Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Opsterland

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOpsterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2013
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Beleidsregels treden in werking per 1-1-2013

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5
  2. Verordening maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2013

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-01-201301-01-201312-03-2015nieuwe regeling

18-12-2012

www.opsterland.nl, 10-01-2013

2012-42840

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2013

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING OPSTERLAND 2013

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland

besluit vast te stellen de volgende:

 

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2013

 

Voorwoord

 

Het doel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is dat iedereen, van elke leeftijd, met en zonder beperkingen en met en zonder problemen zo lang mogelijk zelfstandig moet kunnen blijven wonen en volwaardig aan de samenleving moet kunnen deelnemen. Sommigen hebben hier ondersteuning bij nodig.

 

Inwoners die ondersteuning nodig hebben bij het zelfstandig wonen of bij het volwaardig kunnen meedoen in de maatschappij en deze ondersteuning niet kunnen vinden in de eigen directe omgeving, kunnen een beroep doen op de gemeente. Als de situatie van de betreffende persoon daartoe aanleiding geeft, kan een individuele voorziening worden verstrekt.

 

In Opsterland is op 3 december 2012 een nieuwe Wmo verordening 2013 vastgesteld door de raad. In deze verordening staan de kaders voor de uitvoering van de Wmo. De raad heeft met het vaststellen van de verordening uitgesproken dat iedere inwoner over 8 kernvoorzieningen moet kunnen beschikken. Dat zijn:

  • 1.

    een schoon en leefbaar huis

  • 2.

    een geschikt huis

  • 3.

    goederen voor primaire levensbehoeften

  • 4.

    schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 5.

    thuis kunnen zorgen voor kinderen, die tot het gezin behoren

  • 6.

    verplaatsen in en om de woning

  • 7.

    lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 8.

    contacten onderhouden met medemensen en deel kunnen nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

     

    Indien een inwoner ondersteuning van de gemeente nodig heeft om over die kernvoorzieningen te kunnen beschikken, dan maakt de Wmo consulenten afwegingen. Deze afwegingen zijn per voorziening beschreven in de beleidsregels.

    Met het vaststellen van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2013 wordt het Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2012 ingetrokken.

     

    Inhoudsopgave

     

    Inleiding

     

    Hoofdstuk 1 Beoordeling van de te bereiken resultaten

    Resultaat 1 Een schoon en leefbaar huis

    Resultaat 2 Wonen in een geschikt huis

    Resultaat 3 Goederen voor primaire levensbehoeften

    Resultaat 4 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

    Resultaat 5 Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

    Resultaat 6 Verplaatsen in en om de woning

    Resultaat 7 Lokaal verplaatsen

    Resultaat 8 De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

     

    Hoofdstuk 2 Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel

     

    Hoofdstuk 3 Mantelzorg

     

    Hoofdstuk 4 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

    Beperkingen

    Advisering

    Bezwaar

     

    Bijlage 1: Normering Hulp bij het huishouden

    Bijlage 2: Lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen

    Bijlage 3: Aantal m2 waarvoor ten hoogste een voorziening kan worden verstrekt

    Bijlage 4: omschrijving uitraasruimte

     

    Inleiding

     

    Voor u liggen de beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning van de gemeente Opsterland, waarmee we vanaf 1 januari 2013 willen gaan werken. Voor deze beleidsregels hebben de concept beleidsregels van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) als uitgangspunt gediend, de zogeheten ‘Gekantelde beleidsregels’.

     

    Deze beleidsregels gelden als richtlijn voor het uitvoeren van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de daarbij op gemeentelijk niveau behorende Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Opsterland 2013. De gemeente Opsterland hanteert onderstaande uitgangspunten bij de uitvoering van de Wmo.

     

    De uitgangspunten

    Ten eerste wordt uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Iedere inwoner van de gemeente Opsterland die beperkingen ondervindt, moet in beginsel zelf zorgen voor een oplossing of moet een oplossing proberen te vinden in zijn of haar sociale netwerk.

     

    De Wmo kan voorzieningen inzetten, indien iemand niet in staat is het probleem zelf op te lossen. De eigen verantwoordelijkheid hierin komt tijdens het gesprek aan de orde.

     

    Als voorbeeld: Er zijn mensen die het schoonmaken van hun huis uitbesteden aan een werkster. Die keus wordt vaak gemaakt als de bewoner(s) zelf geen tijd of belangstelling. hebben voor dit werk. Stel dat in deze situatie door ziekte of ongeval de bewoner het schoonmaakwerk zelf ook niet meer kán doen, dan wil dat niet zeggen dat er meteen huishoudelijke ondersteuning via de Wmo moet worden aangeboden. Door dezelfde werkster in dienst te houden is er geen sprake van een schoonmaakprobleem.

     

    Dat zou anders kunnen zijn als gelijktijdig ook het inkomen daalt. Het kan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarom zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden naar de situatie, die voor de persoon gebruikelijk was, voordat er sprake was van een beperking.

     

    De mogelijkheid bestaat natuurlijk ook dat er in dit voorbeeld meer hulp in de huishouding nodig is dan voorheen. Dan zijn er extra kosten die eventueel gecompenseerd kunnen worden. Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig een beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand zelf meer kan doen in huis.

     

    Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto kunnen blijven rijden. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer gebruik moeten maken van de auto of dat de auto voor hun handicap aangepast moet worden. In dat geval gaan we onderzoeken waarom de auto meer gebruikt wordt en is compensatie mogelijk voor de extra kosten. Als de auto noodzakelijk is om resultaatgebied 7 en 8 te bereiken dan worden ook de kosten die gemaakt moeten worden om de auto te kunnen gebruiken als extra kosten aangemerkt. Zonder beperking was de autoaanpassing niet nodig geweest.

     

    Ook bij woningaanpassingen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 jaar is en zijn badkamer gaat renoveren, dan mag de gemeente veronderstellen dat hij rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt en de kans groot is dat hij over een aantal jaren moeilijker in- en uit bad stapt. Dat betekent dat een goed toegankelijke douche bij de verbouwing niet vergeten mag worden om later een beroep op de Wmo te voorkomen. Aan de gemeente overigens te taak om de inwoners daar goed over te informeren.

     

    In artikel 4 lid 2 Wmo is geregeld dat het college van B. en W. bij het beoordeling van de noodzaak van een voorziening rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, waaronder de capaciteit van de aanvrager om zelf de kosten te betalen. Sinds de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat deze bepaling enkel ziet op het vragen van een eigen bijdrage of het verlangen van een eigen aandeel, is duidelijk dat het hier niet gaat om het mogen hanteren van een (algemeen geldende) inkomensgrens. Naar aanleiding hiervan wordt bij alle door het college verstrekte voorzieningen een eigen bijdrage berekend over de volledige kostprijs van de voorziening. Hierop bestaan echter twee uitzonderingen. Geen eigen bijdrage wordt gevraagd als de individuele voorziening wordt verstrekt ten behoeve van een persoon onder de 18 jaar en ook niet indien de te verstrekken voorziening een rolstoel betreft.

     

    Wanneer er geen oplossing voor handen is, kan de burger zich melden bij het informatiepunt Wmo van de gemeente. Voordat het tot een aanvraag komt, vindt eerst een gesprek plaats waarin de vraag c.q. het probleem verhelderd wordt. Tijdens dat gesprek wordt besproken welke resultaten behaald moeten worden. Het gesprek mondt vervolgens uit in een verslag. Dit verslag biedt de basis voor het al dan niet indienen van een aanvraag.

     

    De resultaatsgebieden (als uitwerking van de compensatieplicht) zijn als volgt:

    1. Een schoon en leefbaar huis.

    2. Wonen in een geschikt huis.

    3. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften.

    4. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

    5. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

    6. Verplaatsen in en om de woning.

    7. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

    8. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten.

     

    Naar aanleiding van het gesprek wordt gezocht naar oplossingen die daar in die specifieke situatie een bijdrage aan kunnen leveren (individueel maatwerk) en wie voor welke oplossingen gaat zorgen. Dat kan resulteren in het gebruik maken van eigen mogelijkheden of mogelijkheden uit de omgeving, een algemeen gebruikelijke, een algemene of een voorliggende voorziening, maar zo nodig ook in compensatie via de Wmo met een individuele voorziening. In de uitvoering van de Wmo gaat het niet langer om het recht op een specifieke voorziening dat iemand heeft, maar om het resultaat dat bereikt moet worden om iemand die beperkingen heeft te compenseren.

     

    De beleidsregels hebben dezelfde opbouw als de verordening. Per resultaatsgebied volgt een afwegingskader om tot een juiste beslissing te komen.

     

    HOOFDSTUK 1. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

    Resultaat 1: Een schoon en leefbaar huis

     

    Inleiding

    Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overig schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

    Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

     

    Afwegingskader

  • -

    Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief de berging, schoon en leefbaar te houden.

     

  • -

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

     

  • -

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

     

  • -

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Vanaf 18 jaar wordt iedereen verondersteld een meerpersoonshuishouden te kunnen draaien. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven dagen en nachten zullen de niet uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (bijvoorbeeld het regelmatig opruimen van gemorste vloeistoffen en etenswaren) zal dat direct moeten gebeuren. Hiervoor zal dan, ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg, geïndiceerd worden (gebaseerd op het aantal benodigde uren).

     

  • -

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de CRvB als niet-onredelijk aangemerkt.

     

  • -

    De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een PGB. De huishoudelijke hulp kent het college toe in uren. Het bedrag voor het persoonsgebonden budget wordt gebaseerd op het feitelijk aantal uren dat geïndiceerd is om het resultaat te bereiken, vermenigvuldigd met het PGB-tarief. Er zijn twee tarieven vastgesteld: één tarief voor uitvoering door een erkende zorgaanbieder en één tarief voor uitvoering door een niet erkende zorgaanbieder.

     

  • -

    Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Er kan een indicatie worden gesteld voor 6 weken ondersteuning voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

     

    Resultaat 2: Wonen in een geschikt huis

     

    Inleiding

    In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

     

    Afwegingskader

  • -

    Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de voorzienbare ontwikkeling van die beperkingen. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

     

  • -

    Het college beoordeelt of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

     

  • -

    Bij de woningsanering gaat het om het compenseren van beperkingen als gevolg van allergene factoren die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen. Bij de vraag voor een woningsanering zal er eerst beoordeeld moeten worden of het voor de aanvrager mogelijk is om zelf de woning te saneren uit eigen middelen.

     

  • -

    Er wordt geen voorziening toegekend voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen. Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de toepassing van asbest en spaanplaat of het voorkomen van vocht en tocht in de woning.

     

  • -

    Een woonvoorziening wordt niet verstrekt aan de volgende woonruimten:

  • -

    hotels/pensions

  • -

    trekkerswoonwagens

  • -

    toer- en stacaravans

  • -

    kloosters

  • -

    tweede woningen

  • -

    vakantiewoningen

  • -

    recreatiewoningen

  • -

    gehuurde kamers

  • -

    specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • -

    Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, en de verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Indien verhuizen niet kan leiden tot het te bereiken resultaat zal men daarna kijken of het plaatsen van een losse woonunit de goedkoopst compenserende oplossing is. Onder een losse woonunit wordt een verplaatsbare unit verstaan die tijdelijk kan worden ingezet. Zo'n unit kan bestaan uit een extra woonkamer of een complete slaapkamer met natte cel in de vorm van een soort porto cabine. Maar een unit kan ook alleen een natte cel zijn die aan een tuindeur of keukendeur wordt gekoppeld. Het plaatsen van een woonunit heeft de voorkeur boven het aanpassen van een woning of het realiseren van een aanbouw, als deze voorziening sneller te realiseren is als een aanpassing of een aanbouw of als de losse woonunit herverstrekbaar is.

     

  • -

    Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de benodigde vergunningen. Hierbij is van belang dat het college rekening houdt met het doel van de losse woonunit en het verwachte aantal zorgjaren.

     

  • -

    Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

     

  • -

    Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

     

  • -

    Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

     

  • -

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee minimaal twee offertes worden opgevraagd. Ook worden bij grotere bouwkundige aanpassingen afspraken gemaakt over terugbetaling van een deel van de meeropbrengst van de woning na verkoop mocht zich dat voordoen. Daarbij zal na 1 jaar 90% van de meeropbrengst, na 2 jaar 80% enz. aan de gemeente worden terugbetaald. Zie hiervoor ook het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Opsterland 2013.

     

  • -

    Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

     

  • -

    Een bouwkundige aanpassing wordt, indien de aanvrager in formele zin eigenaar of mede-eigenaar is van de woning, aan de aanvrager verstrekt in de vorm van een PGB (ten hoogte van de goedkoopst compenserende oplossing) of een financiële tegemoetkoming (ten hoogte van een deel van de goedkoopst compenserende oplossing, oftewel een forfaitair of gemaximeerd bedrag), ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo. Indien de aanvrager geen eigenaar is wordt de bouwkundige aanpassing aan de aanvrager in natura verstrekt. De financiële afwikkeling en betaling van de bouwkundige woningaanpassing zal dan plaatsvinden met de eigenaar van de woning.

     

  • -

    Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als PGB worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

     

  • -

    Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

     

  • -

    Bij een vraag om een voorziening om het bezoeken van de woning (niet zijnde het hoofdverblijf van belanghebbende) mogelijk te maken moet afgewogen worden of de woning regelmatig wordt bezocht (wekelijks of tweewekelijks). Het bezoekbaar maken van een woning wordt veelal slechts eenmaal vergoed. Onder bezoekbaar maken van een woning wordt minimaal verstaan dat de belanghebbende de woonruimte kan bereiken en de woonkamer en één toilet kan gebruiken. Voor het bezoekbaar maken van de woning zal veelal de woning moeten worden aangepast, maar voorzieningen kunnen ook in natura worden verstrekt (bijvoorbeeld een toiletverhoger).

     

  • -

    Bij de vraag om een uitraasruimte zal het werkdocument uitraasruimte worden gehanteerd (zie bijlage 4).

     

  • -

    Het kan noodzakelijk zijn om extra grond te verwerven ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek. Het aantal m2 dat voor vergoeding in aanmerking komt is gemaximeerd (zie bijlage 3).

     

    Resultaat 3: Goederen voor primaire levensbehoeften

     

    Inleiding

    In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

    Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

    Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

     

    Afwegingskader

  • -

    Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

     

  • -

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant- en klaar maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.

     

  • -

    Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

     

  • -

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht boodschappen te doen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die – ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid zal naar concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdrage leveren door het doen van kleine boodschappen. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld het doen van de boodschappen volledig over te nemen. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan de taken over te nemen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Het doen van de boodschappen is echter uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd worden.

     

  • -

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

     

  • -

    Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

     

  • -

    De maximale normtijden voor het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften zijn de normen zoals vermeld in bijlage 1, tenzij de feitelijke situatie tot een ander resultaat leidt.

     

  • -

    Deze normen worden uitgedrukt in uren en minuten per week.

     

    Resultaat 4: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

     

    Inleiding

    De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

     

    Afwegingskader

  • -

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een was- en strijkservice als dat in de lijn ligt.

  • -

    Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.

  • -

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld een meerpersoonshuishouden te kunnen runnen. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven dagen en nachten zullen de niet uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

     

  • -

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

     

  • -

    De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.

     

  • -

    Wat betreft het strijken worden geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

     

     

    Resultaat 5: Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

     

    Inleiding

    De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang et cetera), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

    De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

     

    Afwegingskader

  • -

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voor-, tussen - en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

     

  • -

    Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof, vakantieverlof en/of zorgverlof. En de vraag of er een huisgenoot is die verondersteld kan worden zorg voor kinderen over te nemen.

     

  • -

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

     

  • -

    Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.

     

  • -

    Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

     

  • -

    Als de ouder in een éénoudergezin uitvalt, of als beide ouders beperkingen ondervinden in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt eerst nagegaan wat mantelzorg, vrijwilligers, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen. Oppas en opvang van gezonde kinderen zijn in principe geen Wmo-zorg, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden. Wel is een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen. Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk. Als de gespreksvoerder concludeert dat de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig zijn, niet toepasbaar zijn of uitgeput zijn, is ondersteuning mogelijk. De ondersteuning is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Een indicatie voor ondersteuning is mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden). In deze periode moet een eigen oplossing worden gevonden.

     

    Resultaat 6: Verplaatsen in en om de woning

     

    Inleiding

    Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg vertaald in ‘de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik’. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik had eigenlijk geen plaats.

     

    Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

     

    De beschrijving in dit resultaat gaat uit van een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

     

    Afwegingskader

  • -

    Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

     

  • -

    Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat, maar onder resultaat 8. Deze rolstoelen zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool of een voorliggende voorziening in de vorm van een leenrolstoel via de AWBZ.

     

  • -

    Er wordt geen rolstoel op grond van de Wmo verstrekt indien belanghebbende in aanmerking komt voor verblijf en behandeling geleverd door dezelfde instelling. De rolstoel wordt dan op grond van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ aan belanghebbende verstrekt. Dit is een voorliggende voorziening op grond van artikel 2 Wmo.

     

  • -

    De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

     

  • -

    Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en/of ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

     

  • -

    Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een PGB.

     

  • -

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

     

    Resultaat 7: Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

     

    Inleiding

    Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal tot 30 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

    Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een PGB beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

    Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

    Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

     

    Afwegingskader

  • -

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke, die algemeen gebruikelijk zijn.

     

  • -

    Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende uit bestaat.

     

  • -

    Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon ingevuld moet worden met individuele voorziening. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

     

  • -

    Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient volgens jurisprudentie een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

     

  • -

    Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

     

  • -

    Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een PGB.

     

  • -

    Bij een PGB is de voorziening die de aanvrager als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

     

  • -

    Om het resultaat te bereiken kan een persoon met beperkingen voor een aanpassing van een auto in aanmerking komen indien deze persoon aantoonbare beperkingen heeft met het gebruik en/of het bereiken van het openbaar vervoer, het gebruik van een algemene of individuele vervoersvoorziening geen adequate oplossing biedt of niet beschikbaar is en het gebruik van een collectieve vervoersvoorziening niet mogelijk is. Het toekennen van een autoaanpassing is gebaseerd op basis van de goedkoopst compenserende oplossing, te beoordelen aan de hand van één of meer offertes, waarbij de auto nog een technische levensduur heeft van tenminste 5 jaar. Het kan voorkomen dat er in verband met de autoaanpassing een andere auto aangeschaft moet worden. Een auto wordt in principe beschouwd als algemeen gebruikelijk. In sommige gevallen volstaat een standaardauto echter niet, waardoor er sprake kan zijn van meerkosten. In een aantal situaties kunnen deze meerkosten op grond van de Wmo vergoed worden. De eventuele meerkosten worden vastgesteld op het verschil tussen de kosten van de goedkoopst adequate auto volgens het programma van eisen en het totaal van de waarde van de referentieauto en de opbrengst van de inruil van de “oude” auto. De referentieauto is volgens het Besluit Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen een standaardtype auto met standaardfaciliteiten.

     

    Resultaat 8: De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te

    nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

     

    Inleiding

    Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

     

    Afwegingskader

  • -

    Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

     

  • -

    Als het gaat om een vervoersprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

     

    • Zoals eerder aangegeven valt de rolstoel voor incidenteel gebruik niet onder resultaat 6. De rolstoel voor incidenteel gebruik is namelijk bedoeld voor verplaatsingen tijdens bijvoorbeeld uitstapjes. De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt hier vermeld, omdat de rolstoel het mede mogelijk maakt om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten. Deze rolstoel kan als algemene voorziening worden verstrekt, in de vorm van een rolstoelpool. Daarnaast is de leenrolstoel via de AWBZ een voorliggende voorziening.

     

    • Bij een aanvraag voor een sportvoorziening in het kader van de Wmo moet er sprake zijn van een voorziening voor deelname aan sportieve activiteiten in het maatschappelijk leven. De sportvoorziening moet gezien worden als een manier om het zelfstandig functioneren en de deelname aan het maatschappelijk verkeer van personen met beperkingen te bevorderen. Het college zal zich bij elke vraag voor een sportvoorziening een oordeel moeten vormen of de gevraagde sportvoorziening hieraan daadwerkelijk een bijdrage kan leveren.

     

    • Het college heeft geen compensatieplicht voor topsportvoorzieningen. Belanghebbenden die speciale sportvoorzieningen nodig hebben om sport op topniveau te bedrijven, dienen uit eigen middelen, fondsenwerving of door middel van sponsoring de financiën bijeen te brengen. Dit laat onverlet dat een topsporter eventueel wel in aanmerking kan komen voor een "normale" sportvoorziening, die voldoende geschikt is om sport te kunnen beoefenen op een lager niveau.

     

    Hoofdstuk 2. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel

     

    Inleiding

    Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

    “Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

     

    Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden, het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.

    De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. Met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.

    De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen.

    De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:

    ‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.

     

    Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.

     

    Een persoonsgebonden budget is een bedrag dat wordt verstrekt als er een verstrekking plaatsvindt ten hoogte van het goedkoopst compenserende voorziening, het is een alternatief voor een voorziening in natura.

     

    Bij een financiële tegemoetkoming wordt een bedrag verstrekt waarmee tegemoet wordt gekomen in (een deel van) de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening. Te denken valt aan bijvoorbeeld een auto- of taxikostenvergoeding, woningsaneringen of een verhuiskostenvergoeding. De financiële tegemoetkoming wordt dan ook wel een forfaitaire of gemaximeerde financiële tegemoetkoming genoemd; het is een bedrag dat los staat van de werkelijke kosten. Het is dus geen kostendekkend bedrag. Bij een financiële tegemoetkoming kan rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het klanttarief van het collectief vervoer.

     

    Bij een bouwkundige woningaanpassing kan gesproken worden van een toekenning van een persoonsgebonden budget (ten hoogte van de goedkoopst compenserende oplossing) of financiële tegemoetkoming (ten hoogte van een gedeeltelijk compenserende oplossing), als de aanvrager ook de eigenaar of mede-eigenaar van de woning is. Indien de aanvrager geen eigenaar of mede-eigenaar is, wordt de voorziening in natura uitbetaald aan aanvrager. De financiële afhandeling wordt dan geregeld met de eigenaar van de woning.

     

    Bij een persoonsgebonden budget en een voorziening in natura kan, afhankelijk van het inkomen van de aanvrager, een eigen bijdrage worden geheven. Ook een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee maar in die situatie wordt de bijdrage van de aanvrager een eigen aandeel genoemd.

     

    Afwegingskader

    Het college verstrekt een voorziening om het gewenste resultaat te bereiken. Toekenning van een voorziening vindt plaats bij beschikking. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder de verstrekking plaatsvindt en de vorm waarin: in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming.

     

    1. De voorziening in natura

  • -

    Bij een voorziening in natura wordt een eigen bijdrage gevraagd. Er geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien de berekening en inning door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) in Den Haag wordt uitgevoerd.

     

    2. Een persoonsgebonden budget

  • -

    Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Er kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, met uitzondering van de rolstoel.

     

  • -

    In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft in artikel 4 van het besluit uitzonderingen vastgesteld. De CRvB heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

     

  • -

    Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. Het college heeft hierover besloten dat dan geen PGB wordt toegekend. Of er andere redenen zijn waarom het toekennen van een persoonsgebonden budget geweigerd kan worden is nog niet helder. De CRvB heeft zich hierover nog niet uitgelaten.

     

  • -

    Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

     

  • -

    Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en kan worden aangepast aan het uurtarief dat lokaal gangbaar is voor huishoudelijke werkzaamheden. Het bedrag zal tenminste het minimumloonbedrag moeten zijn en wordt vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

     

  • -

    Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud, de reparaties, de verzekering en keuring van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd.

     

    Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura.

     

    Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt.

    Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot.

     

  • -

    Bij aanschaf van een voorziening met een PGB wordt van de PGB-houder verwacht dat een voorziening wordt aangeschaft die van zodanige kwaliteit is dat er gedurende de looptijd van de verstrekking het te bereiken resultaat behaald kan blijven worden.

     

  • -

    Het college neemt in de beschikking ook op dat een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat de eigen bijdrage en eigen aandeel vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

     

  • -

    Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld. Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Om de betaling overzichtelijk te houden is het mogelijk dit persoonsgebonden budget per kwartaal of per half jaar beschikbaar te stellen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat bij betaling over lange perioden uitsluitend betaling achteraf problemen kan opleveren. Betaling per voorschot, of aan het begin van de periode, ligt dan voor de hand.

     

  • -

    De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Via een halfjaarlijkse of jaarlijkse steekproef bepaalt het college bij welke budgethouders deze stukken worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het is verstrekt. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan. Voor een goede controle is vereist dat te allen tijde betaling plaatsvindt via de bank.

     

  • -

    De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het CAK. Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2010 doet men aangifte over 2009, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2008 in 2010 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een PGB voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

     

    3. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel

    Bij een financiële tegemoetkoming wordt een bedrag verstrekt waarmee tegemoet wordt gekomen in (een deel van) de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening. Er kunnen individuele afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en aanvrager dat slechts een deel van de goedkoopst compenserende voorziening wordt verstrekt. Dit alles kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

     

    Hoofdstuk 3. Mantelzorg

     

    Inleiding

    Mantelzorgondersteuning is een verzamelterm voor voorzieningen en diensten die de draagkracht van mantelzorgers vergroten of de draaglast verlichten. Vanuit verschillende prestatievelden binnen de Wmo is aandacht voor ondersteuning van de mantelzorger. Zo is het steunpunt mantelzorg opgezet, waar mantelzorgers voor informatie en advies terecht kunnen. Belangenvereniging Mezzo omschrijft mantelzorg als volgt:

    “Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie”.

    De mantelzorger kan overbelast of dreigend overbelast raken door de aard en omvang van de beperkingen van het familielid/vriend die de mantelzorg ontvangt. Ook komt het voor dat de zorg gelijk blijft, maar de belastbaarheid van de mantelzorger afneemt. Een respijtvoorziening ondersteunt de mantelzorger, waardoor hij de zorg op een acceptabele manier kan blijven uitvoeren.

     

    Afwegingskader

    • Bij het beoordelen of een individuele voorziening (respijtvoorziening) noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger zal, tijdens het gesprek, het gehele cliëntsysteem (inclusief dat van de mantelzorger) bekeken moeten worden. Er zal daarbij aandacht zijn voor de belasting en belastbaarheid van de mantelzorger. Uitgangpunt is dat de beperkingen van de belanghebbende (en dus niet de mantelzorger) zo adequaat mogelijk gecompenseerd worden (al dan niet door een voorziening vanuit de Wmo). Hierbij zal worden gekeken naar oplossingen voor de korte en langere termijn.

     

    • Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren. Mantelzorg speelt hierin vaak een centrale rol. Door het wegvallen van de mantelzorg kan een gezinssysteem uit elkaar vallen. Een goede afweging en maatwerk zijn in deze gezinssituaties noodzakelijk om tot het arrangement te komen dat leidt tot een adequate ondersteuning van de gezinssituatie.

     

    • Bij een aanvraag voor een mantelzorgwoning (1) gaat het college uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij geldt het volgende uitgangspunt: de uitgaven die de mantelzorger had aan het wonen in hun eigen woning, voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz.. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen.

     

    • Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

     

    • In geval van dreigende overbelasting kan een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet, als het een PGB betreft, door de mantelzorger worden ingevuld. Het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

     

    • Met de positie van mantelzorgers kan voorts rekening worden gehouden bij het bepalen van de voorziening die noodzakelijk is om de belanghebbende lokaal te verplaatsen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden. Ook kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te moeten grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

     

    (1) Een mantelzorgwoning en een mantelzorgchalet zijn aangepaste kant-en-klare woningen die in bijvoorbeeld de achtertuin van de belanghebbende worden geplaatst. De woningen zijn snel te plaatsen en kunnen ook weer weggehaald worden als de mantelzorg niet meer nodig is.

     

     

    Hoofdstuk 4. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

     

    Beperkingen

    In artikel 25 van de verordening worden de algemene beperkingen en toetsingscriteria aangegeven welke gelden bij het verstrekken van Wmo voorzieningen.

     

    Langdurig noodzakelijk

    Ten eerste geldt op grond van artikel 25 lid 1 sub a dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, tenzij het kortdurende hulp bij het huishouden betreft. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat de belanghebbende langdurig aangewezen moet zijn op de voorziening om daarmee het gewenste resultaat te bereiken. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl redelijkerwijs verwacht kan worden dat deze beperkingen van voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van de Verordening in aanmerking komt. Een uitzondering hierop kan gelden bij de voorziening hulp bij het huishouden. Deze voorziening zou immers ook in tijdelijke situaties kunnen worden toegekend, bijvoorbeeld in een kortdurende situatie na ontslag uit het ziekenhuis.

     

    Goedkoopst compenserend

    Artikel 25 lid 1 sub b vermeldt dat de voorziening als goedkoopst compenserend aangemerkt moet kunnen worden. Het begrip goedkoopst compenserend geeft weer dat een voorziening ten eerste compenserend moet zijn. Met het begrip compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven toereikend. Doorgaans is sprake van meerdere compenserende voorzieningen. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij nodig zijn om de voorziening compenserend te maken, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De toevoeging goedkoopst is relevant om te kunnen motiveren waarom de specifieke voorziening wordt verstrekt, en niet een duurdere.

     

    Algemeen gebruikelijk

    Artikel 25 lid 2 onder a bepaalt dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de aanvrager. Waar de grens ligt tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat niet, wordt bepaald door algemeen maatschappelijke normen. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB is een voorziening algemeen gebruikelijk indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1.

    De voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld.

  • 2.

    De voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar.

  • 3.

    De voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

     

    Wegens individuele omstandigheden kan een voorziening die in beginsel als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd toch niet als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om:

  • 1.

    Een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen.

  • 2.

    De aanvrager heeft een inkomen, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem of haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

     

    Niet woonachtig in Opsterland

    De belanghebbende moet inwoner zijn van Opsterland.

     

    Kosten vooraf gemaakt

    Geen voorziening wordt verstrekt als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager. Wie een voorziening aanschaft en daarna aanvraagt loopt de kans op een afwijzing. Uit de jurisprudentie van de CRvB volgt dat deze regel niet zonder meer mag worden toegepast. De CRvB gaat er vanuit dat de regel is bedoeld om controle achteraf mogelijk te maken.

     

    Voorziening reeds eerder verstrekt en de normale afschrijvingstermijn niet verstreken

    Als al eerder een voorziening is verstrekt mag de afschrijvingsduur daarvan niet verstreken zijn. Er is een uitzondering gemaakt voor situaties waar de voorziening verloren is gegaan zonder dat de persoon met beperkingen daar schuld aan heeft. Bijvoorbeeld een ongeluk met schade aan de voorziening en waarbij de dader anoniem blijft, zodat de kosten niet kunnen worden verhaald. De aanvraag wordt geweigerd als het gaat om een voorziening die reeds eerder is verstrekt, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat de voorziening verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid.

     

    Aard gebruikte materialen

    Geen voorziening wordt verstrekt voor zover de problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen. Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de toepassing van asbest en spaanplaat of het voorkomen van vocht en tocht in de woning.

     

    Advisering

    Bij toekenning van voorzieningen op grond van eerdere regelgeving was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend bij het recht op een voorziening. Uit de jurisprudentie van de CRvB blijkt dat ook binnen de Wmo de medische noodzaak aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit betekent dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang blijft. Omdat het bij de Wmo ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

     

    Criteria:

    Lid 1 sub a van artikel 26 van de verordening vermeldt dat het mogelijk is om belanghebbenden en/of diens huisgenoten op te roepen en vragen te stellen over de situatie van belanghebbende. Dit is van belang voor een zorgvuldige voorbereiding op het te nemen besluit. Ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag kan de aanvrager opgeroepen worden en kan hij ondervraagd en/of onderzocht worden.

     

    Lid 1 sub b van artikel 26 biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de noodzaak vastgesteld kan worden.

     

    In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente advies. De eerste situatie betreft een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college. Het belang van deze regel is dat voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin geobjectiveerd is vastgesteld wat met de aanvrager medisch aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen van waaruit op een verantwoorde wijze compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om advies te vragen. Dat zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een advies gevraagd.

     

    Op grond van lid 3 van dit artikel moet belanghebbende die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen. Het betreft gegevens, zoals gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie.

     

    Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens – na hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld binnen een door het college gestelde termijn - te verstrekken, dan wordt volgens artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht de aanvraag buiten behandeling gelaten.

     

    Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan - zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

     

    Lid 4 bepaalt dat bij de medische advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst (2). Van de zeer uitgebreide ICF (3) zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

    (2) Uit Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie, blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, zie http://www.rivm.nl/who-fic/in/ICFwebuitgave.pdf

    (3) http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm

     

    Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

     

    Bezwaar

  • -

    Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan via de normale gemeentelijke bezwaarprocedure.

     

  • -

    De gemeente streeft er naar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Mochten er aanvullende argumenten aan de orde komen of onjuistheden geconstateerd worden, dan kan dat tijdig hersteld worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking geeft het college, bijvoorbeeld door de beschikking langs te brengen en uitleg te geven een extra contactmoment. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken.

     

    Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van burgemeester en wethouders van 18 december 2012.

     

    Burgemeester en wethouders voornoemd,

    de secretaris, de burgemeester,

     

     

     

     

    Koen van Veen Francisca Ravestein

     

     

     

    Bijlage 1: Hulp bij het huishouden

     

    Bij de hulp bij het huishouden worden twee categorieën onderscheiden:

     

     

    De twee te onderscheiden categorieën hulp bij het huishouden nemen in zwaarte toe en er is sprake van overlappende activiteitengroepen. De genoemde werkzaamheden betreffen een indicatie en geen limitatieve opsomming.

     

    Categorie HH-1:

    Licht huishoudelijk werk

    Zwaar huishoudelijk werk

    Verzorging kleding/linnengoed

    Boodschappen doen

    Broodmaaltijden bereiden

    Warme maaltijden bereiden

     

    Categorie HH-2:

    (Dagelijkse) organisatie van het huishouden

    Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijden

    Anderen helpen met de zelfverzorging

    Aandacht voor hygiëne in huis

    Advies en hulp bij kopen van levensmiddelen

    Instructie en voorlichting gericht op het huishouden

    Het stimuleren bij (deels) zelf activiteiten uitvoeren

     

    Normtijden (maximale tijden)

    Licht huishoudelijk werk, kamers opruimen.

    Hieronder vallen de volgende activiteiten:

    Afwassen, vaatwasmachine in- en uitruimen, opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt van het interieur.

    Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning), bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal drie maal per week 20-30 minuten.

     

     

    Zwaar huishoudelijk werk.

    Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.

    In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren valt binnen de normtijden en hiervoor wordt geen extra tijd geïndiceerd.

     

     

    Verzorging kleding/linnengoed.

    Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen van kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen.

    Extra tijd: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, of speekselverlies 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal drie maal per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van één maal per week.

     

     

    Boodschappen doen.

    Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van de boodschappen. Dit kan een maal per week worden gedaan. Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan twee maal per week boodschappen worden toegekend. Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd. Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

     

     

     

    Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.

    Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.

    Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.

    Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar in het gezin dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend. Per dag kan het dus gaan om twee broodmaaltijden en een warme maaltijd.

     

     

    Dagelijkse organisatie van het huishouden.

    Dit zijn administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen in het kader van het voeren van een huishouding.

    Extra tijd kan worden gegeven bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

     

     

    Anderen in huis helpen met verzorging.

    Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden. Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen. Activiteiten zijn: wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten. Meer of minder kan worden geïndiceerd afhankelijk van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten. De maximale ondersteuningsperiode is 3 maanden.

     

     

    Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen.

    Hieronder vallen coördinerende taken als doelen formuleren met betrekking tot huishouding, helpen handhaven/verkrijgen van structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven van zelfredzaamheid m.b.t. budget, begeleiden ouders bij opvoeding en begeleiding van kinderen (beperkt en in combinatie met andere ondersteuning zoals AWBZ-zorg en Jeugdzorg).

     

     

    Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden.

    Hieronder vallen instructie geven in het omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie koken. Maximale periode is 6 weken. Bij communicatieproblemen kan meer tijd of langer worden geïndiceerd.

     

     

     

     

     

    BIJLAGE 3

     

    Aantal m2 waarvoor ten hoogste een voorziening kan worden verstrekt, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning. Het aantal m2 is gebaseerd op richtlijnen voor woonkeur)

     

     

    Bij sommige (Wmo)voorzieningen is meer ruimte nodig om de voorzieningen goed te kunnen gebruiken. Hiervoor kan een financiële tegemoetkoming per m2 worden verstrekt, aangegeven per voorziening:

    verrijdbare douchebrancard + 2 m2

    tillift + 1,5 m2

    tafel/bureau (voor slaap/studeerkamer) + 2 m2

    brancard/tillift + 1 m2

     

    1b. Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor voorziening in aanmerking komt bedraagt 20m2.

     

     

    BIJLAGE 4: uitraasruimte

     

    Een uitraasruimte kan worden omschreven als een verblijfsruimte waarin een belanghebbende die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Bij een uitraasruimte gaat het dus primair om een gedragsstoornis en niet om de lichamelijke functionele beperkingen van de aanvrager. Het zal bij mensen die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertonen veelal gaan om mensen met een al dan niet verstandelijke en/of lichamelijke handicap met een psychische component in de handicap die leidt tot gedragsstoornissen. Bijvoorbeeld hyperactiviteit, dwangmatig en stereotiep handelen, contactbeperkingen, stemmingsschommelingen, autisme, etc.

     

    Voor de beoordeling van de mogelijkheden van een uitraasruimte maken de Wmo consulenten gebruik van de ‘handreiking uitraasruimte” die Ir. B.F.W.M. van den Eijnde en Drs. C. Koperberg in juli 2011 hebben opgesteld.