Organisatie | Oirschot |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Notitie verbranden van snoeihout in het buitengebied |
Citeertitel | Notitie verbranden snoeihout in het buitengebied |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | Notitie verbranden van snoeihout in het buitengebied stookbeleid |
Deze regeling is per 28 september 2017 ingetrokken door het besluit Intrekken Notitie verbranden van snoeihout in het Buitengebied.
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-04-2004 | 28-09-2017 | Nieuw beleid | 13-04-2004 Oirschots Weekjournaal, 20-04-2004 | MSS | |
28-04-2004 | Nieuw beleid | 13-04-2004 Oirschots Weekjournaal, 20-04-2004 | MSS |
Notitie verbranden van snoeihout in het buitengebied.
Op 23 mei 2003 is het nieuwe artikel 10.2 van de Wet milieubeheer in werking getreden (Staatsblad 2003,189 en 2003, 213).
Door de wijziging van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer geldt er op dit moment een algeheel landelijk stookverbod van
afvalstoffen. Dit betekent dat de gemeente Oirschot, net als alle andere gemeenten in Nederland geen stookvergunningen
meer mag uitgeven op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV). Dat is natuurlijk erg vervelend voor
met name bewoners van het buitengebied. De gemeente heeft daarom een ontheffingenbeleid gemaakt voor het verbran-
den van snoeihout in het Buitengebied. Dit ontheffingenbeleid is gebaseerd op artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieu-
beheer. Ook artikel 5.5.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening blijft in bepaalde situaties van toepassing.
Voorheen ontheffingenbeleid op grond van de APV
Het verbod op het verbranden van afvalstoffen was tot 23 mei 2003 geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening
van de gemeente Oirschot. In artikel 5.5.1. is aangegeven dat het verboden is in de open lucht vuur aan te leggen, te
stoken of te hebben. Burgemeester en wethouders kunnen een ontheffing verlenen van dit verbod. Het verbranden van
snoeihout werd tot voorkort telefonisch gemeld, waarna er onder van te voren bekendgemaakte voorwaarden gestookt
kon worden. In onze gemeente wordt veel snoeihout verbrand. In 2003 zijn 1302 stookvergunning-en verleend, in 2002
waren dat er 1385 en in 2001 zijn 1252 stookvergunningen verleend.
Wetswijziging artikel 10.2 van de Wet milieubeheer
Het nieuwe artikel 10.2, eerste lid van de Wet milieubeheer luidt: “Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door
deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden”.
Artikel 10.63, tweede lid geeft de bevoegdheid om een ontheffing te verlenen voor het verbranden van afvalstoffen buiten
inrichtingen. Artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer zegt dat: “Burgemeester en wethouders kunnen, indien
het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2,
eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voor
zover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft”. Op grond van artikel 10.64 van de Wet milieubeheer zijn de artikelen
8.5 tot en met 8.25 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing op een ontheffing van dit verbrandings-
verbod. In artikel 8.6 van de Wet milieubeheer worden de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet be-
stuursrecht van toepassing verklaard. Dit is de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
Door de wijziging van de Wet milieubeheer kan niet meer volstaan worden met het doen van een melding. In de nieuwe
situatie is spraken van een ontheffingenstelsel in plaats van een meldingenstelsel.
In deze notitie wordt het ontheffingenbeleid voor het verbranden van snoeihout in het Buitengebied van de gemeente
Oirschot geregeld. Tevens zijn er een drietal criteria ontwikkeld om een duidelijk afwegingskader te creëren en worden
ontheffingsvoorschriften genoemd. Een van die criteria is een ontheffing te verlenen voor het verbranden van snoeihout
en niet voor het verbranden van onbehandeld of onbewerkt hout. In de praktijk blijkt dat deze term voor veel onduidelijk-
heid zorgt en diverse meningsverschillen oplevert tussen de ‘verbrander’ en de toezichthoudende instanties.
Waarvoor is een ontheffing mogelijk
De VNG en de minister hebben een terughoudend ontheffingenbeleid geadviseerd aan de gemeenten. Vreugdevuren
en ziektebestrijding hebben nooit ter discussie gestaan. Bij de kamerbehandeling van het wetsvoorstel heeft de Twee-
de Kamer uitgebreid met de minister gediscussieerd over de vraag welke afvalstoffen onder de ontheffingsbevoegdheid
komen te vallen. De minister heeft daarop geantwoord dat snoeihout, fruitsnoeihout, riet en aardappel- en aspergeloof
onder de ontheffing kunnen vallen. Hij sprak in zijn algemeen over hout dat je van bomen of struiken afhaalt om het na-
tuurlijke proces om welke reden dan ook te bevorderen. De VNG geeft aan dat het bevoegd gezag zelf invulling kan ge-
ven aan een eventueel ontheffingenbeleid. Gemeenten kunnen ook in de nieuwe wetgeving een absoluut stookverbod
In de toelichting op de wijziging van de Wet milieubeheer schrijft de minister van VROM: “ik ga ervan uit dat de gemeen-
ten, overeenkomstig het VNG-standpunt hieromtrent, terughoudend zullen zijn bij het verlenen van een ontheffing van
het verbrandingsverbod. Uitgangspunt blijft dat eerst wordt onderzocht of er hoogwaardiger verwerkingsmethoden zo-
als versnipperen of composteren, mogelijk zijn. Aan de woorden “indien het belang van de bescherming van het milieu
zich daartegen niet verzet” moet zo invulling worden gegeven dat de gemeenten alleen een ontheffing verlenen voor het
verbranden van snoeihout dat vrijkomt bij het onderhoud van cultuurlandschappen. Dit kan hetzij regelmatig kleinschalig
gebeuren, hetzij meer incidenteel bijvoorbeeld in geval van een vreugdevuur. Geen ontheffing kan worden verleend voor
het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen. Daarnaast is het noodzakelijk dat via voorschriften aan de ontheffing voorko-
men wordt dat andere afvalstoffen, zoals huishoudelijk afval, verf, olie of banden, worden meeverbrand”.
Ontheffing voor een bepaalde tijd
Volgens het ministerie van VROM moet een ontheffing op grond van artikel 10.63 voor bepaalde tijd worden verleend.
Het gaat om een ontheffing van een wettelijk verbod oftewel een uitzondering op de regel. Het verlenen van een ont-
heffing voor onbepaalde tijd verhoudt zich hiermee per definitie niet. Het zou daarmee een soort vergunningstelsel
worden. Een ontheffing moet daarom altijd voor een bepaalde tijd worden verleend. Na verloop van tijd kunnen er
bijvoorbeeld mogelijkheden komen om de betreffende afvalstoffen op een hoogwaardiger wijze te verwerken in plaats
van te verbranden. Er is sprake van een bevoegdheid van de gemeente om een ontheffing te kunnen verlenen. Er is
geen ontheffingsplicht! De gemeente Oirschot kiest voor een geldigheidsduur van de ontheffing voor een periode van
Definitie snoeihout (uit mondelinge behandeling wetsvoorstel): hout dát je van bomen of struiken haalt om het natuurlijk
proces om welke reden dan ook te bevorderen.
De gemeente kan niet voor alle burgers in de gemeente of branchegericht één ontheffing op grond van artikel 10.63,
tweede lid van de Wet milieubeheer verlenen. Een ontheffing is namelijk een uitzondering op een verbod (in dit geval
een verbrandingsverbod) in individuele situaties. Het verlenen van een ontheffing voor een grote groep van burgers
zou in feite neerkomen op een vrijstelling. Artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer biedt voor een vrijstelling
of het verlenen van één algemene ontheffing voor een groep van mensen geen ruimte. Bij de totstandkoming van
artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer heeft de toenmalige minister van VROM uitdrukkelijk aangegeven
dat, hoewel de gemeente de bevoegdheid heeft om een ontheffing te verlenen van het verbrandingsverbod, met deze
bevoegdheid terughoudend moet worden omgegaan. Het verlenen van één ontheffing aan een grote groep of een vrij-
stelling is eveneens in strijd met de terughoudendheid die volgens de wetgever in acht moet worden genomen.
In de praktijk gaat het bij het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen voornamelijk om snoeihout. Met name in
het Buitengebied is het een ingeburgerde praktijk en wordt het verbranden van snoeihout algemeen geaccepteerd.
Het snoeihout wordt verbrand in de open lucht. Er vindt in de praktijk echter ook regelmatig vervuiling plaats doordat
andere afvalstoffen worden verbrand. Veel gebruik wordt gemaakt van vloeibare brandstoffen, zoals bijvoorbeeld
benzine, petroleum of afgewerkte olie, om het vuur aan te maken. Deze vloeibare brandstoffen vormen een grote
bedreiging voor het milieu, los van de emissie van schadelijke stoffen, doordat ze ook in de bodem terechtkomen
en er daardoor bodemverontreiniging optreedt. In de praktijk blijkt dat er vaak ook andere afvalstoffen worden ver-
brand. Hierbij dient te worden gedacht aan plastic, autobanden, kabels, bouwmaterialen enz. Deze verontreiniging
met andere afvalstoffen leidt er toe dat nog meer schadelijke stoffen worden uitgestoten.
In het groenconvenant tussen de ZLTO, IVN en de gemeente in verband met het erfbeplantings-project staat het
volgende vermeld: “Onderhoudsmaatregelen ter instandhouding van ‘vrij’ groen zijn niet aan regels gebonden.
De verwerking van snoeihout kan plaatsvinden via composteren, versnippering, opslag tussen de beplanting of,
als minst milieuvriendelijke optie, verbranden. Voor dit laatste is op basis van de APV een gemeentelijke stook-
ontheffing vereist”. Mede gezien het hoge aantal deelnemers met de erfbeplantingsprojecten hebben wij gekozen
voor een ontheffingen-beleid. De gemeente Oirschot hoeft in principe geen gebruik te maken van de ontheffings-
mogelijkheid en kan besluiten om alleen de alternatieven toe te staan, zoals bijvoorbeeld het versnipperen of het
afvoeren naar de milieustraat. Gezien de huidige praktijk in Oirschot en omgeving verlenen wij in beperkte mate
ontheffingen om te grote weerstand te voorkomen.
Bodembeschermende voorschriften
In de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer kunnen voorschriften worden opgenomen over bodembescher-
mende voorzieningen en maatregelen. De grondslag van zulke voorschriften is artikel 10.63 tweede lid van de Wet
milieubeheer. In de ontheffing zelf zal een directe verwijzing naar de zorgplicht van artikel 13 van de Wet bodembe-
scherming worden opgenomen. In het commentaar van het gewijzigde artikel 5.5.1 van de model-APV is de ont-
heffing op grond van artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer nader toegelicht.
Er staat het volgende geschreven: “Verder dient in de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer te worden
verwezen naar artikel 13 van de Wet bodembescherming, waarin een algemene zorgplicht voor de bodem is op-
genomen die voor een ieder geldt. Dit houdt in dat de verbranding geen bodemverontreiniging mag veroorzaken”.
Het verbranden van snoeihout in het Buitengebied gebeurt niet onder ideale omstandigheden. Een onvolledige
verbranding door een te lage temperatuur is het gevolg, waardoor er aanzienlijk meer schadelijke stoffen ontstaan.
Het betreft NOx, SOx, CO, CO2, CH4, PAK´s, kwik en roet. Ook blijven onverbrande resten achter op de bodem.
De uitstoot van deze stoffen neemt met minimaal een factor 100 toe in vergelijking met een afvalverbrandings-
installatie (Bos, 2002 en Boonstra, 1997). Al met al draagt het verbranden van hout bij aan milieuproblemen als
verzuring (NOx en SOx), het broeikaseffect (CO, CO2 en CH4), lokale milieuhygiënische gevaren als verspeiding
van PAK´s en hindereffecten als prikkelende ogen, slijmvorming, misselijkheid en hoofdpijn (Bos 2002 en
Alternatieven voor verbranden van snoeihout
In artikel 10.4 van de Wet milieubeheer is de zogenaamde Ladder van Lansink opgenomen, waarbij gesproken
wordt over methodes van afvalverwijdering ‘in het belang van de bescherming van het milieu’. Het artikel geeft
een wettelijke voorkeursvolgorde aan voor de verwijdering van afval, waaronder ook snoeiafval valt. Deze voor-
keursvolgorde is door de minister verwerkt in het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012. Het tweede lid van
artikel 10.4 Wm stelt dat voor zover het Landelijk afvalbeheerplan niet voorziet in het onderwerp met betrekking
waartoe een bevoegdheid wordt uitgeoefend, het bestuursorgaan rechtstreeks rekening houdt met de voor-
Het verbranden van afvalstoffen staat als ultimum remedium in dit artikel vermeld. Dus eerst indien er geen
milieuvriendelijker alternatief aanwezig is, wordt het verbranden van afvalstoffen gezien als een methode van
afvalverwijdering. Als er wél een alternatief aanwezig is, welke hoger op de ladder vermeld staat, zoals het
hergebruik van afval (composteren, versnipperen) van snoeihout of het verbranden van snoeihout als brand-
stof of verbranden van afvalstoffen voor energieopwekking, dan wordt het verbranden van snoeihout in de
‘open lucht’ niet geacht een methode te zijn in het belang van de bescherming van het milieu.
Verbranden van afvalstoffen, waaronder ook snoeihout valt, is dus in principe verboden. Er zijn enkele ver-
werkingsmogelijkheden voor snoeihout zoals:
1. het versnipperen van snoeihout tot strooisel dat gebruikt wordt onder andere voor het ‘verstevigen’ en
aanduiden van paden in parken, bossen en tuinen. In het verleden is echter gebleken dat er maar een
beperkte vraag naar de houtsnippers is.
2. compostering van snoeihout; dit wordt door composteringsbedrijven omgezet tot goede kwaliteit com-
post. Het gaat dan voornamelijk om takhout dat gebruikt wordt wegens de beluchtende werking. Massieve
stammen en dergelijke worden niet geaccepteerd (AOO,2002)
3. het verbranden van snoeihout in een afvalverbrandingsinstallatie. Deze manier van verwerken levert een
beter verbrandingsproces op, waardoor minder uitstoot van schadelijke stoffen ontstaat. Ook zijn er ver-
schillende rookgaszuiveringen aan het proces gekoppeld, waardoor de emissie nog sterker vermindert
4. een nieuwe ontwikkeling die de komende jaren sterk gestimuleerd gaat worden is verwerking in een bio-
massacentrale. De rijksoverheid heeft fors ingezet op biomassa met betrekking tot het reduceren van de
broeikasgassen in het kader van het Kyoto-verdrag. De biomassacentrales in bijvoorbeeld Cuijk wil graag
schoon snoeihout ontvangen, dus zonder zwerfvuil, zand en niet chemisch vervuild (www.landschapsbeheer.nl).
5. direct bijstoken van snoeihout in elektriciteitscentrales lijkt ook een geschikt alternatief, omdat op die manier
gebruik wordt gemaakt van de energie-inhoud van het hout. Toch heeft jurisprudentie uitgewezen dat deze
verwerkingsmethodiek niet zomaar toe te passen is in verband met de wetgeving omtrent afvalstoffen.
6. In Nederland is een pilot geweest met voorvergassing van (snoei)hout, waarbij de gewonnen gassen in-
gezet worden bij een kolencentrale. Deze manier van verwerken mag wel, maar is echter nog geen stan-
7. het laten liggen van snoeihout. Er treedt dan wel verrijking van de bodem op met voedingsstoffen. Resul-
taat kan zijn dat er op termijn andere begroeiing komt.
Storten van afvalstoffen is al sinds 1996 niet meer toegestaan en wordt dan ook niet als alternatief gezien.
Het in de open lucht verbranden van snoeihout is een goedkope oplossing om van het snoeihout af te komen.
Er zijn geen kosten voor de verbrander. Wel zijn er kosten voor de gemeente voor het verlenen van de ont-
heffingen (ambtelijke uren) en het publiceren en versturen van de ontheffingen. De hoogte van deze kosten
is afhankelijk van het aantal aanvragen voor een ontheffing. Er zijn nog geen ervaringscijfers bekend. De
feitelijke kosten worden dus hier niet behandeld, omdat die erg afhankelijk zijn van de hoeveelheden, inza-
melmogelijkheden, verwerkingsmethoden, subsidies enz. Alle alternatieven voor het ontdoen van snoei-
hout kosten voor de snoeier (meer) geld en dat levert vaak veel weerstand op. Een goed financieel haal-
baar alternatief is op dit moment niet voorhanden.
Er kunnen voor het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieu-
beheer geen leges worden geheven. Artikel 10.34a van de Wet milieubeheer bepaalt namelijk: “Met be-
trekking tot beschikkingen tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing krachtens
deze wet worden geen rechten geheven”. De ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid van de
Wet milieubeheer is een beschikking tot verlening van een ontheffing krachtens de Wet milieubeheer.
Voor het verlenen van een aanvullende ontheffing op grond van artikel 5.5.1 van de Algemene Plaatselijke
Verordening van de gemeente Oirschot (uit het oogpunt van de openbare orde) kan wel leges worden
Algemene Plaatselijke Verordening
Voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen is in de eerste plaats een ontheffing nodig op grond
van artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer. Het college kan een ontheffing verlenen, indien
het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met andere woorden, het college
kan weigeren om een ontheffing te verlenen op grond van milieuhygiënische argumenten.
Met het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak openbare orde- en veiligheidsaspecten van belang.
Artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer biedt geen mogelijkheid om de vergunning te weigeren,
indien de openbare orde en veiligheid in het geding is. Bovendien kunnen de voorschriften verbonden aan
een dergelijke ontheffing ook alleen dienen ter bescherming van het milieubelang. Artikel 5.5.1. vult daarom
voor wat betreft deze aspecten de Wet milieubeheer aan. Artikel 5.5.1, tweede lid van de Algemene Plaatse-
lijke Verordening biedt de mogelijkheid om, naast de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer, een ont-
heffing te verlenen waarin de aspecten van openbare orde en veiligheid worden geregeld. Tevens wordt het
college de mogelijkheid geboden om aan deze ontheffing voorschriften ter verbinden die het belang van de
openbare orde en veiligheid beschermen. De weigeringsgronden worden genoemd in het derde lid. De
situatie is denkbaar dat er geen reden is om de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer te weigeren,
maar dat in het belang van de openbare orde of veiligheid op grond van de Algemene Plaatselijke Verorde-
ning wordt geweigerd. In dit geval mogen afvalstoffen niet buiten inrichtingen verbrand worden.
De afdelingen 3.4 en 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht zullen tot een nieuwe afdeling 3.4 worden
samengevoegd via de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In de Aanpassingswet uniforme
openbare voorbereidingsprocedure Awb, die naar verwachting binnenkort bij de Tweede Kamer zal worden
ingediend, zal artikel 10.64 van de Wet milieubeheer worden uitgebreid met een derde lid: “In afwijking van
het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een ontheffing als
bepaald in artikel 10.63 tweede lid”. De streefdatum voor de inwerkingtreding van de Wet uniforme openba-
re voorbereidingsprocedure en de Aanpassingswet openbare voorbereidingsprocedure Awb is naar ver-
wachting op 1 juli 2004. De VNG adviseert ons om bij de behandeling van de aanvraag voor een ontheffing
op grond van artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer te anticiperen op het nieuwe artikel 10.64
derde lid van de Wet milieubeheer. Dit betekent dat bij het verlenen van deze ontheffing de (huidige) uitge-
breide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.5 niet meer hoeft te worden gevolgd.
De volgende procedure voor het verlenen van een ontheffing wordt toegepast (titel 4.1 van de Algemene
1. De aanvraag wordt door middel van het aanvraagformulier ‘verbranden van snoeihout in het Buitenge
bied’ schriftelijk ingediend. Hierop moet worden aangegeven wanneer men wenst te stoken en wat
de reden is van de aanvraag (vreugdevuur, snoeihout verbranden).
2. Vervolgens wordt door de gemeente binnen 8 weken na de ontvangst van de aanvraag een besluit ge-
nomen op het verzoek en naar de aanvrager toegezonden. Aan de ontheffing worden specifieke voor-
waarden verbonden om de bescherming van milieubelangen te waarborgen. Wel wordt bij elke aan-
vraag gekeken naar de situatie en een eventueel aangepast voorwaarden-pakket opgesteld;
3. In een publicatie op de gemeentelijke pagina van een huis-aan-huiskrant worden de ontheffingen
gepubliceerd, waarna bezwaar mogelijk is op grond van de Algemene wet bestuursrecht;
4. Indien er geen bezwaren zijn ingekomen is het besluit onherroepelijk en kan de aanvrager gebruik
5. Deze schriftelijke ontheffing of een overzicht daarvan wordt op verzoek verzonden naar de brandweer,
de politie en de gemeentelijke handhavers.
De gemeente moet terughoudend zijn bij het verlenen van ontheffingen. Om die reden wordt gekozen voor
twee stookmaanden, namelijk maart en november. Door het instellen van stookperiodes kunnen de activi-
teiten worden gebundeld. In verband met de proceduretermijn zullen de aanvragen ruim van tevoren moe-
ten worden ingediend. Er is gekozen voor één aanvraagformulier voor de ontheffing van het verbrandings-
verbod. De aanvragen om ontheffing in de maand maart moeten uiterlijk 15 december worden ingediend.
De aanvragen om ontheffing in de maand november moeten uiterlijk 15 augustus worden ingediend.
Bepaalde openbare vuren, zoals het gebruik van vuurkorven en barbecues vallen buiten de reikwijdte van
het ontheffingenbeleid. Er is namelijk geen sprake van het ontdoen van afvalstoffen, maar het aanwenden
van afvalstoffen. Ook in artikel 5.5.1 van de APV staat dat het verbod niet van toepassing op de volgende
zaken: verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren, zoals terrashaarden, vuur-
korven of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de
omgeving. Bij het houden van een vreugdevuur dat wordt aangevraagd op grond van dit beleid gelden voo-
rwaarden 1, 2 en 3 van het voorschriften pakket behorende bij de ontheffing niet.
Een tweede uitzondering is er een voor aangetaste bomen. Bij de bestrijding van besmettelijke ziektes
(bijvoorbeeld bacterievuur, Phytophthora) is het noodzakelijk op korte termijn passende maatregelen te
nemen, zoals het lokaal verbranden van de zieke bomen. Om het besmettingsgevaar te verkleinen kan
ook buiten de genoemde perioden van november en maart een ontheffing worden verleend.
Een verklaring van de Plantenziektenkundige Dienst in Wageningen is dan vereist.
Belangrijk is dat er alleen ontheffingen worden verleend voor niet van derden afkomstig snoeihout.
De volgende criteria zijn ontwikkeld om een duidelijk afwegingskader te creëren.
1. Er mag alleen snoeihout worden verbrand, afkomstig van het eigen terrein en het moet op het eigen
terrein ook worden verbrand. Indien de eigenaar schriftelijk kenbaar maakt dat een huurder/pachter van
een perceel snoeihout mag verbranden op zijn terrein geldt dit criterium niet.
2. Binnen de bebouwde kom mag geen snoeihout worden verbrand. Deze notitie betreft dan ook het
verbranden van snoeihout in het Buitengebied van Oirschot. De grenzen van het nieuwe bestemmings-
plan Buitengebied worden hierbij aangehouden. Dit geldt ook voor het bestemmingsplan de Bollen.
Dit gebied wordt gezien als buitengebied. Er mag geen snoeihout dat ontstaan is binnen de bebouwde
kom naar het buitengebied worden overgebracht om daar te worden verbrand.
3. Er moet een afstand van minimaal 30 meter worden aangehouden van de brandstapel ten opzichte
van bebouwing, brandbare objecten, openbare weg en 100 meter ten aanzien van natuurgebieden
(bossen en heideterreinen) en gebouwen voorzien van een rieten kap die niet geïmpregneerd is. Voor
de bepaling of een gebied een natuurgebied is (bossen en heideterreinen, wordt gebruik gemaakt van
de kwetsbare gebiedenkaart zoals opgesteld door de provincie Noord-Brabant en genoemd in de Wet
Indien aan deze criteria is voldaan, kan een ontheffing worden verleend met de daarbij behorende voor-
Aan de ontheffing wordt een aantal eisen verbonden die er toe leiden dat de nadelige milieuhygiënische
effecten worden beperkt. De volgende set van basisvoorschriften worden gesteld. Afhankelijk van de
situatie kunnen door het college van burgemeester en wethouders nadere voorwaarden worden gesteld
1. Gestookt mag worden van 09.00 tot 17.00 uur.
2. Het stoken mag alleen plaatsvinden in de maanden november en maart. Indien er in de genoemde
maanden meer dan 20 regendagen per maand zijn geweest (www.knmi.nl) worden ook de eerste twee
weken van december respectievelijk april bij de stookperiode betrokken.
3. Het stoken mag niet plaatsvinden op zon- en/of feestdagen.
4. Het is niet toegestaan andere materialen en/of stoffen dan snoeihout, fruitsnoeihout, riet en aardappel-
en aspergeloof op te stoken. Definitie snoeihout: hout dat men van bomen of struiken haalt om het na-
tuurlijke proces om welke reden dan ook te bevorderen.
5. Om bodemverontreiniging te voorkomen is het op grond van artikel 13 van de Wet bodembescherming
(zorgplicht) niet toegestaan bij het aanmaken van het vuur gebruik te maken van brandbare vloeistoffen,
zoals benzine, spiritus of petroleum. De brandstapel mag slechts worden aangemaakt met behulp van
6. Er moet een afstand van minimaal 30 meter worden aangehouden ten opzichte van bebouwing, brand-
bare objecten, openbare weg en 100 meter ten aanzien van natuurgebieden (bossen en heideterreinen)
en gebouwen voorzien van een rieten kap die niet geïmpregneerd is.
7. Ten opzichte van het oppervlaktewater moet een afstand van 10 meter worden aangehouden, zodat af-
spoeling onmogelijk wordt gemaakt.
8. Er mag niet gestookt worden bij regen, mist, draaiwind en/of een windkracht groter dan 4 volgens de
schaal van Beaufort (maximaal 7,9 m/s).
9. Er dient zodanig gestookt te worden dat er geen vliegvuur of hinder ten gevolge van rook kan ontstaan.
Bij hinder aan derden dient het stoken direct te worden beëindigd.
10. De verbranding mag uitsluitend plaatsvinden indien de windrichting zodanig is dat het verkeer op de
openbare weg niet kan worden gehinderd door rookontwikkeling en niet in de richting van gebouwen.
11. Per brandstapel mag maximaal 20 m³ snoeihout opgestookt worden.
12. Het grondoppervlak van de brandstapel maximaal 12 m² te zijn.
13. Het verbranden van snoeihout dient plaats te vinden op een onbrandbare ondergrond.
14. De verbrandingsresten moeten binnen 4 dagen na de verbranding worden verwijderd en op een ver-
antwoorde wijze worden afgevoerd.
15. Bij het vuur dient voortdurend toezicht te worden gehouden door tenminste 1 meerderjarige persoon.
Deze persoon moet beschikken over een schop en voldoende blusmiddelen om zonodig het vuur te
16. Er mag alleen op het eigen terrein worden gestookt.
17. Het terrein mag niet worden verlaten voordat het vuur geheel gedoofd is.
18. Op verzoek van een toezichthoudende ambtenaar (gemeente, politie of brandweer) dient de aanvrager
de gemeentelijke ontheffing voor het stoken van snoeihout te tonen.
19. De aanwijzingen, gegeven door brandweer, politie of gemeentelijk toezichthouder dienen stipt en onmid-
20. Het college van burgemeester en wethouders kunnen te allen tijde nadere voorschriften stellen.
Voorheen werden de stookvergunningen, die verleend werden op grond van de Algemene plaatselijke ver-
ordening, ondertekend door de medewerker van de Centrale Balie, namens het college van burgemeester
en wethouders. Dit ondertekeningsmandaat wordt gewijzigd, omdat de meeste stookvergunningen nu zijn
gebaseerd op de Wet milieubeheer. Het afdelingshoofd van de afdeling Ruimte, Bouwen en Milieu is be-
voegd de ontheffingen (beschikkingen) te ondertekenen.
Het zonder ontheffing verbranden van snoeihout of andere afvalstoffen is een overtreding van artikel 10.2
van de Wet milieubeheer. In de Wet op de economische delicten is de overtreding van dit artikel aan-
gemerkt als een economisch delict. Dit betekent dat er ook strafrechtelijk kan worden opgetreden bij de
constatering van een overtreding: er wordt proces verbaal opgemaakt. Naast de strafrechtelijke handhaving
is bestuursrechtelijke handhaving mogelijk op grond van de Algemene wet bestuursrecht.
Het besluit tot vaststelling van deze notitie is met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuurs-
recht voorbereid. Er is een publicatie in het Weekjournaal geplaatst en belanghebbenden kunnen gedurende
vier weken hun zienswijze hierover bekend maken (artikel 3:11 en 3:13 van de Awb). Naar aanleiding van de
bekendmaking van het ontwerp-beleidstuk is één zienswijze ingekomen. De zienswijze luidt als volgt: De ge-
hanteerde afstanden van 100 meter t.o.v. onder andere een niet-geïmpregneerde rieten kap zijn buiten alle
proporties. Wij hebben deze zienswijze meegenomen bij de definitieve vaststelling van dit beleid en advies
gevraagd bij de Brandweer Oirschot. Naar aanleiding van het advies komen wij tot de volgende conclusie:
Rekening houdende met het gegeven dat de uitwerking van warmte-overdracht door hittestraling in combi-
natie met vliegvuurgas zo overheersend is dat de gevolgen van vliegvuur en warmte-overdracht moeilijk te
kwantificeren is ( er moet namelijk rekening worden gehouden met de windrichting, windsnelheid en ver-
brandingstemperatuur) is aanleiding geweest om de niet geimpregneerde rieten daken gelijk te stellen met
de afstand van 100 meter in casu gelijk aan de afstand tot de bossen.
De zienswijze vormt geen aanleiding om het beleid ten opzichte van het ontwerp aan te passen.
Gezien de korte termijn en de verplicht te doorlopen procedures (de vaststelling van het beleid én het ver-
lenen van de ontheffingen) is besloten om voor het jaar 2004 de perioden april en mei en november aan te
wijzen als stookmaanden. Dit omdat de termijn te kort is om maart als stookperiode te halen.