Overheidsorganisatie | Waterschap Noorderzijlvest |
---|---|
Officiële naam regeling | Aansluitverordening waterschap Noorderzijlvest 2009 |
Citeertitel | Aansluitverordening waterschap Noorderzijlvest 2009 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu – water |
Deze Aansluitverordening waterschap Noorderzijlvest 2009 volgt de tot dan toe geldende Aansluitverordening waterschap Noorderzijlvest 2000 op.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Geen
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-12-2009 | 17-04-2015 | nieuwe regeling | 25-11-2009 Geen | Geen | |
22-12-2009 | nieuwe regeling | 25-11-2009 21-12-2009 Dagblad vh Noorden en Leeuwarder Courant | Geen |
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet is het verboden zonder vergunning stoffen, in welke vorm ook, in oppervlaktewaterenlichamen te brengen. Volgens het tweede lid is het eveneens verboden om zonder vergunning met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, stoffen te brengen op een zuiveringstechnisch werk. Het openbaar vuilwater-riool is derhalve uitgezonderd van het verbod.
Hierbij moet met name worden gedacht aan de situatie dat een gemeentelijke riolering, met de daarop aangesloten huishoudens en bedrijven, is aangesloten op een rioolwaterzuiverings-installatie (rwzi), waarvan het effluent wordt geloosd op een oppervlaktewater. De beheerder van het "andere" werk is in dit geval de beheerder van de zuiveringsinstallatie, doorgaans een waterschap.
De beheerder van de rwzi heeft voor de lozing van het effluent op oppervlaktewater een Waterwetvergunning nodig. Gelet op de doelstellingen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (EKW), die zijn doorvertaald in het waterbeheerplan Noorderzijlvest 2010-2015, dient een waterkwaliteitsbeheerder zodanige voorschriften aan deze vergunning te verbinden, dat de op het (effluent-) ontvangende oppervlaktewater van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen kunnen worden gerealiseerd. De beheerder van de rwzi is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het effluent. Deze kwaliteit wordt primair bepaald door de samenstelling van het influent en de werking van de rwzi (zuiveringsproces). De samenstelling van het influent wordt uiteraard bepaald door de lozingen, die op het openbaar vuilwaterriool plaatsvinden.
Regulering vindt voor een deel plaats op grond van de Waterwet. Voor een deel evenwel zijn gemeenten en provincies als Wet milieubeheer (Wm) gezag verantwoordelijk voor deze lozingen. Het Wm gezag zal het toetsingskader van de Wm moeten toepassen. Daarbij dient het Wm-gezag de brongerichte eisen, zoals deze uit het waterkwaliteitsbeleid voortvloeien, in de Wm vergunning op te nemen. Dit heeft tot gevolg dat bijvoorbeeld de emissiegrenswaarden voor zwarte lijststoffen in acht moeten worden genomen. Het Wm-gezag zal tevens rekening moeten houden met specifieke omstandigheden: de capaciteit en de technische gegevens van
de rwzi waarop de riolering is aangesloten en de functie van het oppervlaktewater waarop het effluent van de rwzi wordt geloosd.
Het belangenkader van de Wm (het belang van de bescherming van het milieu) omvat mede het belang van de doelmatige verwijdering van afvalwater. Bij de totstandkoming van de "Wet afvalwater" (de wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging afvalwater in 1996) is destijds nadrukkelijk gesteld dat slechts sprake kan zijn van een doelmatige verwijdering van afvalwater, indien het afvalwater, dat vanuit een gemeentelijke riolering op een rwzi wordt gebracht, qua samenstelling en hoeveelheid voldoet aan de eisen, die in een aansluitvergunning (vanaf inwerkingtreding van deze verordening "watervergunning" genoemd) zijn gesteld.
De beheerder van de rwzi kan geen eisen meer stellen die één op één door de gemeente moeten worden doorvertaald naar individuele aansluitingen op het riool. Slechts de gemeente als houder van de watervergunning is aanspreekbaar.
Opgemerkt zij nog dat, aangezien dat in artikel 6.16 lid 1 Waterwet wordt voorgeschreven, de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal worden gevolgd.
De waterschappen ontlenen de wettelijke basis voor het opstellen van een aansluitverordening aan artikel 78 en 84 van de Waterschapswet en artikel 6.13 van de Waterwet.
De Tweede Kamer heeft naar aanleiding van het wetsvoorstel Waterwet geoordeeld dat de waterschappen op grond van artikel 78 Waterschapswet de autonome bevoegdheid hebben
om een aansluitverordening op te stellen en een watervergunning te eisen van de gemeenten. De Waterwet vormt geen beletsel voor het systeem van watervergunningen op grond van een aansluitverordening, zoals dat is gebaseerd op artikel 78 van de Waterschapswet. Het is aan
de waterschappen om al dan niet gebruik te maken van dit instrument (Kamerstukken
Tweede Kamer 2007-2008, 30818, nr. 6);
Gelet op het feit dat de aansluitverordening tevens onderwerpen regelt, waaromtrent bepalingen zijn opgenomen in (onder meer) hoofdstuk 10 van de Wm, is ook artikel 21.7
van de Wm in dit kader relevant.
In deze verordening wordt verstaan onder:
het Dagelijks Bestuur: het Dagelijks Bestuur van het waterschap waaraan de bevoegdheid als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet is toegekend en dat tevens het beheer voert over een zuiveringstechnisch werk;
afvalwater: alle water en/of afvalstoffen waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of moet ontdoen;
stoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de Waterwet;
zuiveringstechnische werken: werken voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, dan wel een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater, als bedoeld in artikel 1.1 Waterwet;
openbaar vuilwaterriool: voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer die wordt of is aangesloten op een zuiveringstechnisch werk;
vervuilingseenheid (v.e.): één vervuilingseenheid vertegenwoordigt:
- met betrekking tot het zuurstofverbruik: 54,8 kilogram zuurstof per heffingsjaar;
- met betrekking tot de gewichtshoeveelheden van andere stoffen:
elke in het heffingsjaar geloosde kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink;
elke in het heffingsjaar geloosde 100 gram van de stoffen arseen, kwik en cadmium.
1. Het is verboden zonder vergunning een openbaar vuilwaterriool aan te sluiten op een zuiveringstechnisch werk en/of afvalwater vanuit een openbaar vuilwaterriool in dit werk
te brengen.
2. Het Dagelijks Bestuur kan de in het eerste lid bedoelde vergunning - hierna te noemen watervergunning - verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken, in overeenstemming met
de artikelen 6.22 en 6.23 Waterwet. Aan de watervergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften kunnen uitsluitend strekken:
a. tot bescherming van de zuiveringstechnische werken en tot verzekering van de doel-matige werking daarvan;
b. tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewater waarin met behulp van het in het eerste lid bedoelde zuiveringstechnisch werk afvalwater wordt gebracht.
3. In de watervergunning kan worden bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij vast te stellen termijn.
Op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag om verlening, weigering, wijziging of intrekking van een watervergunning is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
1. Bij de aanvraag tot verlening of wijziging van een watervergunning is de aanvrager in ieder geval verplicht de volgende gegevens te verstrekken:
de technische gegevens van het rioolstelsel, waaronder mede begrepen de verschillende aansluitpunten en een overzichtstekening van het rioleringsgebied;
het aantal particuliere huishoudens per aansluitpunt dat is en zal worden aangesloten op de riolering;
het aantal en de aard van de bedrijven per aansluitpunt die zijn en zullen worden aangesloten op het openbaar vuilwaterriool;
een raming van de per aansluitpunt te lozen hoeveelheid afvalwater uitgedrukt in m³/h, gedifferentieerd naar hoeveelheden droogweerafvoer en regenweerafvoer alsmede gegevens over de pompovercapaciteit uitgedrukt in m³/h;
een raming van de per aansluitpunt te lozen hoeveelheden afvalstoffen per aansluitpunt, uitgedrukt in v.e. en gedifferentieerd naar inwoners en bedrijven;
per aansluitpunt het aantal hectare verhard oppervlak waarvan het afvloeiend hemelwater wordt afgevoerd via het openbaar vuilwaterriool;
gegevens over de in het kader van beheer en onderhoud van het rioolstelsel te onder-nemen activiteiten.
2. De aanvraag om de watervergunning maakt deel uit van de vergunning, voor zover dat in de vergunning is aangegeven.
3. De aanvraag alsmede de in het eerste lid bedoelde gegevens worden in vijfvoud verstrekt.
1. Op verzoek van het Dagelijks Bestuur verstrekt de houder van een watervergunning aan het Dagelijks Bestuur alle hem ter beschikking staande informatie voor zover deze van belang kan worden geacht voor de bescherming van de in artikel 2, derde lid, genoemde belangen.
2. Indien door de samenstelling en/of hoeveelheid van het afvalwater, dat vanuit het openbaar riool in het zuiveringstechnisch werk wordt gebracht, een verstoring van de doelmatige werking van het betreffende zuiveringstechnische werk optreedt of dreigt op te treden en/of nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater ontstaan of dreigen te ontstaan, is de houder van de watervergunning verplicht op verzoek van het Dagelijks Bestuur onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om de oorzaken hiervan te achterhalen.
3. In gevallen, als bedoeld in het tweede lid, kan het Dagelijks Bestuur de houder van de watervergunning in ieder geval opdracht geven opgave te doen van hetzij direct hetzij indirect op het openbaar vuilwaterriool lozende bedrijven en instellingen.
4. De in het derde lid bedoelde opgave kan de volgende gegevens betreffen:
naam en adres van de bedrijven of instellingen;
aard en omvang van elk bedrijf of instelling afzonderlijk;
vermelding van de aard en samenstelling van het afvalwater en een raming van de jaarlijks te lozen hoeveelheden afvalstoffen;
afschrift van reeds verleende vergunningen of ontheffingen krachtens de Wet milieubeheer dan wel afschrift van een melding als bedoeld in artikel 8.41 van de Wet milieubeheer voorzover deze (mede) betrekking hebben op het lozen van afvalwater op het openbaar vuilwaterriool;
aanduiding van de aansluiting(en) per bedrijf of instelling op een rioleringskaart.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2, derde lid, kunnen:
ter verzekering van de nakoming van voorschriften, die in een vergunning op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Waterwet zijn gesteld voor het brengen van afvalwater vanuit het zuiveringstechnische werk op oppervlaktewater;
ter bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken; en
met het oog op de realisering van de op het ontvangende oppervlaktewater van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen;
in de watervergunning voorschriften worden gesteld ten aanzien van het brengen van
afvalstoffen vanuit het openbaar vuilwaterriool op het zuiveringstechnische werk. Deze voorschriften kunnen in ieder geval betrekking hebben op:
- het stellen van emissiegrenswaarden voor daarbij aan te wijzen stoffen;
- het stellen van signaleringswaarden voor daarbij aan te wijzen stoffen.
Indien bij het brengen van afvalwater vanuit het openbaar vuilwaterriool op het zuiverings-technisch werk een in de watervergunning opgenomen grenswaarde en/of signaleringswaarde als bedoeld in artikel 6, stelselmatig wordt overschreden, doet het Dagelijks Bestuur hiervan schriftelijk melding aan de houder van de watervergunning.
1. In gevallen als bedoeld in artikel 7 kan aan de houder van de watervergunning de verplichting worden opgelegd om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
2. In de watervergunning kunnen met betrekking tot daarbij aan te geven grenswaarden, signaleringswaarden en afvalstoffen voorschriften worden gesteld ten aanzien van het onderzoek als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan worden bepaald dat het Dagelijks Bestuur nadere eisen kan stellen met betrekking tot:
de termijn waarbinnen en de wijze waarop het onderzoek dient te worden uitgevoerd;
de termijn waarbinnen en de wijze waarop de resultaten van het onderzoek aan het Dagelijks Bestuur dienen te worden overgelegd.
3. De houder van de watervergunning is verplicht op basis van de resultaten van het onderzoek maatregelen te treffen teneinde de overschrijdingen, als bedoeld in het eerste lid, ongedaan te maken, te beperken of te voorkomen.
4. In de watervergunning kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en de termijn waarbinnen bedoelde maatregelen dienen te worden uitgevoerd.
Indien vanuit het zuiveringstechnisch werk waarop is of wordt aangesloten afvalwater wordt gebracht op een oppervlaktewater ten aanzien waarvan het waterschap niet is belast met de zorg voor het waterkwaliteitsbeheer, stelt het Dagelijks Bestuur het openbaar lichaam dat met dit beheer is belast in de gelegenheid hem van advies te dienen met betrekking tot het ontwerp van de beschikking op een aanvraag tot verlening of wijziging van een watervergunning alsmede met betrekking tot het voornemen tot het ambtshalve verlenen, wijzigen of intrekken van een watervergunning.
Indien en voor zover blijkt dat een houder van een watervergunning door een wijziging of intrekking daarvan schade lijdt, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen, zal hem een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding worden toegekend. Het besluit inzake de toekenning van een schadevergoeding wordt genomen bij afzonderlijke beschikking.
Het Dagelijks Bestuur wijst de toezichthouders aan die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
1. Overtreding van bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.
Een vergunning, verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een watervergunning in de zin van deze verordening.
1. Op dezelfde dag van inwerkingtreding van deze aansluitverordening wordt de Aansluitverordening 2000 van het waterschap Noorderzijlvest ingetrokken.
2. Deze aansluitverordening treedt in werking op de eerste dag volgend op die van de bekendmaking.
Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Aansluitverordening waterschap Noorderzijlvest 2009'.