebben. Daarvan is echter niet altijd sprake. Enerzijds zijn er oppervlaktewaterlichamen met twee verschillende taludhellingen, anderzijds oppervlaktewaterlichamen met aan één of beide zijden een zogenaamd ‘accoladeprofiel’. In die gevallen gelden bijzondere aanduidingen in de leggertabel.

Bepalen van linker- en rechterzijde van een waterloop

Als er in de leggertabel onderscheid gemaakt wordt tussen de linkerzijde en de rechterzijde is het van belang dat helder is hoe objectief kan worden bepaald, welke zijde links en welke zijde rechts is. In de legger wordt daarom als uitgangspunt aangehouden dat geldt dat het profiel bekeken wordt met de stroomrichting mee. Met andere woorden, daar waar de legger spreekt over de linkerzijde, is dat de zijde aan de linkerkant van het oppervlaktewaterlichaam indien men kijkt met de stroom van het water mee. De stroomrichting is bij de grotere categorie A oppervlaktewaterlichamen met een pijltje op de leggerkaart aangegeven.

Accoladeprofielen

Een accoladeprofiel, ook wel een banket genoemd, is een profiel waarbij de oever van een oppervlaktewaterlichaam niet vanaf de bodem tot een het maaiveld doorloopt, maar de oever wordt onderbroken door een stuk vlakke (horizontale) oever. Het vlakke deel van de oever kan zich zowel onder als boven het waterpeil bevinden. In de onderstaande figuur is dit schematisch weergegeven.

In het geval van een accoladeprofiel geldt de standaard opgenomen profielhelling alleen voor het stuk vanaf de bodem. Voor de accolade worden in de tabel de volgende extra maten opgenomen: hoogteligging van het accoladeprofiel t.o.v. de bodem, de breedte van de accolade en de taludhelling vanaf de accolade tot aan het maaiveld. Daarnaast wordt aangegeven of de accolade aan de linker- of rechterzijde ligt of aan beide zijden.

Specifieke uitgangspunten bij bijzondere typen oppervlaktewaterlichamen

Naast de gangbare soorten oppervlaktewaterlichamen (bijv. sloten en vaarten), bevat de legger ook bijzondere oppervlaktewaterlichamen waarvoor bijzondere specifieke uitgangspunten gelden. Voorbeelden van bijzondere waterlopen zijn bijv. meanderende waterlopen (geen vast profiel), retentievoorzieningen, vennen.

Meanderende oppervlaktewaterlichamen

Meanderende oppervlaktewaterlichamen zijn waterlopen zoals beken die geen vast profiel en geen vaste ligging hebben. In deze waterlopen hebben natuurlijke beekvormingsprocessen in meer of mindere mate vrij spel. In deze gevallen is er daarom geen sprake van een vast leggerprofiel of een vaste ligging. Op de leggerkaart zijn deze wateren aangegeven met een arcering, die het gebied aangeeft waarbinnen de waterloop zich bevindt of soms met een aparte brede lijn indien de meandering heel beperkt is. Van deze waterlopen is om hydraulische redenen wel een principeprofiel opgenomen, maar dit profiel stemt dus bij voorbaat niet overeen met de praktijk. Het principeprofiel dient in dat geval enkel om de hydraulische relatie te duiden met overige gedeelten van het watersysteem waar het meanderende oppervlaktewaterlichaam deel van uitmaakt.

Retentievoorzieningen

Retentievoorzieningen zijn bufferende voorzieningen om hemelwater, dat afstroomt van verhard oppervlak, op te vangen en gedoseerd af te voeren naar het oppervlaktewatersysteem. Dit is nodig omdat er anders piekafvoeren optreden, die wateroverlast kunnen veroorzaken. Kenmerkend voor retentievoorzieningen is dat deze een bepaalde bergende inhoud hebben, met andere woorden een beperkte tijd een waterschijf kunnen vasthouden, die daarna alsnog gedoseerd afgevoerd wordt. In de praktijk komen er wat de legger betreft 2 soorten retentievoorzieningen voor: retentie met een homogeen profiel en retentie zonder een homogeen profiel.

In het geval van een homogeen profiel is de retentievoorziening een duidelijk herkenbare bak met een profiel zoals een waterloop met een herkenbare knijpvoorziening (bijv. een retentiestuw). De inhoud (m3) van de retentie kan dan worden herleid uit de profielgegevens, de hoogte van de waterschijf (het herleiden uit de eigenschappen van de knijpvoorziening) en de lengte van de retentie (zie bijlage II voor berekeningsformules). In die gevallen wordt in de legger geen inhoud vermeld, maar alleen de aanduiding dat er sprake is van een oppervlaktewater met een retentiefunctie.

In het geval er geen sprake is van een homogeen profiel, bijvoorbeeld als de retentie is vormgegeven als een vijver, is er op basis van de ontwerpgegevens van de retentievoorziening wel opgenomen welke inhoud de waterschijf moet hebben (m3). Ook hier blijkt de hoogte van de te bufferen waterschijf uit de kengetallen van de knijpconstructie die in de legger zijn vermeld.

Vennen

Op grond van provinciaal beleid hebben sommige vennen in het beheergebied een bijzondere (natuur-) functie gekregen. Dit betekent dat deze oppervlaktewaterlichamen vanwege die bijzondere functie op grond van de beleidsregel ‘Waterlopen op orde’ de status ‘categorie A’ krijgen. Hydrologisch gezien zijn het echter (semi-)geïsoleerde wateren die geen minimaal vereist profiel kennen. In de legger worden daarom bij deze vennen geen profielen opgenomen, alleen de watervlakte wordt op kaart aangegeven.

3.1.2 Categorie B oppervlaktewaterlichamen

 

Voor categorie B oppervlaktewaterlichamen geldt dat deze een minder groot belang hebben voor de publieke waterhuishouding. Voor deze oppervlaktewaterlichamen wordt alleen de ligging opgenomen op de leggerkaarten. Tenzij anders is aangegeven in de leggertabel, geldt voor de categorie B oppervlaktewaterlichamen een standaard profiel. Dit standaard profiel is gebaseerd op het gemiddelde profiel van de categorie B oppervlaktewaterlichamen. In specifieke gevallen kan op basis van een hydrologische berekening beargumenteerd worden afgeweken van het standaard profiel.

 

Het standaard profiel voor categorie B oppervlaktewaterlichamen is:

 

  • -

    Bodembreedte: 0,50 meter;

  • -

    Diepte t.o.v. maaiveld: 0,80 meter;

  • -

    Taludhellingen beide zijden: 1:1,5.

 

3.2 Bijzondere (ecologische) functies aan oppervlaktewaterlichamen

Aan oppervlaktewaterlichamen kunnen op grond van provinciaal beleid of regelgeving bijzondere (veelal ecologische) functies toegekend zijn, zoals ecologische verbindingszone, vismigratieroute, enzovoorts. Op grond van de beleidsregel ‘Waterlopen op orde’ worden deze oppervlaktewaterlichamen als categorie A waterloop aangemerkt. Door de bijzondere functie kunnen extra eisen aan het oppervlaktewaterlichaam of gelet op de Keur bijzondere regels ten behoeve van het onderhoud gelden. Daarom wordt in de leggertabel middels een aanduiding aangegeven welke bijzondere functie een oppervlaktewaterlichaam categorie A heeft, indien er een functie is toegekend.

3.3 Ondersteunende kunstwerken

In oppervlaktewaterlichamen komen allerlei ondersteunende kunstwerken voor. Veel voorkomende voorbeelden zijn duikers, dammen met duikers, stuwen, maar ook minder vaak voorkomende ondersteunende kunstwerken zoals bodemvallen of sifons. Alle ondersteunende kunstwerken hebben gemeen dat deze de werking van het oppervlaktewaterlichaam waarvan zij deel uitmaken beïnvloeden. Bijvoorbeeld duikers maken de doorstroom van water door een dam mogelijk, of verbinden oppervlaktewaterlichamen, maar hebben tevens een zeker opstuwend effect. Het is dan ook noodzakelijk om met name in de categorie A waterlopen op kenmerkende maten van ondersteunende kunstwerken op te nemen. Bij categorie B waterlopen is dit gezien het minder grote belang van deze waterlopen, minder relevant.

Kenmerkende eigenschappen voor ondersteunende kunstwerken zijn die maten en afmetingen die relevant zijn voor het functioneren van het kunstwerk. Welke kenmerken maten in de leggertabel wel of niet worden opgenomen per type ondersteunend kunstwerk, voert te ver in dit kader. Om hier toch een indicatie voor te geven is hieronder voor de voorbeelden ‘duikers’ en ‘stuwen’ toegelicht.

Duikers:

  • ·

    De omvang van de doorstroomopening van de duiker, want dit is bepalend voor de doorstroomcapaciteit (hetzij de binnendiameter bij een ronde duiker hetzij de breedte en hoogte aan de binnenkant bij een rechthoekige duiker).

  • ·

    De lengte van de duiker, want dit bepaald mede het opstuwend effect van de duiker.

  • ·

    De hoogteligging boven- en benedenstrooms, want de hoogte t.o.v. de bodem en het verhang bepalen mede de doorstroom van de duiker.

  • ·

    In het geval dat de duiker slecht in één richting water mag doorlaten is het relevant te weten of er een terugslagklep of iets dergelijks aanwezig moet zijn en aan welke kant van de duiker die zit.

Stuwen:

  • ·

    De hoogte van de stuw, want dat bepaald de mate van opstuwing dus het maximale peil achter de stuw.

  • ·

    De aanwezigheid van een gat in de stuw, bij retentiestuwen, waarbij de hoogte en maatgeving van dat gat van belang zijn. Dit is immers maatgevende waarden voor de hoeveel retentiecapaciteit achter de stuw.

  • ·

    Indien de stuw geen vaste stuw is maar in hoogte gevarieerd kan worden, is het van belang dit aan te geven met vermelding van de marges waarbinnen de hoogte gevarieerd kan worden.

3.4 Onderhoudsplicht

Voorheen was de onderhoudsplicht geregeld via de Keur in samenhang met de legger. De legger bevatte onderhoudsplichtigen voor leggerwaterlopen (=categorie A), de Keur een algemene regel voor de overige waterlopen. Conform de Waterschapswet legt de legger nu voor alle oppervlaktewaterlichamen vast wie de onderhoudsplichtigen zijn, dus ook voor andere oppervlaktewaterlichamen dan categorie A. Voor de verhouding met de Waterwetlegger wordt verwezen naar hoofdstuk 1.

In de Waterschapswetlegger geldt dat voor categorie A waterlopen de onderhoudsplichtige in de leggertabel is opgenomen. Voor de categorie B waterlopen geldt dat de onderhoudsplicht in het algemeen berust bij de eigenaar of gebruiker van de aan het oppervlaktewaterlichaam grenzende gronden, voor de halve breedte van dat oppervlaktewaterlichaam. Alleen daar waar een andere onderhoudsplicht geldt, is dit in de leggertabel apart aangegeven.

Oppervlaktewaterlichamen categorie C hebben geen belang voor de publieke waterhuishouding en zijn daarom niet in de legger opgenomen. Voor die oppervlaktewaterlichamen geldt dat de onderhoudsplicht van het oppervlaktewater en de ondersteunende kunstwerken volledig bij de eigenaren berusten. Het belang van dat onderhoud heeft echter primair een privaatrechtelijke achtergrond (Burgerlijk Wetboek) dan een publiek rechtelijke vanwege het ontbreken van een publiek waterhuishoudkundig belang. Voorbeelden van oppervlaktewaterlichaam categorie C zijn bijvoorbeeld blusvijvers, bermsloten enkel ten behoeve van de afwatering van een weg of spoorweg, enzovoorts.

Wat de onderhoudsplichten feitelijk inhouden, staat in de Keur en de Waterwet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het onderhouden van het doorstroomprofiel (bijv. het schoonhouden van duikers zodat deze niet verstopt raken) en het bouwkundig onderhoud oftewel het in goede staat van onderhoud houden van het kunstwerk (bijv. een duiker die versleten is vervangen door een nieuwe).

3.5 Onderhoudsstroken

Voor het uitvoeren van machinaal onderhoud (zowel jaarlijks maaien als periodiek uitbaggeren tot leggerdiepte) dient voldoende ruimte naast het oppervlaktewaterlichaam vrij te zijn. Voor categorie A oppervlaktewaterlichamen werd tot de inwerkingtreding van de Waterwet de onderhoudsstrook via de Keur afgedwongen. De onderhoudsstrook was per definitie 4 meter + 1 meter extra ter bescherming aan beide zijden bij leggerwaterlopen (=categorie A oppervlaktewaterlichamen). Met de Waterwet worden de onderhoudsstroken nu in de legger gedefinieerd.

Alleen onderhoudsstroken langs categorie A oppervlaktewaterlichamen

In deze legger geldt dat zoals voorheen alleen een onderhoudsstrook langs categorie A waterlopen aangehouden wordt. Voor categorie B worden geen onderhoudsstroken gedefinieerd. Vanwege het minder grote belang voor de waterhuishouding ligt het onderhoud daarvan van oudsher vrijwel nooit bij het waterschap maar bij de aanliggende eigenaren en is er dus geen voorziening voor machinaal onderhoud door het waterschap nodig. Daar waar het onderhoud wel van oudsher bij het waterschap ligt, geldt dat voorheen ook geen onderhoudsstroken vrijgehouden werden. De thans gehanteerde werkwijze is daarmee gelijk aan de werkwijze die van oudsher gevoerd werd, voordat de Waterwet van kracht werd.

Standaard afmetingen onderhoudsstroken

Gelet op het bestaande regime van onderhoudsstroken en de regels zoals deze in de Keur zijn opgenomen geldt dat de standaardafmeting van een onderhoudsstrook 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam is, en dat er aan beide zijden een onderhoudsstrook ligt. Dit is afgestemd op machinaal onderhoud vanaf de kant, waarbij het principe geldt dat beide zijden gelijk belast worden. In de legger worden alleen afwijkingen van die standaardregel vermeld, bijvoorbeeld als de onderhoudsstrook aan één zijde of beide zijden kleiner is. Dit komt onder andere voor bij oppervlaktewaterlichamen die niet vanaf de kant, maar vanaf het water met maaiboten onderhouden worden. Dit komt ook voor in situaties die al jaren geleden zijn ontstaan en waarbij toen rechtmatig permanente obstakels zijn aangebracht (meestal gebouwen), nog voordat de huidige regels zijn ontstaan. In het voorbeeld waarbij onderhoud plaatsvindt met een maaiboot is een onderhoudsstrook van 1 meter vaak voldoende. In dat geval is die kleine onderhoudsstrook voornamelijk nog nodig voor baggerwerkzaamheden welke eens in de aantal jaren uitgevoerd moeten kunnen worden om de leggerdiepte te handhaven.

In de onderstaande figuren is dit standaardprincipe visueel uitgebeeld.

Principeprofiel basisprofiel:

Principeprofiel accoladeprofiel:

A = 5 meter

Bijzondere regel bij verankerde damwanden/kademuren

Langs oppervlaktewaterlichamen van de categorie A komen ook damwanden en kademuren (bijv. voor scheepvaart) voor die in de grond verankerd zijn tegen wegzakken. In die gevallen geldt van oudsher een afwijkende maat voor de onderhoudsstrook, waarbij de verankering maatgevend is. De verankering moet immers vervangen of gerepareerd kunnen worden. De regel voor deze gevallen is, dat de onderhoudsstrook in deze gevallen strekt tot 1 meter achter de verankering van de damwand. In de onderstaande figuur is dit schematisch weergegeven.

Principeprofiel verankerde damwand of kademuur:

B = 1,00 meter

3.6 Beschermingszones

De Waterwet en de Keur bieden de mogelijkheid om naast onderhoudsstroken ook beschermingszones langs oppervlaktewaterlichamen aan te wijzen. Een beschermingszone biedt extra bescherming aan een oppervlaktewaterlichaam of een waterkering tegen grote ontgravingen en explosiegevaarlijke inrichtingen. In de praktijk is deze extra bescherming bij oppervlaktewaterlichamen categorie A hoogst zelden nodig. Bovendien voorziet de onderhoudsstrook al in een voldoende mate van bescherming, vanwege op grond van de Keur geldende beperkingen op onderhoudsstroken. In beginsel worden er daarom geen beschermingszones aangewezen. Alleen in specifieke situaties waar een extra bescherming nodig is omdat de onderhoudsstrook klein is en toch gezien de lokale situatie extra bescherming nodig is, kan een beschermingszone aangewezen worden in de legger. Deze beschermingszone is hooguit net zo breed als de onderhoudsstrook zou zijn (5 meter vanuit de insteek of 1 meter vanuit een verankering bij een kademuur). Daarmee komt de werkingssfeer van een beschermingszone overeen met de Keurregels van voor de inwerkingtreding van de Waterwet.

4 Voorschriften

Artikel 1 Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1.

    Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze legger aan de eigenaar opgelegde verplichtingen van de Keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk recht ook op de gebruikers.

  • 2.

    Voor de nakoming van de in de Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 2 Onderhoudsplicht ondersteunende kunstwerken

  • 1.

    De verplichting tot het schoonhouden van het doorstromingsprofiel van een ondersteunend kunstwerk zoals bedoeld in de Keur rust op de onderhoudsplichtige van het oppervlaktewaterlichaam waartoe het ondersteunend kunstwerk behoord, tenzij in de leggertabel van deze legger anders is bepaald.

  • 2.

    De verplichting tot het in goede staat van onderhoud houden van een ondersteunend kunstwerk (bouwkundig onderhoud) zoals bedoeld in de Keur rust op de onderhoudsplichtige van het oppervlaktewaterlichaam waartoe het ondersteunend kunstwerk behoord, tenzij in de leggertabel van deze legger anders is bepaald.

Artikel 3 Onderhoudsplicht oppervlaktewateren categorie A

De onderhoudsplicht voor oppervlaktewaterlichamen categorie A zoals bedoeld in de Keur berust bij het waterschap, tenzij in de leggertabel van deze legger anders is bepaald.

Artikel 4 Onderhoudsplichten oppervlaktewateren categorie B

  • 1.

    De onderhoudsplicht voor oppervlaktewaterlichamen categorie B zoals bedoeld in de Keur berust bij de eigenaar van de aan het oppervlaktewaterlichaam grenzende gronden, tenzij in de leggertabel van deze legger anders is bepaald.

  • 2.

    De onderhoudsplicht van een eigenaar van gronden grenzend aan oppervlaktewaterlichaam strekt zich uit tot de halve breedte van het aan die gronden grenzende oppervlaktewaterlichaam, tenzij in de leggertabel van deze legger anders is bepaald.

  • 3.

    Een oppervlaktewaterlichaam categorie B heeft de volgende minimale standaardafmetingen, tenzij in de leggertabel van deze legger anders is bepaald:

    • ·

      Bodembreedte: 0,50 meter;

    • ·

      Diepte ten opzichte van het maaiveld: 0,80 meter;

    • ·

      Taludhelling aan beide zijden: 1:1,5.

Artikel 5 Onderhoudsstroken

  • 1.

    De onderhoudsstrook langs een oppervlaktewaterlichaam categorie A zoals bedoeld in de Keur bedraagt aan beide zijden 5 meter vanuit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam, tenzij in de leggertabel van deze legger anders is bepaald.

  • 2.

    De onderhoudsstrook langs een oppervlaktewaterlichaam categorie A welke voorzien is van een verankerde damwand of kademuur bedraagt aan de zijde met de kademuur tot 1 meter vanaf het achterste punt van de verankering, tenzij in de leggertabel van deze legger anders is bepaald. Indien aan de andere zijde van het oppervlaktewaterlichaam geen verankerde damwand of kademuur aanwezig is, geldt aan die zijde lid 1 onverkort.

Artikel 6 Beschermingszones

In de leggertabel van deze legger kunnen beschermingszones zijn aangewezen zoals bedoeld in de Keur.

Bijlage I: Begrippenlijst

In deze legger worden de onderstaande begrippen gehanteerd (voor zover deze niet in de Waterwet of de Keur zijn gedefinieerd).

bouwkundig onderhoud

het in goede staat van onderhoud houden van een ondersteunend kunstwerk.

kade

een als zodanig in een legger aangewezen overige waterkering of waterkerende hoogte.

Keur

Keur waterschap Brabantse Delta.

legger bergingsgebieden

legger specifiek voor bergingsgebieden.

legger waterkeringen

legger specifiek voor waterkeringen.

het waterschap:

het waterschap Brabantse Delta.

Bijlage II: Berekeningen aan profielen

In deze legger zijn waarden voor bijvoorbeeld bovenbreedten van oppervlaktewaterlichamen niet opgenomen, omdat deze uit de gegevens in de legger berekend kunnen worden. Ter informatie is hieronder uitgewerkt hoe die berekeningen gedaan kunnen worden.

Berekening bovenbreedte van een oppervlaktewaterlichaam

Voor wat betreft de breedte van de waterloop aan het maaiveld geldt dat deze eenvoudig berekend kan worden uit de opgenomen leggergegevens. Indien de taludhelling aan beide zijden gelijk is:

Berekening van retentie-inhoud

Om de inhoud van een retentie te berekenen is naast de lengte van de retentie ook het oppervlak van het dwarsprofiel van gebufferde waterschijf nodig. Deze oppervlakte is het verschil tussen de oppervlakte van de waterschijf met retentieschijf (A) en de oppervlakte van de waterschijf zonder retentieschijf (B). Dit is in de onderstaande figuur schematisch uitgebeeld.

Bijlage III: Leggertabellen

[Red: De leggertabellen zijn in te zien op het hoofdkantoor van waterschap Brabantse Delta en zijn tevens raadpleegbaar op www.brabantsedelta.nl via leggerkaarten.]