Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Scheldestromen

Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Scheldestromen
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingKeur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2012
CiteertitelKeur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2012
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 6-12-2012

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: PZC, 14 december 2012

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 59, eerste lid, van de Waterschapswet
  2. artikel 78, eerste lid, van de Waterschapswet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-06-2019vaststellen bijlage regeling

24-04-2019

wsb-2019-6747

28-12-201820-06-2019wijziging verordening

12-12-2018

wsb-2018-12794

2012025192
22-12-201228-12-2018nieuwe regeling

06-12-2012

PZC, 14 december 2012

2012025192

Tekst van de regeling

Intitulé

Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2012

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1            Begripsomschrijvingen  

  • In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a.

    beschermingszone A: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;

  • b.

    beschermingszone B: aan de beschermingszone A grenzende zone die als zodanig in de legger is opgenomen waarin ter bescherming van het waterstaatswerk en de beschermingszone A voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;

  • c.

    beschermingszone oppervlaktewaterlichaam: aan een leggerwater grenzende zone die als zodanig in de legger is opgenomen waarin ter bescherming van het leggerwater voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;

  • d.

    bestuur: het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen;

  • e.

    bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • f.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de wet met het beheer over dat grondwater is belast;

  • g.

    infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • h.

    insteek: snijpunt van de raaklijnen van het talud en het maaiveld;

  • i.

    legger: als bedoeld in artikel 5.1 van de wet of in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet;

  • j.

    leggerwater: een oppervlaktewaterlichaam dat op de legger als zodanig is aangegeven;

  • k.

    lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gehaald;

  • l.

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • m.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers, ondersteunende kunstwerken en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • n.

    primaire waterkering: primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

  • o.

    regionale waterkering: een waterkering als bedoeld in artikel 2.2 van de verordening;

  • p.

    talud: de hellende oppervlakten van de zijdelingse begrenzingen van een oppervlaktewaterlichaam;

  • q.

    verordening: Waterverordening Zeeland;

  • r.

    waterhuishoudkundige functies: de door- en afvoer van water of berging van water of de ecologische functie van een oppervlaktewaterlichaam;

  • s.

    waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • t.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen;

  • u.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet.

  • v.

    watervergunning: vergunning als bedoeld in de wet;

  • w.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • x.

    wet: Waterwet;

    y. afrastering: een constructie van palen met punt- of schrikdraad of voorzien van schapen- en kippengaas van ten hoogste 1 meter hoog, welke geschikt is voor het gebruik als veekering en welke eenvoudig verwijderd kan worden op het moment dat dit nodig is voor het beheer of onderhoud van het waterstaatswerk door het waterschap.

    z. vispassage: een kunstmatige passage ten behoeve van de vistrek bij kunstwerken in wateren.

Artikel 1.2            Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1.

    De verplichtingen ingevolge deze keur berusten op de eigenaar van gronden.

  • 2.

    Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, berusten de verplichtingen ingevolge deze keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 3.

    Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden, alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2 Vis- en vaarwegbeheer

Artikel 2.1   Visbeheer

  • Het is zonder watervergunning van het bestuur verboden:
  • a.

    in oppervlaktewatersystemen vis uit te zetten;

  • b.

    vaste vistuigen te plaatsen.

Artikel 2.2   Vaarwegbeheer (gereserveerd)

 

 

Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 3.1   Afrasteringen

  • 1.

    De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van vee, welke gronden zijn gelegen aan waterstaatswerken, zijn verplicht langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen en te houden, op een zodanige plaats en van een zodanige constructie dat het functioneren en het beheer en onderhoud van waterstaatswerken of watersystemen niet worden belemmerd..

  • 2.

    De in het vorige lid bedoelde afrastering dient langs leggerwateren op 0,50 meter vanuit de insteek te worden geplaatst.

  • 3.

    Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent de afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

  • 4.

    Eigenaren van gronden langs leggerwateren zijn verplicht er voor te zorgen dat, indien zij langs hun gronden afrastering hebben aangebracht, in deze afrastering - voor zover deze zich bevinden in de beschermingszone oppervlaktewaterlichaam - ontsluitbare hekken aan te brengen waardoor toegang en vervoer van materieel en van materialen kan plaatsvinden. Op verzoek van het bestuur dienen sleutels van die hekken ter hand te worden gesteld aan door het bestuur aangewezen personen.

Artikel 3.2   Coupures en sluizen

De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen kunnen door het bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.

Artikel 3.3   Stuwen

  • 1.

    Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de aanwijzing van stuwpeilen.

  • 2.

    De eigenaren van stuwen kunnen door het bestuur worden verplicht deze terstond op het bij nadere regel bepaalde stuwpeil in te stellen.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 3.4   Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van klein en/of groot onderhoud aanwaterstaatswerken zijn aangewezen.

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 3.5   Klein onderhoud

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.

  • 2.

    Het bestuur kan ter zake nadere regels stellen.

Artikel 3.6   Groot onderhoud

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot de instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2.

    Groot onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode tussen 1 oktober en 1 april .

Artikel 3.7   Ondersteunende kunstwerken en werken 

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en/of  werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone A of B zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

Onderhoud aan leggerwateren

Artikel 3.8   Klein onderhoud

De onderhoudsplichtigen van leggerwateren zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die leggerwateren en tot het onderhouden van begroeiingen, ten behoeve van de waterhuishoudkundige functies die aan die leggerwateren zijn toegekend.

Artikel 3.9   Groot  onderhoud

De onderhoudsplichtigen van leggerwateren zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm en afmeting.

Artikel 3.10 Dammen

De zich in dammen bevindende buizen, kokers of andere doorlaatmid­delen moeten door de eigenaren van de percelen, waartoe de dam­men toegang geven, zuiver en in goede staat van onderhoud worden gehouden. Tevens dienen zij de dammen in zodanige staat te houden dat voorkomen wordt dat door inzakking de door- en afvoer van water gehinderd wordt.

Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem

Watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken

Artikel 4.1   Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      oppervlaktewaterlichamen te dempen, te graven, van afmetingen te veranderen, hun onderlinge verbinding of scheiding te veranderen danwel iets te doen waardoor de door- en afvoer van water wordt belemmerd of berging wordt verminderd;

    • b.

      werken over, in of onder een leggerwater te hebben, te leggen, aan te brengen, te veranderen of op te ruimen;

    • c.

      te spuiten met alle gewasdodende middelen binnen een afstand van 0,30 meter uit de insteek van een leggerwater;

    • d.

      in leggerwateren aanwezige beplantingen of materialen, dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen;

    • e.

      de waterstand van een leggerwater op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden;

    • f.

      werktuigen, werken, wateren, greppels, buizen of andere middelen te hebben, te leggen, aan te brengen of te wijzigen, waardoor water of andere vloeistoffen op een leggerwater kunnen worden gebracht;

    • g.

      in of binnen een straal van 100 meter van een vispassage te vissen.

    •  

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      grondbewerkingen uit te voeren binnen een afstand van 0,30 meter uit de insteek van leggerwateren;

    • b.

      in leggerwateren die geen vaarweg als bedoeld in de verordening zijn, met motorvaartuigen te varen of vaartuigen te laten liggen, af te meren, te laden of te lossen;

    • c.

      binnen 100 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie te zwemmen, te duiken of indien het geen vaarweg als bedoeld in de verordening betreft met een vaartuig te varen;

    • d.

      buitendijkse aan- en afvoergeulen van loop of richting te veranderen of iets te doen waardoor de door- en afvoer van het water wordt belemmerd.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een beschermingszone oppervlaktewaterlichaam door daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten die de gebruikelijke wijze van uitvoering van het onderhoud aan een leggerwater kunnen belemmeren;

    • b.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, uitgezonderd afrasteringen mits deze op een afstand van 0,50 meter uit de insteek worden geplaatst;

    • c.

      de hoogteligging van de gronden meer dan 0,25 meter beneden of boven het oorspronkelijke niveau te brengen;

    • d.

      landbouwproducten en/of voorwerpen, materialen of stoffen op hopen te leggen of te hebben, anders dan voor zover dit voor oogstwerkzaamheden of voor het onderhoud van de leggerwateren noodzakelijk is en mits deze op een afstand van 0,50 meter uit de insteek worden geplaatst;

    • e.

      meerjarige gewassen, met uitzondering van luzerne en graszaad, te zaaien, te planten of te hebben.

  • 4.

    Het verbod in lid 3 ten aanzien van het plaatsen of behouden van opgaande (hout)beplantingen geldt in een beschermingszone oppervlaktewaterlichaam behorend bij de langs openbare wegen gelegen leggerwateren aan de wegzijde enkel binnen een afstand van 1 meter uit de insteek, mits de beschermingszone aan de landzijde obstakelvrij is.

  • 5.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam, door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel te verwijderen;

    • c.

      vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden;

    • d.

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • e.

      anders dan op openbare wegen als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet met motorvoertuigen te rijden en motorvoertuigen te parkeren, dan wel met een dier te rijden of vee te drijven;

    • f.

      op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuur is bepaald;

    • g.

      zich, anders dan als rechthebbende te bevinden, indien dat op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.

  • 6.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de beschermingszone A door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel te verwijderen.

  • 7.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de beschermingszone B door anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      afgravingen met een diepte van meer dan 5 meter te verrichten, waarbij een lijn onder 1:6 getrokken uit de grens van de beschermingszone A wordt overschreden;

    • b.

      boringen en seismisch onderzoek te verrichten;

    • c.

      werken met een overdruk van 10 bar of meer te plaatsen of te hebben;

    • d.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

    • e.

      windturbines met een masthoogte hoger dan 25 meter te plaatsen of te behouden dan wel te verwijderen.

Artikel 4.2   (gereserveerd)

 

 

Artikel 4.3  (gereserveerd)

 

Algeheel verbod bij calamiteiten      

Artikel 4.4   Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zonodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar en/of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te lozen op of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 4.5   (gereserveerd)

 

 

Watervergunning voor het af- en aanvoeren en lozen en onttrekken van oppervlaktewater

Artikel 4.6   Watervergunning af- en aanvoeren

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 4.7   (gereserveerd)

 

 

Artikel 4.8   Watervergunning lozen en onttrekken

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam, indien de hoeveelheid te lozen water meer kan bedragen dan 15 m³ per etmaal danwel 1 m³ per uur;

    • b.

      water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 15 m³ per etmaal.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid onder a. geldt niet voor het lozen van bronneringswater mits de te lozen hoeveelheid maximaal 100 m3 per uur bedraagt en niet langer dan een periode van 6 maanden wordt geloosd.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor het lozen en onttrekken van water ten behoeve van brandbestrijding in calamiteuze situaties.

Artikel 4.9   (gereserveerd)

 

 

Watervergunning en meldplicht voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem

Artikel 4.10 Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in lid 1 van dit artikel geldt niet:

    • a.

      indien het onttrekken van grondwater betreft uitsluitend ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder worden verstaan brandputten, sprinklerinstallaties, noodstroomaggregaten en nooddrinkwatervoorzieningen, voor zover deze worden gebruikt in buitengewone omstandigheden.

    • b.

      voor onttrekkingen van grondwater, in de gebieden die op de bij deze keur behorende grondwaterkaart als zoetwatergebied, niet tevens zijnde kwetsbare gebieden, zijn aangegeven, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur en/of 1000 m³ per maand en/of 8000 m³ per jaar.

    • c.

      voor onttrekkingen van grondwater, in de gebieden die op de bij deze keur behorende grondwaterkaart niet als zoetwatervoorkomen of als kwetsbaar  gebied zijn aangegeven, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur en/of 30.000 m³ per jaar.

    • d.

      voor onttrekkingen van grondwater in de gebieden die op de bij deze keur behorende grondwaterkaart:

  • 1.

    als kwetsbaar staan aangegeven, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m³ per uur, niet meer dan 1.000 m³ per maand, de onttrekking niet langer duurt dan zes maanden en deze onttrekking uitsluitend dient voor:

    • a.

      het droog houden van bouwputten voor bouwkundige, waterbouwkundige of civieltechnische werken;

    • b.

      het uitvoeren van grondsaneringen en/of grondwatersaneringen;

    • c.

      het bij wijze van proef onttrekken van water aan de bodem;

    • d.

      het droog houden van sleuven ten behoeve van de aanleg van kabels en/of leidingen.

  • 2.

    als zoetwatervoorkomen, niet tevens zijnde kwetsbare gebieden, staan aangegeven, waarbij de te onttrekken hoeveelheid meer bedraagt dan 10 m³ per uur en de onttrekking uitsluitend dient voor:

    • a.

      de in lid 2, sub d, onder 1, onderdelen a. t/m d., genoemde doeleinden, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m³ per uur, niet meer dan 3.000 m³ per kwartaal en de onttrekking niet langer duurt dan zes maanden.

    • b.

      beregenings- en/of bevloeiingsdoeleinden, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer mag bedraagt dan 60 m³ per uur, 3.000 m³ per kwartaal en 8.000 m³ per jaar.

  • 3.

    niet als kwetsbaar en niet als zoetwatervoorkomen staan aangegeven waarbij de te onttrekken hoeveelheid meer bedraagt dan 10 m³ per uur en de onttrekking uitsluitend dient voor:

    • a.

      de in lid 2, sub d, onder 1, onderdelen a. t/m c. genoemde doeleinden, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m³ per uur, niet meer dan 15.000 m³ per maand, niet meer dan 30.000 m³ per 6 maanden en de onttrekking niet langer duurt dan zes maanden.

    • b.

      het droog houden van sleuven ten behoeve van de aanleg van kabels en/of leidingen, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m³ per uur, niet meer dan 15.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan zes maanden.

Artikel 4.11 Meldplicht onttrekken grondwater

  • De meldplicht als bedoeld in artikel 6.11, lid 1 van het Waterbesluit geldt voor:

  • 1.

    onttrekkingen van grondwater, in de gebieden die op de bij deze keur behorende grondwaterkaart niet als kwetsbaar zijn aangegeven, met een onttrekkingsinrichting waarvan de pompcapaciteit groter is dan 5 m3 per uur of waarmee, per jaar of in totaal, meer dan 12.000 m3 grondwater wordt onttrokken of water wordt geïnfiltreerd;

  • 2.

    de in artikel 4.10, lid 2, sub d, genoemde onttrekkingen.

Artikel 4.12 (gereserveerd)

 

 

Artikel 4.13 Meet- en registratieplicht infiltreren van water en onttrekken grondwater

  • 1.

    De meet- en registratieplicht als bedoeld in artikel 6.11, lid 2 tot en met 4 van het Waterbesluit, geldt niet voor:

    • a.

      onttrekkingen van grondwater, in de gebieden die op de bij deze keur behorende grondwaterkaart niet als kwetsbaar staan aangegeven, met een onttrekkingsinrichting waarvan de pompcapaciteit kleiner is dan 5 m3 per uur en waarmee, per jaar of in totaal, niet meer dan 12.000 m3 grondwater wordt onttrokken;

    • b.

      onttrekkingen van grondwater ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder worden verstaan brandputten, sprinklerinstallaties, noodstroomaggregaten en nooddrinkwatervoorzieningen, voor zover deze worden gebruikt in buitengewone omstandigheden.

       

  • 2.

    De meetverplichting, als bedoeld in artikel 6.11 lid 3 van het Waterbesluit geldt niet voor infiltraties van water in de gebieden die op de bij deze keur behorende grondwaterkaart niet als kwetsbaar staan aangegeven, met een infiltratie-inrichting waarbij maximaal 150.000 m3 water per jaar wordt geïnfiltreerd ten behoeve van zoetwatervoorziening.”

Vrijstelling en zorgplicht

Artikel 4.14 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens deze keur is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 Waterschapswet opgedragen taken.

Artikel 4.15 (gereserveerd)

 

 

Artikel 4.16 Zorgplicht

  • 1.

    Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2.

    Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de bestuur.

  • 3.

    Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

 

 

Algemene regels

Artikel 4.17 Algemene regels

  • 1.

    Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 4.1, 4.2, 4.4, 4.6, 4.8, 4.10 en 4.11 algemene regels geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

  • 2.

    Het bestuur kan ten aanzien van meldingsplichtige onttrekkingen van grondwater, waarvoor het verbod als bedoeld in artikel 4.10 lid 1 niet geldt, algemene regels vaststellen waaraan degene die grondwater onttrekt moet voldoen.

  • 3.

    Bij regeling krachtens het voorgaande lid kan degene die grondwater onttrekt, de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

 

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 5.1   (gereserveerd)

 

 

Artikel 5.2   Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 5.3   Strafbepalingen

  • 1.

    Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

 Artikel 6.1   Vergunningen

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze keur voor een ingevolge deze keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2.

    Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 3.

    Voor waterstaatwerken, waarvoor het vaststellen van een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of een watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, geldt, zolang vaststelling van een legger of een wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, het volgende:

  • a.

    voor de verbodsbepalingen op grond van dit artikel worden de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatwerk aangehouden, zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning;

  • b.

    de beschermingszone A bij een waterkering bedraagt voor primaire keringen 50 meter en voor regionale keringen 20 meter;

  • c.

    de beschermingszone B bij een waterkering bedraagt voor primaire keringen 100 meter en voor regionale keringen 50 meter;

  • d.

    de beschermingszone oppervlaktewaterlichaam bedraagt aan beide zijden 7 meter.

Artikel 6.2   (gereserveerd)

 

 

Artikel 6.3   (gereserveerd)

 

 

Artikel 6.4   Inwerkingtreding

Deze keur treedt in werking op 22 december 2012. Op die datum wordt de Keur waterschap Scheldestromen 2011 ingetrokken.

Artikel 6.5   Citeertitel

Deze keur wordt aangehaald als: Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2012.

Algemene toelichting

Wettelijke basis en begrenzing

Artikel 56 van de Waterschapswet bepaalt dat het waterschapsbestuur bevoegd is tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. In het verlengde hiervan bepaalt artikel 78 van de Waterschapswet dat het algemeen bestuur (bij waterschap Scheldestromen de algemene vergadering) de verordeningen maakt die het nodig oordeelt ter behartiging van de taken die het water­schap zijn opgedragen. Eén van deze verordeningen is de keur.

De verordenende bevoegdheid van het waterschap in de keur is niet onbegrensd. In de eerste plaats mag het waterschap uitsluitend regels stellen ter behartiging van de taken die aan het waterschap zijn opgedragen. Ingevolge artikel 1 van de Waterschapswet moeten deze taken betrekking hebben op de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Binnen deze taakopdracht heeft het waterschapsbestuur een autonome bevoegdheid tot regeling en bestuur.

Daarnaast is het waterschapsbestuur op grond van artikel 59 Waterschapswet niet bevoegd ten aanzien van onderwerpen, waarin door een hogere wettelijke regeling wordt voorzien, verordeningen te maken die met die hogere regelingen in strijd zijn. Boven­dien mag het waterschapsbestuur geen regels stellen met betrekking tot onderwerpen waarin door een hogere wettelijke regeling uitputtend wordt voorzien.

Waterschappen hebben daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. De provincie verwacht dat de waterschappen dat beheer dan ook adequaat uitvoeren, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincie biedt de waterschappen daartoe nadere regels omtrent het regionale waterbeheer in haar provinciale waterverordening.

Nieuwe keur

De voorliggende keur komt in de plaats van de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2011.

De keur stelt regels in belang van het watersysteem. De waterkwaliteitszorg is in deze keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve weinig ruimte voor aanvullende regelingen op decentraal niveau.

De wegenzorg is in deze keur buiten beschouwing gelaten; de Keur wegen waterschap Scheldestromen 2011 bevat hieromtrent regels.

Bij het opstellen van deze keur is uitgegaan van de Waterwet, het Waterbesluit en de Waterverordening Zeeland.

De opbouw van de keur is als volgt:

-        hoofdstuk 1: algemene bepalingen;

-        hoofdstuk 2: vis- en vaarwegbeheer:

-        hoofdstuk 3: beheer van waterstaatswerken;

-        hoofdstuk 4: handelingen in het watersysteem;

-        hoofdstuk 5: toezicht en handhaving;

-        hoofdstuk 6: overgangs- en slotbepalingen.

Algemene regels

De keur biedt de mogelijkheid aan het dagelijks bestuur algemene regels te stellen ten aanzien van bepaalde handelingen in het watersysteem. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van een dergelijke bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten en dat de regeldruk hiermee wordt verminderd.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het waterschapsbestuur kan beleidsregels vaststellen die richting gevend zijn voor op grond van de keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).

Richtinggevend bij de uitvoering van de keur door het waterschap is onder meer het beleid van het waterschap zoals dat is vastgelegd in het waterbeheerplan, de Nota

Vergunningenbeleid Waterbeheer Scheldestromen,het Waterkeringenbeheerplan en het Ontheffingenbeleid waterkeringen.

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke regeling dienen te worden vastgelegd in leggers. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van de waterbeheerders dat zij voor hun waterstaatswerken leggers op orde hebben. Artikel 5.1 voorziet in een vrijstelling, als het gaat om tertiaire onderdelen van het watersysteem. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de keur in overgangsrecht dat het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de keur behorende kaart mogelijk maakt. Tegelijk met deze keur is een legger opgesteld.

Gedoogplichten

Voor een blijvend goed functioneren van waterstaatswerken is het noodzakelijk dat hierover een goed beheer wordt gevoerd en dat hieraan regelmatig onderhoud wordt uitgevoerd. Om dit beheer en onderhoud te kunnen uitvoeren zijn in de artikelen 5.20 tot en met 5.26 van de Waterwet gedoogplichten en bijzondere bevoegdheden vastgelegd. Blijkens de Memorie van Toelichting van de Waterwet is deze regeling als uitputtend bedoeld. Het waterschap kan dus geen nadere regels stellen aan deze bepalingen.

Watervergunning

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. In artikel 4.1 wordt voor diverse activiteiten een watervergunning geëist. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt er één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie artikel 6.15 van de Waterwet.

Keur en ruimtelijke ordening

De bescherming van de kust en het achterland tegen overstromingen vanuit zee wordt door het rijk en de provincie aangemerkt als een nationaal respectievelijk een provinciaal belang dat in de ruimtelijke ordening geborgd moet worden. Zo is in de Provinciale Ruimtelijke verordening Zeeland opgenomen dat regionale waterkeringen (het waterstaatswerk als daadwerkelijke kering) in bestemmingsplannen primair tot Waterstaat - waterkering moeten worden bestemd. Waterkeringen worden zo ook via het planologische spoor beschermd. Dat impliceert dat voor een bouwplan op gronden behorende tot het waterstaatswerk en de beschermingszone A naast een bouwvergunning, ook een watervergunning nodig kan zijn. De watervergunning is geen onderdeel van de omgevingsvergunning.

Ook het functioneren van het oppervlaktewatersysteem is gewaarborgd in de keur en de bijbehorende algemene regels. Voor het beheer en onderhoud zijn beschermingszones aan weerszijden van leggerwateren noodzakelijk. Bebouwing en opgaande (hout)beplanting zijn een belemmering voor onderhoudsvoertuigen en zijn daarom door middel van het eisen van beschermingszones verboden. In de keur en in de algemene regels is dit geregeld. In het watertoetsproces voor ruimtelijke plannen wordt samen met gemeenten gewaarborgd dat bebouwing (lees bouwvlakken) niet te dichtbij het oppervlaktewater plaatsvindt. Afwijken van de keur en algemene regels is mogelijk met een watervergunning. In het proces van de watervergunning worden de consequenties van de afwijking afgewogen.

Conserverende werking van de keur en de beschermingszones

Van de keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatwerk wordt beschermd. De Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008) oordeelde inzake de keur van waterschap Zeeuws-Vlaanderen met op kaart aangegeven keurzones en een Nota begrenzingen, waarin een berekening voor die zones is onderbouwd, dat de in de Wet op de ruimtelijke ordening aan provincie Zeeland gegeven bevoegdheid, onverlet laat de aan een waterschap gegeven bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen betroffen het aangeven van keurzoneringen, zones langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze zones waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario's. De Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing door betreffende bedrijven. Deze uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (lange) toekomst veilig willen stellen. In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen.

De keur onderscheidt een beschermingszone A en een beschermingszone B die aan weerszijden van het waterstaatswerk zijn aangewezen. De be­schermingszone A omvat in ieder geval die gron­den die tech­nisch/fysisch (mede) een bijdrage leveren aan de stabiliteit van de waterkering. Daarbij geldt echter aan de landwaartse zijde als minimum dat gron­den die voor toekomstige dijkver­zwa­ring nodig zijn, ook wel het profiel van vrije ruimte of reserveringsstro­ok genoemd, in ieder geval binnen de beschermingszone A vallen. Waar het profiel van vrije ruimte breder is dan de strook die een bijdrage levert aan de stabi­liteit van de waterkering is eerst­genoemde bepalend voor de dimensio­nering van de bescher­mingszone A. Dit is vrijwel overal het geval.

Er is daarom voor gekozen om het profiel van vrije ruimte overal te laten samenvallen met de beschermingszone A en niet apart weer te geven.

De beschermingszone B is aangewezen om bepaalde activiteiten, die potentieel grote gevaren voor de waterkering in zich bergen (bijvoorbeeld de aanleg van hogedrukleidingen) ook op grotere afstand van de waterkering te kunnen regule­ren. De exacte zoneringen zijn op de legger aangegeven.

[bijlage: doorsnede waterkering incl. beschermingszones]

Hoewel het begrip "bebouwingscontour" in deze keur niet voorkomt, speelt dit begrip bij ruimtereservering voor toekomstige verbeteringen een belangrijke rol. Bij deze reservering moet immers een afweging worden gemaakt met andere ruimtelijke functies en vormen van medegebruik. Het uitgangspunt is dat (zoveel mogelijk) voorkomen moet worden dat een landwaartse versterking van de primaire waterkering in de toekomst geen optie zal kunnen zijn. Landwaartse ruimtereservering is dan de oplossing. In de Derde Kustnota spelen bebouwingscontouren nabij primaire waterkeringen een grote rol. Binnen deze contouren kunnen de mogelijkheden van het uitvoeren van bouwactiviteiten groter zijn. Door het aanduiden en vaststellen van bebouwingscontouren wordt, gelet op het maatschappelijk of economisch belang, rekening gehouden met de ruimtebehoefte voor toekomstige bouwactiviteiten bij bestaande bebouwingsconcentraties (woon- en industriegebieden) en in een bestemmingsplan met deze functie aangewezen gebieden nabij waterkeringen.

De belangrijkste functie van een bebouwingscontour is toekomstige bouwactiviteiten in de lengterichting van de waterkering te begrenzen tot binnen de contour.

Buiten het contour geldt een "nee, tenzij"- afweging voor bouwactiviteiten, binnen het contour geldt een "ja, mits"- afweging voor bouwactiviteiten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

De lijst met begripsomschrijvingen bevat de meest essentiële begrippen voor de regionale waterbeheerder en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven. Voor het in alle opzichten goed kunnen doorzien wat de nieuwe waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet helemaal aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit en de provinciale Waterverordening en de aanverwante wet- en regelgeving er op na te slaan.

In deze toelichting zijn niet alle begrippen nader beschreven. Begrippen die in de keur voor zich spreken, komen hier dus niet voor.

a. beschermingszone: het begrip beschermingszone is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm en afmetingen van dat waterstaatswerk en de keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden. Voor het onderscheid tussen beschermingszone A en B. wordt verwezen naar de algemene toelichting;

e.   grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater. De Waterwet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m³ per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen;

h. legger: artikel 5.1 van de wet verplicht de beheerder zijn waterstaatswerken vast te leggen in een legger. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de legger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet waarin de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken is opgenomen.

Bij waterkeringen zijn genoemde leggers geïntegreerd;

k. onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater, als ook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In artikel 1 derde lid van de Grondwaterwet was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip "onttrekken van grondwater". De artikelen 4.6 en 4.8 van de keur zien dus niet op ont- en afwateren. In hoofdstuk 4 van deze keur is een uitgekristalliseerd instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties. Zeker nu de waterschappen deels de taak hebben tot regulering van het kwantitatieve grondwaterbeheer, is dat hoofdstuk van groot belang voor de beheerspraktijk van de waterschappen;

m. oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. Die drogere oevergebieden zijn via de Invoeringswet Waterwet toegevoegd aan dit begrip. Dat is nodig vanwege het opnemen van de regeling voor de waterbodemsanering in de Waterwet (afkomstig uit de Wet bodembescherming) en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip "oppervlaktewater", zoals dat door de jurisprudentie in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw is gevormd.

Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals de sloot, de wetering, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit. Met het begrip "water" wordt bedoeld de vloeistof zoals in de scheikundige formule (H2O). Dat begrip komt voor in hoofdstuk 4, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd.

Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam' komt in de plaats van de in het verleden veel gehanteerde begrippen ‘watergangen of waterlopen'. Het begrip is opgenomen omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want we voeren het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid;

s. waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet als zodanig niet voor. De omschrijving geeft aan dat een object de functie van waterkering heeft. Het waterschap beheert zowel primaire als regionale waterkeringen. Het begrip dekt beide soorten kering;

t. watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen' in deze definitie achteraan is gezet, omdat deze geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven;

u. waterstaatswerk: overgenomen uit de Waterwet, met toegevoegd dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij het werk van opneming in de legger is vrijgesteld. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking. Tot de waterstaatswerkenworden mede gerekend de bermen en bermsloten, alsmede bij primaire waterkeringen aan de binnenzijde, waar geen binnenberm aanwezig is, een strook ter breedte van 10 meter, gemeten uit de teen van de waterkering.

v. watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. Er is niet langer sprake van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning;

w. werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet maar moet nader worden beschreven omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend. Door middel van het keurinstrumentarium kunnen ingrepen van derden worden voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel voorschriften op te nemen in een watervergunning. Daarnaast is het mogelijk dat op grond van algemene regels het werk niet vergunningsplichtig is maar wel gemeld dient te worden of dat zelfs geen melding noodzakelijk is. Bij toepassing van algemene regels is met name de aard van de constructie van het werk en de locatie van belang.;

x. wet: dit is de Waterwet, waarop het keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de Waterverordening Zeeland 2009;

y.afrastering: Op grond van de keur is het verplicht om percelen die gebruikt worden voor het houden van vee af te rasteren om de beschadiging van waterstaatswerken te voorkomen. Indien hiervoor zware en/of hoge constructies voor worden gebruikt levert dit vaak hinder op voor de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden. Derhalve is het wenselijk om het begrip “afrastering” goed te omlijnen zodat enkel constructies worden geplaatst die het onderhoud niet hinderen;

z. vispassage: Gemalen, stuwen en andere kunstwerken vormen vaak een barrière voor vissen om andere wateren te bereiken, bijvoorbeeld om te paaien. Soms worden vissen ook bescha-digd of gedood door deze werken als ze er toch door proberen te zwemmen. Bij zowel nieuwe als bestaande gemalen en andere werken van het waterschap worden dikwijls vispassages aangelegd. Hierdoor kunnen vissen kunstwerken passeren.

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Artikel 2.1 Visbeheer

Het uitzetten van vis kan zorgen voor een verstoring van het visbestand. Dit kan een negatief effect hebben op de waterkwaliteit, maar ook op de staat van de oevers. Het waterschap is verantwoordelijk voor de staat van de oevers, maar ook voor de visstand. Het uitzetten van vis is daarom niet toegestaan.

Het plaatsen van vaste vistuigen zorgen voor een belemmering van de afvoer van water. Om die reden is het niet toegestaan fuiken of andere vaste vistuigen te plaatsen in de waterlopen.

Artikel 3.1 Afrasteringen

Vee kan grote schade toebrengen aan waterstaatswerken. Om dit te voorkomen is in dit arti-kel de plicht opgenomen om percelen die voor het houden van vee worden gebruikt, en die zijn gelegen op, grenzend aan of nabij waterstaatswerken af te rasteren. Het waterschap moet altijd het onderhoud aan de waterstaatswerken kunnen uitvoeren. Daarbij moet een goede bereikbaarheid van de waterstaatswerken, voldoende ruimte voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en voor het deponeren van maaisel en specie gewaarborgd zijn.

In het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat de afrastering op 0,5 meter van de insteek van het leggerwater dient te worden geplaatst. Op deze wijze vormt zij geen belemmering voor het onderhoudsmaterieel.

Het derde lid van dit artikel opent de mogelijkheid dat het dagelijks bestuur in bepaalde situ-aties in plaats van een afstand tot de insteek een afstand gemeten over het talud, vanaf het waterniveau (zomerpeil) hanteert. Dit doet zich met name voor bij dijkpercelen met een flauw talud. Op die manier wordt voorkomen dat een groot deel van het perceel niet gebruikt zou kunnen worden.

Eigenaren van gronden die grenzen aan leggerwateren (aangrenzende eigenaren) dienen er voor te zorgen dat in deze afrasteringen in de beschermingszone ontsluitbare hekken aanwe-zig zijn waardoor toegang en vervoer van materieel en materialen gewaarborgd blijft. De sluitzijde moet zich aan de zijde van het oppervlaktewaterlichaam bevinden, waarbij het hek richting het aanliggende perceel opent. Indien deze hekken zijn voorzien van een slot dient aan de met beheer of onderhoud belaste personen op hun verzoek een sleutel van die hekken ter hand te worden gesteld.

Artikel 3.2 Coupures en sluizen

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 3.3 Stuwen

Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Met het oog op de rechtszekerheid moet het bestuursorgaan aangeven voor welke stuwen een aanzegging met rechtsgevolg mogelijk is. Deze stuwen zullen ook op de legger aangegeven worden.

Artikel 3.4 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van groot en/of klein onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren. Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Eigenaren en gebruikers van gronden langs leggerwateren zijn verplicht om de specie en maaisel die bij het onderhoud vrijkomen te spreiden of op te ruimen. De bedoeling hiervan is te voorkomen dat de specie of het maaisel die bij het onderhoud uit de waterlopen vrijkomt, opnieuw in de waterlopen terecht komt en daardoor de af- en aanvoer van water hindert, dan wel dat de gedeponeerde specie de doorgang voor onderhoudsmachines bemoeilijkt.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de Flora- en Faunawet. Door te werken volgens die Gedragscode geldt voor een groot aantal werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud, ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, vrijstelling van verbodsartikelen van de Flora- en faunawet.

Artikel 3.5 Klein onderhoud aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het klein onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. De bestrijding van mollen en muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, door het waterschap.

Het tweede lid opent de mogelijkheid voor het dagelijks bestuur om algemene regels op te stellen omtrent de uitvoering van het klein onderhoud.

Artikel 3.6 Groot onderhoud aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het groot onderhoud aan waterkeringen. Als groot onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het ‘primaire waterkeringen' betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is, uitgevoerd. De onderhavige bepaling ziet zoals in de algemene toelichting is vermeld niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet to het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen.

Artikel 3.7 Ondersteunende kunstwerken en werken

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of boven waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen aangebrachte werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht.

Artikel 3.8 Klein onderhoud aan leggerwateren

In deze bepaling wordt omschreven wat het klein onderhoud aan leggerwateren omvat. Het onderhoud omvat het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen uit leggerwateren die de af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Daarnaast dienen de leggerwateren afhankelijk van de functie te worden gemaaid. De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd.

Artikel 3.9 Groot onderhoud aan leggerwateren

In deze bepaling wordt omschreven wat het groot onderhoud aan leggerwateren omvat. Als groot onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm en afmeting. In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm en afmetingen zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze keur.

Artikel 3.10 Dammen

Door het waterschap zelf zal bij de uitvoering van de reguliere onderhoudswerk-zaamheden veelal de buizen en kokers of andere doorlaatmiddelen worden schoongemaakt. Dit ontslaat de in dit artikel genoemde eigenaren echter niet van hun onderhoudsverplichting. Het kan immers noodzakelijk zijn dat buiten de door het waterschap uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden extra onderhoudswerkzaamheden aan het doorlaatmiddel noodzakelijk zijn. Voorkomen moet immers worden dat door een slechte doorlaat opstuwing ontstaat.

Door het waterschap worden echter geen onderhoudswerkzaamheden aan de constructie van de dammen zelf verricht. De in dit artikel genoemde eigenaren dienen er derhalve op toe te zien dat de dammen in zodanige staat gehouden worden dat voorkomen wordt dat door inzakking de aan- en afvoer van opper­vlaktewater wordt gehinderd.

Artikel 4.1 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

Artikel 4.1 regelt wanneer voor bepaalde activiteiten of werken een watervergunning vereist is. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen werken en activiteiten bij oppervlaktewaterlichamen, bij leggerwateren, in een beschermingszone oppervlaktewaterlichaam, op een waterstaatswerk of in een beschermingszone (A of B).

De bepalingen spreken voor een deel voor zich; enkele worden hieronder toegelicht.

Lid  1 en 2

In deze leden zijn diverse verbodsbepalingen opgenomen die betrekking hebben op handelingen die de aan- en/of afvoer van water nadelig kunnen beïnvloeden dan wel het profiel van het water en/of leggerwater kunnen aantasten. Het in water aanbrengen c.a. van werken als stuwen, duikers en dammen e.d. (lid 1 sub b) is ongewenst vanwege o.a. de vermindering van de waterberging, de toenemende kans op opstuwing en de toenemende kans op het optreden van verstoppingen e.d. Het verbod om in of in de nabijheid van een vispassage te vissen (lid 1 sub g) is opgenomen omdat dit een negatief effect heeft op de visstand en de vispassages aangelegd worden ten behoeve van de visstand. In lid 2 zijn ook bepalingen opgenomen die zich specifiek richten op leggerwateren: dit zijn oppervlaktewaterlichamen die geheel of gedeeltelijk in onderhoud zijn bij het waterschap. Voor de niet-leggerwateren die niet bij het waterschap in onderhoud zijn is het niet noodzakelijk om deze met die verbodsbepalingen te belasten.

Lid 3

Beschermingszones oppervlaktewaterlichaam zijn de gronden grenzend aan leggerwateren en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van die leggerwateren. Het kunnen beschikken over een beschermingszone is op zichzelf niet voldoende; de strook dient ook zoveel mogelijk "obstakelvrij" te zijn. Daarom is in deze bepalingen een aantal met name genoemde handelingen opgenomen die binnen een bepaalde strook uit de insteek van leggerwateren zijn verboden

Het bepaalde onder a betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip "werkzaamheden" moet een verband gelegd worden met het verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, ophoog- , boor-, bouw-, graaf-,  herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Van het begrip "werken" is in artikel 1 een definitie gegeven.

Lid 4

Het vierde lid regelt de in afwijking van lid 3 benodigde vrije strook op een wegberm. In verband met de verkeersveiligheid zullen werkzaamheden aan wegsloten in bepaalde situaties niet worden uitgevoerd vanaf wegbermen in het buitengebied. Ook de in artikel 5.23 van de Waterwet genoemde ontvangstplicht van maaisel en specie kan in de praktijk niet onverkort worden gehandhaafd. Ook in de Memorie van Toelichting bij de Waterwet is aangegeven dat van oudsher - in verband met de veiligheid op de weg in het algemeen en de afwatering in het bijzonder -  wegbermen, gezien de breedte en vormgeving, niet geschikt worden geacht om daarop maaisel en specie te laten ontvangen. Geklepeld maaisel kan in het algemeen wel op de wegbermen worden gedeponeerd. Dit heeft tot gevolg dat op de wegbermen het aanhouden van een vrije strook van 7 meter voor (hout)beplantingen niet opportuun is. Om die reden beperkt dit lid de vrije strook tot 1 meter. Voorwaarde hiervoor is wel dat op de beschermingszone aan landzijde geen obstakels aanwezig zijn.

Lid 5, 6 en 7

Artikel 4.1, lid 5, 6 en 7 verbiedt verder het zonder vergunning gebruik maken van een waterkering en de beschermingszones door in strijd met zijn functie diverse handelingen te verrichten in de diverse zones van de waterkering.

Voor wat betreft het  begrip werkzaamheden onder lid 5 sub a en lid 6 sub a wordt verwezen naar hetgeen hierover bij lid 3 is toegelicht. Zo valt onder dit verbod bijvoorbeeld ook het afsteken van schelpdieren en het spitten van pieren en de werkzaamheden genoemd in lid 7.

Het bepaalde in lid 5 sub b en lid 6 sub b is opgenomen omdat opgaande houtbeplantingen, bomen en struiken, op verschillende manieren een gevaar kunnen opleveren voor de waterkering. In de eerste plaats zal door begroeiing met bomen of struiken de grasmat, die essentieel is voor het waterkerend vermogen, worden aangetast door onder andere beschaduwing en/of verstikking. Verder kan het omwaaien van bomen tijdens storm de waterkering aanzienlijk beschadigen. Ook het vernietigen of verplaatsen van beplanting of ander materiaal waarmee de waterkering wordt verdedigd valt onder dit verbod.

Opgemerkt wordt dat onder het begrip `vaste stoffen` in lid 5 sub c ook afvalstoffen worden verstaan en dat onder voorwerpen mede wordt begrepen het aanleggen van vaartuigen,  het plaatsen van vistuigen en kwelbuizen. In dit artikel wordt ook het brengen, hebben en houden van dieren op de waterkering verboden. Onder dieren worden in deze keur begrepen de grotere gedomesticeerde dieren als varkens, paarden, rundvee, schapen en overige hoefdieren, evenals pluimvee zoals kippen, ganzen etc. Op grond van artikel 3.1 van de keur is hij verplicht een afrastering te plaatsen.

Door middel van overeenkomsten kan het waterschap delen van waterkeringen verpachten of in gebruik geven ten behoeve van het beweiden van vee.

In lid 5 sub f is de bemesting geregeld. Immers de wijze waarop de eigenaar van een perceel dat deel uitmaakt van de waterkering zijn perceel bemest en de aard van de gebruikte meststoffen, kunnen grote invloed hebben op de kwaliteit van de grasmat op de waterkering, en daarmee op de instandhouding van de waterkerende functie. Het is dan ook van belang dat bemesting alleen plaatsvindt op een door het waterschap toegestane wijze en met toegestane meststoffen.

Ingevolge het bepaalde in lid 5, sub g is het verboden zich op de waterstaatswerken, in de beschermingszones of onderdelen daarvan te begeven, indien dat ter plaatse op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang waterschap Scheldestromen").

Daar waar recreatieve waarden aan waterstaatswerken niet zijnde oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend kunnen deze waterstaatswerken, niet zijnde oppervlaktewaterlichamen, in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld indien waterkering- of andere belangen zich daar niet tegen verzetten. De bepaling moet tegengaan dat de waterkerende functie van waterstaatswerken, niet zijnde oppervlaktewaterlichamen  die daarvoor gevoelig zijn (bijv. duinen) door betreding in gevaar komt.

 

 

Artikel 4.4 Algeheel verbod bij calamiteiten

In dit artikel zijn regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.23 tot en met 5.26) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikelen 4.6 tot en met 4.13

De artikelen 4.6 tot en met 4.13 van de keur gaan in op algemene regels, watervergunning, meldplicht en de meet- en registratieplicht voor het aan- en afvoeren van water, het lozen of onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van water aan grondwater of het infiltreren van water in de bodem.

De systematiek van dit gedeelte is als volgt: allereerst komen de algemene verboden, dan de watervergunning, de melding, de meting en registratie en de dan de algemene vrijstellingen. Vanwege de overzichtelijkheid zijn de bepalingen over aan- en afvoeren, over lozen en onttrekken op respectievelijk aan oppervlaktewaterlichamen en over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem bij elkaar gezet. De meet- en registratieverplichting is wel in één bepaling gehandhaafd. De specifieke vrijstellingen zijn direct onder de  verboden en verplichtingen geplaatst.

Ten aanzien van het lozen van water (artikel 4.8 lid 1, sub a.) wordt opgemerkt dat ten aanzien hiervan ook begrepen wordt het laten afvloeien van water op zodanige wijze dat het aannemelijk is dat het water in een oppervlaktewaterlichaam terecht komt.

Voor wat betreft de vrijstelling van de meetverplichting voor infiltraties wordt het volgende opgemerkt. Bij de infiltratie van water afkomstig uit oppervlaktewateren (bijvoorbeeld om de beschikbare hoeveelheid zoet grondwater te vergroten ten behoeve van latere onttrekking) zijn krachtens artikel 6.26 lid 3 van de Waterwet jo artikel 12 Wet bodembescherming de lozingseisen van het Infiltratiebesluit bodembescherming van toepassing. Het meten van het te infiltreren water dient op grond van artikel 6.11 lid 3 Waterbesluit plaats te vinden conform de Waterregeling. Analyse van dit water moet op grond van artikel 6.5 lid 2 Waterregeling plaatsvinden overeenkomstig bijlage 4 van de Drinkwaterregeling. Dit pakket aan eisen (met betrekking tot de kwaliteit van het te lozen water; het meten en de analyse) wordt echter als te streng ervaren als de infiltratie van water plaats vindt ten behoeve van bijvoorbeeld duurzame zoetwatervoorziening, vooral omdat meten en analyse leiden tot aanzienlijke operationele kosten. In dit verband is ook van belang dat de stoffenlijst gebaseerd is op Rijnwater en dat daarbij geen rekening is gehouden met bijvoorbeeld de zoetwaterzelfvoorziening, de oor-sprong van het te injecteren water en de te verwachten risico’s voor milieu en gezondheid.

In artikel 6.11 lid 5 van het Waterbesluit wordt de mogelijkheid geboden om in de Keur ge-vallen aan te wijzen, waarin de meetverplichtingen voor infiltraties niet gelden. Dit artikellid voorziet hierin. Door in de watervergunning voorschriften te geven voor meting en bemonstering die specifiek gericht zijn op de betreffende infiltratie kunnen de wettelijke doelstellingen voor de grondwaterlichamen voldoende gewaarborgd worden. Het vastleggen van het beleid voor dergelijke infiltraties gebeurt met inachtneming van de wettelijke regelingen door het dagelijks bestuur.

 

Artikel 4.10 en 4.11

Binnen hoofdstuk 4 is een nadere toelichting van deze artikelen op zijn plaats. Met de toebedeling van een deel van het operationeel grondwaterbeheer aan het waterschap is het noodzakelijk om in de keur regels ten aanzien van het onttrekken en infiltreren van grondwater op te nemen. In overleg met de provincie Zeeland, die voorheen deze bevoegdheid had, is ervoor gekozen om tot eind 2012 de normen te hanteren die voorheen in de Verordening Waterhuishouding Zeeland 2002 waren opgenomen.

Onderscheid wordt gemaakt tussen kwetsbare gebieden, gebieden met zoet grondwater en gebieden met zout grondwater. Voor het onttrekken van zout grondwater gelden ruimere regels dan voor het onttrekken van zoet grondwater. Omwille van de duidelijkheid is op een kaart aangegeven welke gebieden als kwetsbare gebieden en als zoetwatergebieden worden gezien. Daaruit volgt dat de rest van het beheersgebied als zoutwatergebied wordt gezien. Deze kaart maakt onderdeel uit van de keur.

Indien een grondwateronttrekking meldingsplichtig is, zullen aan deze melding algemene regels worden verbonden. Ook daar zullen tot eind 2012 de normen, zoals die voorheen werden gehanteerd door de provincie Zeeland, worden toegepast.

In de bijlage bij deze toelichting is een indicatief schema ten aanzien van de grondwateronttrekkingen opgenomen.

Artikel 4.14 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

De bepalingen in de keur bevatten uitsluitend geboden en verboden die zich richten tot derden en niet tot het waterschap als lichaam van openbaar be­stuur, handelend ter uitvoe­ring van zijn taak. Gezien het beperkte belan­genkader van de keur, gericht als het is op het beschermen van de moge­lijk­heid voor het wa­terschap om de zorg voor de waterhuishouding en de waterkeringszorg effectief en efficiënt uit te voeren, kan wor­den gesteld dat het waterschap in het kader van de uitvoering van zijn openba­re taak in principe geen watervergunning nodig heeft. Van het waterschap mag worden verwacht dat het bij de uitoefening van zijn publiekrechtelijke taak de belangen van de waterhuishoudings- en waterkeringszorg in acht neemt.

Wanneer het waterschap echter op­treedt als ieder ander privaat persoon heeft het voor de uit­voe­ring van in­gevolge de keur vergunningplich­tige wer­ken een watervergunning no­dig (bij­voorbeeld voor de bouw van een water­schapskan­toor in de be­schermingszone van een water­ke­ring). In dat geval handelt het waterschap niet recht­streeks ter uitvoering van de hem opgedragen overheidstaak en gelden dus dezelf­de regels als voor burgers of bedrij­ven.

Regels over hoe het waterschap zich moet opstellen bij het uitvoeren van zijn overheids­taak zijn vastgelegd in onder andere de Waterschapswet en de Algeme­ne wet bestuurs­recht.

Artikel 4.16 Zorgplicht

Artikel 4.16 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. Het artikel zoals dat in de keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade aansprakelijk zijn. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of  zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er derhalve op neer dat het waterschap moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Daarvoor is allereerst een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegde gezag is, noodzakelijk. Daarnaast kan dus via dit artikel de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen worden afgedwongen.

Artikel 4.17 Algemene regels  

In dit artikel wordt geregeld dat het waterschap voor bepaalde handelingen algemene regels kan geven. De bevoegdheid om algemene regels vast te stellen ligt bij het dagelijks bestuur.

Artikel 5.2 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 5.2 van de keur door het bestuursorgaan (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 5.3 Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In deze keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van Strafrecht). De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium - bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.

Artikel 6.1 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht. Het derde lid bevat een overgangsbepaling voor waterstaatswerken die nopen tot vaststelling of wijziging van de legger maar waar dusdanige vaststelling/wijziging nog niet heeft plaatsgevonden.

Artikel 6.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de keur het onderhoud feitelijk verrichtten.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 6.5 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Kaart zoetwatervoorkomens met kwetsbare gebieden

(als bedoeld in artikel 4.10)