Hoofdstuk 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- 1.
bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn
vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet
1994;
- 2.
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen
van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende
omgevingsvergunning;
- 3.
bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening.
daaronder wordt verstaan;
- 4.
college: het college van burgemeester en wethouders;
- 5.
gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de
Woningwet daaronder wordt verstaan;
- 6.
handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of
diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel
belang te dienen;
- 7.
openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of
op andere wijze toegankelijk zijn;
- 8.
openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare
manifestaties daaronder wordt verstaan;
- 9.
rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft
krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
- 10.
weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de
Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.
Artikel 1:2 Beslistermijn
- 1.
Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een
vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van
ontvangst van de aanvraag.
- 2.
Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken
verlengen.
- 3.
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist
wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel
2:10, vierde lid.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
- 1.
Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt
ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de
aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het
bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
- 2.
Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen,
vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde
termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
- 1.
Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en
beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen
strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen
in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
- 2.
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is
verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na
te komen.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens
deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of
gewijzigd:
- a.
indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige
gegevens zijn verstrekt;
- b.
indien op grond van een verandering van de omstandigheden of
inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of
vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege
het belang of de belangen ter bescherming waarvan de
vergunning of ontheffing is vereist;
- c.
indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden
voorschriften en beperkingen niet zijn of worden
nagekomen;
- d.
indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt
gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het
ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke
termijn;
- e.
indien de houder dit verzoekt.
Artikel 1:7 Termijnen
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij
de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de
vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het
bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
- a.
- b.
- c.
- d.
de bescherming van het milieu.
Afdeling 2 BETOGING
Artikel 2:2 Optochten
[gereserveerd]
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
- 1.
Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te
houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48
uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de
burgemeester.
- 2.
De kennisgeving bevat:
- a.
naam en adres van degene die de betoging houdt;
- b.
het doel van de betoging;
- c.
de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip
van aanvang en van beëindiging;
- d.
de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de
plaats van beëindiging;
- e.
voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;
- f.
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om
een regelmatig verloop te bevorderen.
- 3.
Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het
tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
- 4.
Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een
vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen
erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur
op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.
- 5.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste
lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in
behandeling nemen.
Artikel 2:4 Afwijking termijn
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Afdeling 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
[gereserveerd]
Artikel 2:8 Dienstverlening
[gereserveerd]
Artikel 2:9 Straatartiest e.d.
- 1.
Het is verboden zonder ontheffing ten behoeve van publiek als
straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op
te treden.
- 2.
De burgemeester kan ontheffing weigeren in het belang van:
- 1.
- 2.
het voorkomen of beperken van overlast;
- 3.
de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of
goederen;
- 4.
de zedelijkheid of gezondheid.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) van toepassing.
Afdeling 5 BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de
publieke functie ervan
- 1.
Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan
overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
- a.
het gebruik schade toebrengt of kan brengen aan de weg, de
bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan
wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of
onderhoud van de weg;
- b.
het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van
welstand.
- 2.
Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en
leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen,
uitstallingen en reclameborden.
- 3.
Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het
eerste lid gestelde verbod.
- 4.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in
het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit
betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 5.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24
- b.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17
- c.
overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling
een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
- 6.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties
waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken,
artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of de Provinciale
wegenverordening.
- 7.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig)
beslissen niet van toepassing.
Artikel 2:11 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen
van een weg
Vervallen
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te
brengen in een bestaande uitweg naar de weg:
- a.
indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de
weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar
de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het
college, onder indiening van een situatieschets van de
gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;
- b.
indien het college het maken of veranderen van de uitweg
heeft verboden.
- 2.
Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:
- a.
indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt
gebracht;
- b.
indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare
parkeerplaats;
- c.
indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze
wordt aangetast;
- d.
indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al
door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van
deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare
parkeerplaats of het openbaar groen.
- 3.
De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier
weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste
uitweg wordt verboden.
- 4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal
wegenreglement.
Artikel 2:12a Openbare veiligheid
Het is verboden nabij, op of over openbare brandkranen, brandputten of
andere waterwinplaatsen van de brandweer zodanige voorwerpen te plaatsen
of geplaatst te hebben, dat de brandweer in het onmiddellijke gebruik
daarvan belemmerd kan worden;
Afdeling 6 VEILIGHEID OP DE WEG
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
Vervallen
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
Vervallen
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben
op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt
belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar
ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk,
rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een
openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te
dekken.
Artikel 2:17 Kelderingangen
Vervallen
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
- 1.
Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel
in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan
gedurende een door de burgemeester aangewezen periode.
- 2.
Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in
duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan,
voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende
voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
- 3.
Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover
in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429,
aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover
het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
- 1.
Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of
(brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze
prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen
aan te brengen of te hebben han¬gen lager dan 2,2 meter boven dat
gedeelte van de weg.
- 2.
Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of
andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de
uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een
afscheiding zijn aangebracht.
- 3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen
artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
- 4.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de
Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Vervallen
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Vervallen
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
- 1.
Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van
voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse
hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere
objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee
meter te plaatsen of te hebben.
- 2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing
verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse
hoogspanningslijn dat toelaat.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die
deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig)
beslissen niet van toepassing.
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
Vervallen
Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten
ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden
geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie
worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt
in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café,
cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder
een openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit
bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;
- b.
terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting
liggend deel van de openbare inrichting waar sta- of
zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding
dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe
consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
- c.
Een Toeristenpoort is een aan toeristisch-recreatieve route
gelegen transferium waar parkeerruimte, informatie over de
omgeving en sanitaire voorzieningen worden aangeboden en waar
kleinschalige, overwegend dagrecreatieve, activiteiten worden
ontplooid over het Oirschotse toeristisch-recreatieve product.
Ondergeschikte horeca* maakt deel van uit van de activiteit als
Toeristenpoort en vind plaats binnen vergunde lokaliteiten en
terrassen zoals beschreven in het Bestemmingsplan Buitengebied
Oirschot 2010. Een Toeristenpoort is aangeduid in het
Bestemmingsplan Buitengebied Oirschot 2010 met de specifieke
aanduiding SR-TP.
*de ondergeschikte horeca geld niet voor bestemmingen met een Horeca of
Recreatieve hoofdfunctie in het bestemmingsplan Buitengebied Oirschot
2010. Bij deze bestemmingen blijft de hoofdfunctie leidend voor
handhaving op sluitingstijd en verlening van ontheffingen.
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
(gereserveerd)
Artikel 2:29 Sluitingstijd
- 1.
Het is de exploitant verboden zijn openbare inrichting voor
bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te
laten verblijven:
- 1.
op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur,
en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur;
- 2.
op vrijdag na Hemelvaart tussen 02.00 en 06.00 uur;
- 3.
op Koninginnedag 30 april tussen 03.00 en 06.00 uur en op de
dag na de viering van Koninginnedag tussen 02.00 en 06.00
uur;
- 4.
op carnavals zaterdag, zondag, maandag en- dinsdag tussen
03.00 en 06.00 uur;
- 5.
op de dagen waarop in Oirschot, Spoordonk, Middelbeers en
Oostelbeers de kermis plaatsvindt in deze gebieden tussen
03.00 uur en 06.00 uur;
- 6.
tijdens de evenementen “Zinderend Oirschot” en het Country-
en Westernfestival in Oirschot op zondag tussen 03.00 en
06.00 uur en op maandag tussen 02.00 en 06.00 uur;
Op nieuwjaarsdag geldt géén sluitingstijd.
- 2.
Het is de houder van een openbare inrichting die uitsluitend of in
hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of instellingen of bij
organisaties of instellingen met een sociaal of cultureel doel,
verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en daar bezoekers toe
te laten of te laten verblijven van 24.00 uur tot 06.00 uur.
- 3.
Het is de houder van een Toeristenpoort verboden dit voor bezoekers
geopend te hebben en daar bezoekers toe te laten of te laten
verblijven van 19.00 uur tot 09.00 uur.
- 4.
Het is de houder van een openbare inrichting die uitsluitend of in
hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of –instellingen
verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers
toe te laten buiten de navolgende tijden: één uur vóór, tijdens en
twee uur ná het einde van wedstrijden, trainingen en overige
activiteiten van de sportvereniging binnen het kader van de
doelstelling en tot uiterlijk 24.00 uur;
- 5.
De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere
sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare
inrichting of een daartoe behorend terras.
- 6.
Het in het eerste tot en met vierde lid bepaalde geldt niet
voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op
de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
- 7.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig)
beslissen niet van toepassing.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid,
zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden
voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de
krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of
tijdelijk sluiting bevelen.
- 2.
De burgemeester kan aan een individuele horecaondernemer maximaal 4
x per jaar een ontheffing van het sluitingsuur van maximaal 1 uur
verlenen;
- 3.
De burgemeester kan aan een houder van een toeristenpoort één maal
per maand een ontheffing van het sluitingsuur verlenen;
- 4.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de
Opiumwet.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting:
- a.
- b.
zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de
inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit
krachtens het eerste lid;
- c.
op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die
geen gebruik maken van de zitplaatsen die aanwezig zijn op het
terras.
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
- 1.
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als
bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond
van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
- 2.
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een
handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig
voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Ordeverstoring
Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw
of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet,
treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31op
als bevoegd bestuursorgaan.
Afdeling 11 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID
Artikel 2:41 Betreden woning of lokaal
Vervallen
Artikel 2:42 Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een
onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te
bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de
rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een
onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of
aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere
wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een
afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te
doen aanbrengen.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien
gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van
meningsuitingen en bekendmakingen.
- 5.
Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te
gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van
meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben
op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
- 7.
De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke
toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens
eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
- 1.
Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich
te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of
verfstof of verfgereedschap.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of
gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor
handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
- 1.
Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op een openbare plaats
te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels,
touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of
middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een
gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of
te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of
het maken van sporen te voorkomen.
- 2.
Het is verboden de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of
bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om
het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.
- 3.
De in het eerste en twee lid gestelde verboden zijn niet van
toepassing op degenen die ter plaatse en ten genoegen van een
ambtenaar van politie aannemelijk maken dat genoemde voorwerpen of
stoffen bestemd zijn of gebezigd worden voor andere handelingen dan
die welke in die leden worden genoemd.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen, speelvelden en speeltuinen e.d.
- 1.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden om zonder
ontheffing van het college zich tussen zonsonder- en zonsopgang te
bevinden in plantsoenen, groenstroken, grasperken, parken,
speelvelden, speeltuinen, speelbossen en de daaraan direct
omliggende wegen voet- en fietspaden.
- 2.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig)
beslissen niet van toepassing.
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
Vervallen
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats:
- a.
te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument,
overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid,
voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair
of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
- b.
zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of
aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen
onnodig overlast of hinder berokkent.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien
door artikel 424 , 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of
artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats binnen de bebouwde kom
alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes
en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in
artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
- b.
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder
a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de
Drank en Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
- 1.
Het is verboden:
- a.
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort of zeer
nabij een geld(pin)automaat op te houden;
- b.
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een
drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen,
appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van
gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder
redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik
bestemde ruimte van zo'n gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke
ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen
hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek
toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar
vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere
soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te
verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de
desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te
plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de
gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
- a.
dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de
gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
- b.
daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein
e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen
uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door
het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt,
kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die
publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het
terrein.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
- 1.
Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een
gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke
bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze
woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.
- 2.
Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander
optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip
bevindende persoon te bespieden.
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
[gereserveerd]
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
[gereserveerd]
Artikel 2:56 Alarminstallaties
[gereserveerd]
Artikel 2:57 Loslopende honden
- 1.
Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond verboden die
hond te laten verblijven of te laten lopen:
- a.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als
zodanig ingerichte speelplaats, speelterrein, zandbak,
speelweide, speelbos, plantsoen of op een ander openbare
plaats.
- b.
op de weg indien de hond niet is aangelijnd; of
- c.
op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband
of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder
duidelijk doet kennen.
- 2.
Het verbod in het eerste lid onder a en b is niet van toepassing op
door het college aangewezen plaatsen.
- 3.
De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van
toepassing op de eigenaar of houder van een hond:
- a.
die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of
sociale hulphond laat begeleiden; of
- b.
die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot
geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden en paarden
- 1.
De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat
die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:
- a.
binnen de bebouwde kom: op de weg;
- b.
buiten de bebouwde kom op het gedeelte van de weg dat
bestemd of mede bestemd is voor het verkeer van voetgangers
en fietsers;
- c.
op een voor het publiek toegankelijke en als zodanig
ingerichte speelplaats, speelterrein, zandbak, speelweide,
speelbossen, plantsoenen of op een ander door het college
aangewezen plaats.
- 2.
De eigenaar of houder van een aangespannen- of bereden paard is
verplicht om binnen de bebouwde kom zijn aangespannen- of bereden
paard te hebben voorzien van een zak voor het opvangen en verzameld
houden van de uitwerpselen van dit paard.
- 3.
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het gebod genoemd in het
eerste en tweede lid niet geldt.
- 4.
De eigenaar of houder van een hond is verplicht om, als hij zich met
de hond op de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats
begeeft, een deugdelijk opruimmiddel dat gezien de vorm en
constructie als zodanig is bestemd voor het verwijderen van de
uitwerpselen bij zich te dragen en dit op eerste vordering van de
met zorg voor de naleving van de bepalingen van deze verordening
belaste ambtenaar te tonen.
- 5.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste en tweede
lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van
de hond of het paard er zorg voor draagt dat de uitwerpselen
onmiddellijk worden verwijderd.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
- 1.
Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of
hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een
aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover
die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein
van een ander.
- 2.
Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de
hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van
hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
- 3.
Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de
hond voorzien te houden van een muilkorf die:
- a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van
beide stoffen;
- b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals
is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens
niet mogelijk is; en
- c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de
afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de
bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf
aanwezig zijn.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient
een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door
de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer
door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar
is.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van
overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen
buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer bij dat
aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door
het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
- c.
aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die
aanwijzing is aangegeven;
- d.
- 2.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen
binnen plaats die een krachtens het eerste lid is aangewezen,
ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste
lid.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig)
beslissen niet van toepassing
Artikel 2:61 Wilde dieren
[gereserveerd]
Artikel 2:62 Loslopend vee
De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee)
die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van die weg
is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te
zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg
niet kan bereiken.
Artikel 2:63 Duiven
Vervallen
Artikel 2:64 Bijen
Vervallen
Artikel 2:65 Bedelarij
Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk
gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepaling
Vervallen
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Vervallen
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van
Strafrecht
Vervallen
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Vervallen
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
Vervallen
Afdeling 13 Vuurwerk
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende
nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk
(Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de
verkoopdagen.
- 1.
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf
consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter
beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van
het college.
- 2.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het
college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of
overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te
gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van
toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429,
aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht
Afdeling 14 Nieuw Afdeling
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de
weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of
aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of
rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in
artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet
tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij
behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
- 1.
Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke
plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als
bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te
dienen, dan wel voorbereidingen daarvoor te verrichten of ten
behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te
hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op voorwerpen of activiteiten die
in het belang van de Volksgezondheid, in het bijzonder de preventie,
de bestrijding van drugsverslaving, van overheidswege worden
bevorderd of zijn goedgekeurd.
- 3.
Het bovenstaande verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de
Opiumwet.