Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Ontheffingenbeleid ten aanzien van verkeersmaatregelen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Rivierenland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingOntheffingenbeleid ten aanzien van verkeersmaatregelen
CiteertitelOntheffingenbeleid ten aanzien van verkeersmaatregelen
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpverkeer – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1) Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van het voormalig Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden in week 51, 1993, oa. in Het Kontakt ed. Leerdam, 22-12-1993

2) Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 9-11-1993

3) Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Het Kontakt ed. Leerdam, 22-12-1993

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wegenverkeerswet 1994, art. 18, lid 1 onder c
  2. Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, art. 87

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-12-1993nieuwe regeling

09-11-1993

Het Kontakt ed. Leerdam, 22-12-1993

9308416

Tekst van de regeling

Intitulé

Ontheffingenbeleid ten aanzien van verkeersmaatregelen

Voorstel

Voorgesteld wordt ten aanzien van de behandeling van verzoeken om ontheffing van verkeersmaatregelen het in de toelichting geformuleerde beleid te volgen.

Toelichting

Sedert de inwerkingtreding van het Reglement Verkeersregels en Verkeerste­kens 1990 ( R.V.V. 1990 ) en het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer ( B.A.B.W.) heeft het hoogheemraadschap een nadrukkelijke taak ten aanzien van het besluiten tot verkeersmaatregelen en ten aanzien van het verlenen van ontheffingen van genomen verkeersmaatregelen.

Om te komen tot een enigszins uniforme afhandeling van verzoeken om onthef­fing is het gewenst ten aanzien van dit taakveld een beleid vast te stellen. Op grond van artikel 87 van het R.V.V. kan door het bevoegde gezag onthef­fing worden verleend van de artikelen 3, eerste lid, 4 tot en met 8, 10, 23, onderdelen b, c, f, en g, 24, onderdelen a, b, d, en e, 25, 42, 43, en 53 alsmede artikel 62 voor zover het betreft de verkeersborden Cl, C2, C4, C6 tot en met C21, D2, D4 tot en met D7, El tot en met E3, E6, E7, F7, G1, G3, G7, G9, G11 en G13 en de verkeerstekens genoemd in de artikelen 76, 77, 78, voor zover het lijnbussen betreft, en 81. Op de bij dit voorstel behorende bijlage I is de betekenis van de verschillende artikelen en verkeersborden overzichtelijk weergegeven.

Bij het formuleren van een ontheffingenbeleid door het hoogheemraadschap spelen een tweetal factoren een belangrijke rol.

1. Op de eerste plaats is dat de visie van de administratieve rechter ten aanzien van het reeds bestaande door de verschillende betrokken over­heidsorganen gevoerde ontheffingenbeleid op grond van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens. (Voor de inwerkingtreding van het RW 1990 en het BABW was het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Hol­land voor het overgrote deel van de wegen in beheer en onderhoud bij het hoogheemraadschap het gezag dat bevoegd was ontheffingen te verlenen.Omdat in beginsel er vanuit mag worden gegaan dat het hoogheemraadschap als rechtsopvolger het door de provincie gevoerde beleid voortzet, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten, dient het door de provinQie gevoerde beleid ten aanzien van ontheffingverlening, eveneens betro~en te worden in de besluitvorming van uw college) .

Voor het formuleren van een ontheffingenbeleid is het op de eerste plaats van belang te weten hoe de rechterlijke macht tegen verkeersmaat­regelen en de hiervan afgeleide ontheffingsmogelijkheid, aan kijkt. De jurisprudentie wijst uit dat de effecten van verkeersmaatregelen in beginsel tot het normale maatschappelijke risico behoren. Zo is het niet ongebruikelijk dat men voor het woon-werkverkeer dient om te rijden. Een te soepel ontheffingenbeleid zou ernstige nadelen met zich meebrengen zoals het tenietgaan van de verkeersmaatregel, het niet effectief kunnen controleren door de politie, het voeren van een omvangrijke administra­tie en het uitlokken van overtreding van de maatregel door andere wegge­bruikers. Een restrictief ontheffingenbeleid wordt derhal ve door de rechter in beginsel redelijk geacht.

Uit de jurisprudentie blijkt vervolgens dat bezwaren tegen verkeersmaat­regelen effectief zijn indien aangetoond kan worden dat er onevenredig zware economische schade wordt geleden als gevolg van de maatregel. Dit criterium zal hoofdzakelijk een rol spelen bij bedrijven welke een verzoek om ontheffing van een verkeersmaatregel indienen. Van onevenredig zware economische schade kan bijvoorbeeld sprake zijn indien:

  • het bedrijf spoedeisende activiteiten verricht. Het niet tijdig kunnen bereiken van een klant kan leiden tot het verlies van die klant;

  • het bedrijf maakt gebruik van dusdanig hoogwaardig en gespecificeerd personeel dat vervanging bij eventueel vertrek niet tot de mogelijk­heden behoort. Het bedrijf dient dan wel aantoonbaar te maken dat het om onvervangbaar personeel gaat dat uitsluitend op grond van de genomen verkeersmaatregel ontslag heeft genomen.

Als gevolg van een getroffen verkeersmaatregel zijn weggebruikers ge­noodzaakt een andere route te kiezen welke meestal langer is. Wat wordt door de administratieve rechter gezien als een acceptabele omrij -af­stand?

Beoordeling van deze vraag geschiedt steeds aan de hand van de concrete situatie waarbij steeds weer de belangenafweging gemaakt dient te worden tussen het te dienen verkeersbelang waarvoor de betreffende verkeers­maatregel is ingesteld, en het individuele belang van de verzoeker om ontheffing. Uit de Juri~prudentie is geen algemeen hanteerbare omrij­afstand te distilleren welke als grens gehanteerd kan worden tussen acceptabele en onacceptabele omrij-afstand. Zo werd een omrij-afstand van bijna twee kilometer door de rechter als acceptabel beschouwd, terwijl een omrij-afstand van ongeveer veertien kilometer als onaccepta­bel werd beoordeeld. Hierbij moet vermeld worden dat het in deze proce­dures niet alleen de omrij -afstand was welke een doorslaggevende rol van betekenis speelde.

Met een restrictief beleid dient precedentwerking te worden voorkomen. Bij elk verzoek om ontheffing zal echter toch steeds onderzocht moeten worden of verzoeker in dezelfde omstandigheden verkeert als degene(n) die reeds in het bezit is (zijn) van een ontheffing. Ook dient bekeken te worden wat de belangen zijn van verzoeker in verhouding tot het te dienen belang van weigering van een ontheffing. Daarnaast moet worden onderzocht of nadelige gevolgen van ontheffingverlening kunnen worden ondervangen door aan de ontheffing voorschriften te verbinden.

2. De tweede factor welke een rol van betekenis dient te spelen bij de tot­standkoming van het te voeren ontheffingenbeleid, te weten het beleid van het provinciaal bestuur Zuid-Holland, komt in het kort op het vol­gende neer:

  • de ontheffingverzoeker dient de noodzakelijkheid tot ontheffingverle­ning aan te tonen ( bijvoorbeeld persoonlijke omstandigheden );

  • ontheffing wordt verleend als bepaalde percelen niet op een andere wijze bereikbaar zijn;

  • ontheffing wordt niet verleend voor een kortere route;

  • ontheffing wordt ook niet verleend voor tijdsbesparing.

Door Gedeputeerde Staten van zuid-Holland wordt een restrictief beleid gevoerd waarbij strikt gehouden wordt aan de genoemde criteria. Dit vanwege de zeer wel mogelijke precedentenwerking die uitgaat van het afwijken van de criteria en uit ee~ oogpunt van handhaving.

Het ontheffingenbeleid van Gedeputeerde Staten sluit in grote lijnen op de hiervoor geschetste zienswijze van de administratieve rechter aan. Resumerend wordt voorgestel~ het door het hoogheemraadschap te voeren beleid ten aanzien van de behandeling van verzoeken om ontheffing van verkeersmaatregelen als volgt te formuleren.

Er dient steeds te worden overwogen met welk doel een bepaalde verkeers­maatregel is ingesteld. Een verzoek om ontheffing van de ingestelde maatregel dient in dat licht beoordeeld te worden. Vervolgens moet aan de hand van een aantal concrete criteria een verdere afweging gemaakt worden:

  • a.

    de onheffingverzoeker dient de noodzakelijkheid tot ontheffingverle­ning aan te tonen ( bijvoorbeeld persoonlijke omstandigheden );

  • b.

    ontheffing wordt verleend als bepaalde percelen niet op een andere wijze bereikbaar zijn;      .

  • c.

    ontheffing wordt niet verleend voor een kortere route;

  • d.

    ontheffing wordt ook niet verleend voor tijdsbesparing.

  • e.

    ontheffing wordt verleend indien een restrictieve handhaving van de verkeersmaatregel leidt tot een onevenredig zwaar economisch nadeel voor ontheffingverzoeker;

  • f.

    ontheffing wordt verleend als de nadelige gevolgen van de ontheffing, ten aanzien van het doel van de desbetreffende verkeersmaatregel , door middel van het verbinden van voorschriften aan de ontheffing, kunnen worden ondervangen.

Er wordt, zoveel mogelijk, een restrictief beleid gevoerd, waarbij het college van dijkgraaf en hoogheemraden zich strikt houdt aan de genoemde criteria. Dit vanwege de zeer wel mogelijke precedentenwerking die uitgaat van het afwijken van de criteria en uit een oogpunt van handha­ving. De handhaving van een eenmaal genomen verkeersmaatregel wordt namelijk aanzienlijk bemoeilijkt bij het verlenen van een groot aantal ontheffingen.

Bijlage 1

Overzicht artikelen waarvan door het bevoegde gezag ontheffing verleend kan worden.

artikel 3

  • 1.

    Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden.

artikel 4

  • 1.

    Voetgangers gebruiken het trottoir of het voetpad.

  • 2.

    Zij gebruiken het fietspad indien trottoir en voetpad ontbreken.

  • 3.

    Zij gebruiken de berm of de uiterste zijde van de rijbaan indien ook een fietspad ontbreekt.

artikel 5

  • 1.

    Fietsers gebruiken het verplichte fietspad.

  • 2.

    Zij gebruiken de rijbaan indien een verplicht fietspad ontbreekt.

  • 3.

    Zij mogen het onverplichte fietspad gebruiken.

artikel 6

  • 1.

    Bromfietsers gebruiken het verplichte fietspad.

  • 2.

    Zij gebruiken de rijbaan indien een verplicht fietspad ontbreekt.

  • 3.

    zij mogen het onverplichte fietspad gebruiken met uitgeschakelde motor.

artikel 7

Bestuurders van een invalidevoertuig gebruiken het trottoir, het voetpad, Á he5fietspad of de rijbaan.

artikel 8

  • 1.

    Ruiters gebruiken het ruiterpad

  • 2.

    Zij gebruiken de berm of de rijbaan indien een ruiterpad ontbreekt.

artikel 10

  • 1.

    Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan.

  • 2.

    Andere bestuurders dan fietsers, bromfietsers en bestuurders van een invaliqevoertuig mogen fietsstroken met doorgetrokken strepen niet gebruiken.

artikel 23

  • 1.

    De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan:

    • b.

      op een fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook;

    • c.

      op een oversteekplaats of binnen een afstand van vijf meter

    • f.

      op de rijbaan langs een busstrook en

    • g.

      langs een gele doorgetrokken streep.

artikel 24

  • De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:

  • a.

    bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvan;

  • b.

    voor een inrit of een uitrit;

  • d.

    op een parkeerplaats voor zover zijn voertuig niet behoort tot de

  • categorie die is aangegeven, op een andere wijze dan is aangegeven, dan wel op andere dagen of uren dan zijn aangegeven en

  • e.

    langs een gele onderbroken streep.

artikel 25

  • 1.

    Het is de bestuurder van een mototvoertuig op meer dan twee wielen verboden in een parkeerschijfz8ne te parkeren:

    • a.

      indien het motorvoertuig niet is voorzien van een duidelijke zichtba­re parkeerschijf waarop het tijdstip wordt aangegeven, waarop met parkeren is begonnen of

    • b.

      indien het einde van de toegestane parkeerduur is verstreken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet ten aanzien van parkeerplaatsen, die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven.

  • 3.

    Op plaatsen in een parkeerschijfz8ne, die niet zijn aangeduid door een blauwe streep en die niet zijn plaatsen als bedoeld in het tweede lid is parkeren verboden.

  • 4.

    Onze minister geeft regels over het model van de parkeerschijf en de wijze waarop het tijdstip van aanvang van het parkeren moet worden aangegeven.

artikel 42

  • 1.

    Het gebruik van de autosnelweg is slechts toegestaan voor bestuurders van een motorvoertuig waarmee met een snelheid van tenminste 80 km per uur mag en kan worden gereden.

  • 2.

    Het gebruik van de autoweg is slechts toegestaan voor bestuurders van een motorvoertuig waarmee met een snelheid van tenminste 40 km per uur mag en,kan worden gereden.

artikel 43

  • 1.

    Het is de bestuurders verboden op een autosnelweg of een autoweg hun voertuig te keren of achteruit te rijden.

  • 2.

    Het is de bestuurders voorts verboden op de rijbaan van een autosnelweg of autoweg hun voertuig te laten stilstaan.

  • 3.

    Behoudens in noodgevallen is het de w~ebruikers verboden op een auto­snelweg of autoweg gebruik te maken van de vluchtstrook, de vluchthaven of de berm.

  • 4.

    Op een autosnelweg is het bestuurders van een samenstel van voertuigen met een totale lengte van meer dan zeven meter en van een vrachtauto verboden op een rijbaan met drie of meer rijstroken enig andere dan de twee meest rechts gelegen rijstroken te gebruiken. Het verbod geldt niet voor het geval zij moeten voorsorteren.

artikel 53

Het is bestuurders van een motorvoertuig verboden. een ander voertuig te slepen, indien de afstand van de achterzijde van het trekkende voertuig tot de voorzijde van het gesleepte voertuig meer dan vijf meter bedraagt.

artikel 62

Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.

Hiervan kan door het bevoegd gezag ontheffing worden verleend voor zover het de volgende verkeersborden betreft:

ontheffing verkeersborden

 

 

C1

gesloten in beide richtingen voor bestuurders

C2

eenrichtingsweg, in deze richting gesloten voor bestuurders eenrichtingsweg

C4

eenrichtingsweg

C6

gesloten voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen

C7

gesloten voor vrachtauto's

C8

gesloten voor motorvoertuigen die niet sneller kunnen of mogen rijden dan 25 km/uur.

C9

gesloten voor ruiters, vee, wagens, en motorvoertuigen die niet sneller kunnen of mogen rijden dan 25 km/uuralsmede fietsers, brom fietsers en invalidevoertuigen

C10

gesloten voor motorvoertuigen met aanhangwagen

C11

gesloten voor motorfietsen

C12

gesloten voor alle motorvoertuigen

C13

gesloten voor bromfietsen en voor invalidevoertuigen met in werkingzijnde motor

C14

gesloten voor fietsen en voor invalidevoertuigen zonder motor

C15

gesloten voor fietsen, bromfietsen en invalidevoertuigen

C16

gesloten voor voetgangers

C17

gesloten voor voertuigen en samenstellen van voertuigen die, met inbegrip van lading, langer zijn dan op het bord is aangegeven gesloten voor voertuigen die, met in begrip van lading, breder zijn dan op het bord is aangegeven

C18

gesloten voor voertuigen die, met inbegrip van de lading, hoger zijn dan op het bord is aangegeven

C19

gesloten voor voertuigen die, met inbegrip van de lading, breder zijn dan op het bord is aangegeven

C20

gesloten voor voertuigen waarvan de aslast hoger is dan op het bord is aangegeven

C21

gesloten voor voertuigen en samenstellen van voertuigen, waarvan de totaalmassa hoger is dan op het bord is aangegeven

D2

gebod voor alle bestuurders het bord voorbij te gaan aan de zijde die de pijl aangeeft

D4 :

gebod tot het volgen van de richting die op het bord is aangegeven

DS :

gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord is aangegeven

D6 :

gebod tot het volgen van één van de richtingen die op het bord zijn aangegeven

D7 :

gebod tot het volgen van één van de rijrichtingen die op het bord zijn aangegeven

E1:

parkeerverbod

E2 :

verbod stil te staan

E3 :

verbod fietsen en bromfietsen te plaatsen

E6 :

parkeergelegenheid voor het motor- of invalidenvoertuig dat door of t.b.v. het vervoer van invaliden wordt gebruikt; tevens parkeerverbod voor andere voertuigen

E7 :

gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goede­ren; tevens parkeerverbod voor andere voertuigen

F7 :

keerverbod

G1:

autosnelweg

G3 :

autoweg

G7 :

voetpad

G9 :

ruiterpad

G11:

verplicht fietspad

G13:

onverplicht fietspad

en de verkeerstekens genoemd in :

artikel 76

  • 1.

    Een doorgetrokken streep heeft de volgende betekenis:

    • a.

      indien de streep zich bevindt tussen rijstroken met verkeer in beide richtingen dan wel op paden: de bestuurders mogen zich niet bevinden op het gedeelte van de rijbaan of het pad dat is bestemd voor het tegemoetkomende verkeer;

    • b.

      indien de streep zich bevindt tussen rijstroken voor verkee~ in één richting dan wel op paden: de bestuurders mogen de streep niet over­schrijden, tenzij naar links afslaan.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet indien rechts van de doorgetrokken streep een onderbroken streep wordt toegepast.

artikel 77

Bestuurders mogen verdrijvingsvlakken niet gebruiken

artikel 78

Bestuurders van een motorvoertuig die op een kruispunt een bepaalde richting willen volgen moeten gebruik maken van de voorsorteerstrook waarin deze richting wordt aangegeven.

Ontheffing van het bepaalde in de artikelen 76, 77, en 78 kan alleen verleend worden voorzover het lijnbussen betreft.

artikel 81

Busbanen en busstroken mogen slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus.